maar ook de nieuwe generatie die de reis naar Utrecht heeft ondernomen. Na een kleine toelichting over de lezingen, die over vier dagen verspreid zullen gaan volgen, geeft hij het woord aan Alessandro Vitale-Brovarone, die de eer toekomt tweemaal een colloquium voor de IRS te hebben georganiseerd (Turijn 1997 en Ventimiglia 2007).
In de plenaire lezing over de afbakening van middeleeuwse genres stelt Vitale-Brovarone voor niet de kwaliteit maar de kwantiteit van bekende middeleeuwse handschriften als uitgangspunt te nemen om na te gaan of een bepaald handschrift wijd verspreid dan wel zeldzaam was. Hij doet dit aan de hand van enkele in de middeleeuwen populaire handschriften. Na afloop van zijn lezing wordt de merkwaardige vraag gesteld of hij bij dit kwantitatieve onderzoek de handschriften ook gewogen heeft. Het antwoord van Vitale-Brovarone is zo mogelijk nog merkwaardiger: de handschriften in Venetië wegen zwaarder door het hogere vochtgehalte dan elders in Italië vandaar dat het wegen van handschriften geen optie is. Waar je allemaal niet op moet letten als je onderzoek doet.
Hierna start de reeks van lezingen. In totaal zijn er 39 lezingen, die, verspreid over vier dagen, in tien sessies gehouden worden. Per sessie twee of drie lezingen, simultaan in Malpertuus of Kriekepit. De lezingen zijn onderverdeeld in veertien elkaar deels overlappende thema's: bestiaria, fabliaux, collecties, dierenliteratuur en theater, exempels, fabels, afbeeldingen van dieren als dier in een andere context (literatuur, tapijten, wapenschilden), geschilderde fabels, iconografie, mens en dier, menselijke visies op dieren, portrettering van dieren, postmiddeleeuwse fabels en de Reynaerttraditie. Het moge duidelijk zijn dat ik niet in staat ben om de 39 lezingen inhoudelijk samen te vatten. De neerslag van dit colloquium zal terug te vinden zijn in deel 22 en 23 van het jaarboek Reinardus. De benaderingen vanuit de verschillende invalshoeken zijn heel vruchtbaar en stimulerend voor verder onderzoek. Ook de genereuze uitwisseling van kennis in de wandelgangen door de deelnemers onderling maakt van dit colloquium meer dan een reeks lezingen. Met zes voordrachten scoren de fabels het hoogst. ‘Onze Reynaert’ komt er met drie verhandelingen bekaaid van af.
Het is voor de deelnemers een hele toer om vast te stellen bij welke lezing je aanwezig kunt zijn. Gelukkig zit de schrik er bij de sprekers en de moderators goed in, na herhaaldelijke waarschuwingen van Wackers dat men zich in Holland stipt aan de klok houdt, ‘tijd is tijd’. Het is daardoor mogelijk om tijdens