Tiecelijn. Jaarboek 2 (jaargang 22)
(2009)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
ThemaWisahkitsjak, de vleier
| |
[pagina 14]
| |
Uilenspiegel?Ter kennismaking met deze Noord-Amerikaanse trickster geef ik de verhalen die Vandersteene noteerde in het kort weer.Ga naar eind4 | |
1Een hongerige Wisahkitsjak zit ongeduldig te wachten tot zijn hete soep is afgekoeld. Hij roept de hulp in van WatsjakGa naar eind5 de muskusrat, die met de soep in een zak het koude water induikt. De zak scheurt, de soep is verloren en de rat brandt haar staart. Wisahkitsjak vervloekt de rat die daardoor voortaan met een haarloze staart door het leven moet. | |
2Wisahkitsjak doet zich tegoed aan enkele malse eenden. Als hij zijn buik rond heeft gegeten merkt hij dat er nog eenden overblijven. Hij gaat in de vork van een boom liggen en vraagt ‘zuster’ boom de twee takken rond zijn lenden te spannen om zijn buikomvang te verminderen. Terwijl hij vastgeklemd zit, moet hij machteloos toezien hoe een vos er met de resterende eenden vandoor gaat. De boom wil hem niet loslaten. Pas als de vos met zijn buit verdwenen is, komt Wisahkitsjak vrij. Woedend vlecht hij de twee takken tot een touw ineen. Vandaar dat men nu nog soms zulke rare gewrongen bomen ziet. | |
3Wisahkitsjak ziet op een lentemorgen wel twintig meesjes een vreemd spelletje spelen. Ze hangen hun oogjes aan een wilgentakje, lopen er vlug onderdoor, schudden aan het takje en hun oogjes vallen terug in de oogkassen. Als Wisahkitsjak dat ook probeert, vallen zijn ogen in de modder en de blinde sukkel vindt ze niet meer terug. Na veel zoeken en ronddwalen komt hij bij een den. Op de stam voelt hij twee harstranen, stopt die in zijn oogkassen en kan weer zien. | |
4Wisahkitsjak nodigt eenden, ganzen en zwanen uit op een Wigkogkewin, een gewijde maaltijd ter ere van de voorvaderen. Omdat de vogels zoiets voor het eerst meemaken, geloven ze blindelings wat Wisahkitsjak hen wijsmaakt. Ze moeten namelijk met de ogen dicht rond het vuur dansen terwijl hij hardop zingt. Zo kan Wisahkitsjak steeds harder zingend de vogels een na een de nek omdraaien. Na een copieuze maaltijd begraaft hij de overblijvende vogels in de | |
[pagina 15]
| |
as van het vuur en wel zo dat alleen de pootjes nog zichtbaar zijn. Hij maakt een wandelingetje en ontmoet de vos die hem wijsmaakt dat hij zijn poot bezeerd heeft en daardoor niet kan jagen en van honger omkomt. In een milde bui nodigt Wisahkitsjak de vos te eten. Als de vos zegt bang te zijn dat hij te laat zal komen doordat hij met zijn gewonde poot niet zo snel kan opschieten als Wisahkitsjak, laat deze hem langs een kortere weg vooruit lopen. Zo komt de vos eerder aan bij de begraven vogels, vreet ze allemaal op, stopt de pootjes terug in de as en maakt zich uit de voeten. Wanneer Wisahkitsjak aankomt, ziet hij de pootjes, krijgt het water in de mond, maar besluit te wachten op de vos. Na een poos is hij het wachten beu, trekt een eerste paar pootjes uit de as en kan alleen maar woedend vaststellen dat de vos hem bedrogen heeft. Op wraak belust gaat hij op zoek naar de bedrieger en vindt hem slapend onder een den. Hij verzamelt droog gras, legt het in een kring om de vos en steekt het in brand. Om te ontsnappen moet de vos door de vuurgordel springen en sinds die dag worden er vaak vossen gezien met vuile kale plekken in hun pels. | |
5Tijdens een wandelingetje wordt Wisahkitsjak opgeschrikt door plots opvliegende patrijzen. Hij wil niet toegeven dat hij geschrokken is maar neemt toch wraak door het nest van de patrijzen te bevuilen. Tevreden over zijn actie wandelt Wisahkitsjak verder tot bij een beek. Wanneer hij erover wil springen, vliegen plots de patrijzen van de andere oever op en van schrik valt Wisahkitsjak in het water. Hij klautert eruit en om te bekomen wil hij een pijpje roken. Omdat hij zijn tabakszak niet aan zijn gordel vindt, gaat hij zoeken in de beek. Liggend op de oever ziet hij de zak op de bodem, maar als hij ernaar tast voelt hij niets dan modder en rottende bladeren. Telkens als het water opklaart, ziet hij de zak weer maar kan hem nooit grijpen. Tastend laat hij zich in het water glijden en als hij zijn hoofd naar boven keert om te ademen, ziet hij de tabakszak aan een tak boven het water hangen. De patrijzen lachen hem hartelijk uit. | |
6Wisahkitsjak ontmoet een groep trekvogels die zich duchtig voorbereiden op hun tocht naar het warmere zuiden. Hij haalt de trekvogels over hem veren te bezorgen, leert vliegen en vertrekt met hen. De vogels waarschuwen hem voor het grootste gevaar onderweg: de mensen. Die springen rond, maken veel lawaai en misbaar, gooien met stokken en stenen om de vogels neer te halen en op te eten. Wisahkitsjak is overmoedig en wanneer ze een dorp overtrekken gaat hij | |
[pagina 16]
| |
uitdagend laag vliegen en de mensen bespotten. Hij heeft echter zijn vliegcapaciteiten overschat en belandt op de grond. Hij krijgt een flink pak rammel en ook nog de wijze raad: schoenmaker, blijf bij je leest. | |
7Dat mensen kleren dragen en in huizen wonen, verbaast Wisahkitsjak bovenmatig. Toch besluit hij zelf een huis te bouwen. Eenmaal klaar wacht hij op bezoekers met hun lofprijzingen. Om de tijd te doden gaat hij een beetje jongleren met zijn ogen. Hij haalt ze uit hun kassen, gooit ze over zijn hoofd en vangt ze weer op. Tot hij misgrijpt en een oog in een vloerspleet verdwijnt. Met het overgebleven oog tussen duim en wijsvinger gaat hij in de spleet zoeken, komt klem te zitten, laat ook het tweede oog vallen en zit in volslagen duisternis. Wanneer hij de planken vloer wil opbreken stort het hele huis in. Gelukkig komen enkele in de buurt kamperende indianen hem bevrijden, waarbij ze niet nalaten hem uitbundig te bespotten. | |
8Heel lang geleden kreeg Wisahkitsjak van Kisemanitou de opdracht een reuzenslang te doden. Met tegenzin gaat Wisahkitsjak op zoek naar het dier en als hij meent het gevonden te hebben, richt hij er al zijn pijlen op. Thuisgekomen krijgt hij van Kisemanitou te horen dat hij op een beer heeft geschoten, en hem niet eens geraakt heeft. Ontstemd wil Wisahkitsjak geen tweede keer op zoek naar de slang. Kisemanitou is boos om die ongehoorzaamheid en zet een zondvloed op gang die dagen zal duren. Wisahkitsjak maakt een vlot en drijft op het alles overstromende water. Hij is niet te beroerd om allerlei hulpzoekende dieren op zijn vlot toe te laten. Zo meent hij over een broodnodige voedselvoorraad te beschikken. Als alles onder water staat en het ophoudt met regenen, stelt Wisahkitsjak vast dat hij vergat wat aarde mee te nemen. Zonder ‘zaadaarde’ kan hij geen nieuwe aarde maken. Hij vraagt de muskusrat naar de bodem te duiken om wat aarde op te halen. Die slaagt niet in de opdracht, maar de bever doet het beter en komt met wat slijk op het vlot. Wisahkitsjak blaast op het slijk dat gaandeweg uitgroeit tot een wereld die op de zee rust. En daarop leven wij nu: een groot eiland op een onmetelijke zee.
In dit laatste verhaal is weinig van de ‘Vlaamse Uilenspiegel’ te herkennen. We leren er Wisahkitsjak kennen als een gezant van Kisemanitou/God, als een soort hoeder van de mensheid en een (her)schepper van de wereld. Uit de | |
[pagina 17]
| |
verschillende scheppingsverhalen die Vandersteene hoorde leidde hij af dat de wereld die we nu kennen volgens de Cree eigenlijk al een derde versie is. Het volledige scheppingsverhaal vinden we op een andere plaats in zijn boek.Ga naar eind6 | |
Het scheppingsverhaalEen man en een vrouw leven in een wereld zonder water, struiken of rotsen. Ze hebben twee zonen. Wisahkitsjak is de oudste. De man gaat dagelijks jagen en de vrouw bereidt het vlees en de huiden. Soms doet de vrouw een beetje vreemd. De man merkt dat zij zich opsmukt wanneer hij op jacht vertrekt en er's avonds bij zijn terugkomst weer heel gewoon gekleed bij loopt. Op een dag bespiedt hij zijn vrouw en ontdekt dat zij een amoureus afspraakje heeft met een slang. De man is razend en als zijn vrouw's anderendaags de jachtbuit gaat ophalen, zoekt hij de slang op en slaat haar de kop af. Hij roept zijn zonen bij zich, geeft hen vier tovermiddelen en verbergt hen onder de grond. Als zijn vrouw thuiskomt, snijdt hij haar hoofd af, gaat naar buiten en stijgt ten hemel waar hij nu nog schittert als ster. Het afgesneden moederhoofd gaat op zoek naar de kinderen die tijdig kunnen ontkomen om met behulp van hun vaders tovermiddelen het achtervolgende hoofd telkens op afstand te houden. Dankzij het eerste tovermiddel kunnen ze een vuurzee achter zich doen ontvlammen. Het vuur houdt het hoofd wel een tijdje op, maar niet voor lang. Het tweede tovermiddel werpt een haast ondoordringbare muur van struiken achter de vluchtende jongens op, maar ook daar komt het hoofd doorheen. Zelfs de hemelhoge rotswanden die het derde tovermiddel achter de jongens laat oprijzen, kan het hoofd niet tegenhouden. Dan laat de jongste broer per ongeluk het laatste tovermiddel voor zich op de grond vallen en er ontstaat vóór de broers een brede afgrond die zich vult met water. Geholpen door een grote slang, slaagt Wisahkitsjak erin om met zijn broer de andere oever te bereiken. Wanneer ook het hoofd gebruikmaakt van de slang, raakt die ontstemd door de brutale aansporingen van het hoofd en werpt het in het water. Wisahkitsjak vervloekt het zinkende hoofd, dat omgetoverd wordt tot een monstersteur, de meest vraatzuchtige van alle vissen. Op de andere oever komt Wisahkitsjak in een tweede wereld terecht. Daar krijgt hij onder andere te maken met een reus wiens dochter hij moet huwen en waar hij strijd moet leveren met allerhande monsters. Van de Schepper/Kisemanitou, krijgt Wisahkitsjak opdracht om voor de mensen te zorgen en hen te leren hoe te leven. Maar Wisahkitsjak laat de boel in de lap hangen en de | |
[pagina 18]
| |
mensen kunnen helemaal niet met elkaar opschieten. De Schepper dreigt de wereld schoon te wassen en als Wisahkitsjak zich daar ook weer niets van aantrekt, komt de zondvloed. Zoals hierboven beschreven ontkomt Wisahkitsjak en schept met ‘zaadaarde’ een derde wereld. Daar maakt hij op bevel van Kisemanitou twee kleibeelden: een man en een vrouw.
Wat nu volgt is misschien al wel door christelijke invloed geïnfecteerd. Vandersteene schrijft: ‘Vóór God aan die beelden leven gaf, nam hij de onderste rib van elk. [...] Van de twee ribben die God uit de kleimensen had genomen, maakte hij nu een jongen en een meisje. [...] Van die twee “Kleimensen” stammen de Kries af in rechte lijn tot op heden ten dage. Van de twee “Ribbenmensen” stammen de andere mensen af tot nu toe. De eerste mensen waren nooit ziek want ze hadden tovermedicijn. Zij hadden van Wisahkitsjak ook het geheim om vuur te maken en waren zeer gelukkig.’ | |
Een tricksterWaarschijnlijk kende Vandersteene de term ‘trickster’ niet. Maar zijn omschrijving van Wisahkitsjak en zijn selectie verhalen laten duidelijk een personage zien dat in grote trekken beantwoordt aan de omschrijving van Paul Radin.Ga naar eind7 Behalve als schepper treedt Wisahkitsjak op als vernieler, hij is een bedrieger die heel dikwijls zelf bedrogen wordt, hij is impulsief en overmoedig, hij is bereid te geven en neemt wat hem zint. Spot en humor zijn nooit veraf.
‘Er zijn honderden Wisahkitsjakverhalen en er worden er steeds bij gemaakt,’ schrijft Vandersteene. Van die ‘honderden’ zijn er heel wat (Engelstalige) terug te vinden op het internet. Googelend met namen als Wisakedjak, Wisakaychak, Weesack-kachack, Wisagatcak, Wis-kay-tchach, Wissaketchak, Woesack-ootchacht vind je veel variaties en aanvullingen op Vandersteenes selectie. Ik las ergens dat de verhalen pas goed tot hun recht komen als je ze niet moet lezen, maar kan beluisteren in de oorspronkelijke taal. Je moet dan wel een mondje Cree leren en de winter afwachten. Want 's zomers wordt er niet verteld, dan moet er gewerkt worden. Wie toch zijn tijd verlummelt met vertellen in de zomer, zal zijn leven vergald zien door hagedissen die zijn bloed zuigen. |
|