Tiecelijn. Jaargang 20
(2007)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |||
■ Rik van Daele
| |||
[pagina 331]
| |||
ondergebracht in een vereniging zonder winstoogmerk, waardoor een medefinanciering door externe partners mogelijk werd. Streefdatum voor de culturele ingebruikneming was de tweede helft van 1993. De eerste helft van de jaren 1990 werd gekenmerkt door een trage (onder andere door een faillissement en een stabiliteitsprobleem aan het dak) en dure restauratie. Uiteindelijk zou de provincie voor de aankoop en de restauratie meer dan 30.000.000 frank (750.000 EUR) in het gebouw investeren. Op 24 november 1998 vond dan uiteindelijk een formele onderhandelingsvergadering plaats tussen de stad Lokeren (schepen van Cultuur Patrick van Rysselberghe en de cultuurfunctionarissen Piet van Loocke en Rik van Daele, tevens conservator van het Stedelijk Museum) en de provincie Oost-Vlaanderen (de gedeputeerden Guido de Padt en Jean-Pierre van der Meiren en hoofdingenieurdirecteur en Lokerenaar Yves Cools). Van de diverse denksporen zoals een museum voor Schone Kunsten, een huis voor wisselende kunsttentoonstellingen, een huis voor kunstuitleen en een literair huis in combinatie met ruimte voor kleinere tentoonstellingen, werd voor de laatste optie gekozen. Een literair bezoekerscentrum als onderdeel van het Stedelijk Museum Lokeren (met het hoofdgebouw aan de Grote Kaai - adres Markt 15A) met de mogelijkheid tot wisselende tentoonstellingen. De keuze werd bepaald door volgende motieven: (1) binnen de museumkredieten van de provincie Oost-Vlaanderen was ruimte voor een mogelijke subsidiëring; (2) deze optie vergrootte de mogelijkheid tot erkenning van het Stedelijk Museum Lokeren in de basiscategorie binnen het Museumdecreet; (3) de mogelijke inschakeling van een provinciale suppoost en eventueel een personeelslid in functie van provinciale archivalische collecties die zouden overkomen; (4) de idee van cultuurklassen; (5) de mogelijkheden voor externe sponsoring, onder andere uit Europese fondsen; en (6) de bereidheid van de partners binnen het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert om financieel en inhoudelijk (door middel van bruiklenen) bij te dragen tot de ontwikkeling van een Reynaertcentrum. Bovendien was de toenmalige Lokerse museumconservator een Reynaertspecialist. Het idee van een kunstuitleen werd verworpen door de vzw Kunst in huis, die eerder naar Gent (samen met de provincie Oost-Vlaanderen in de richting van de Sint-Pietersabdij) dan naar Lokeren keek. In november 1998 verklaarde gedeputeerde Jean-Pierre van der Meiren dat het huis een Reynaertmuseum zou worden. Het museum zou aansluiting vinden bij de andere culturele instellingen, vooral bij het Stedelijk Museum Lokeren, waarvan het definitief een onderdeel werd. De bestendige deputatie keurde het voorstel op 29 juli 1999 goed. De Koninklijke Stedelijke Museumcommissie van Lokeren had zich reeds in zitting van 25 mei 1999 onder leiding van voorzitter Marcel Pieters achter het project geschaard, hierin gevolgd door de Lokerse cultuurraad onder leiding van Hubert de Vos, die de samenwerking en het project positief adviseerde in zitting van 17 juni 1999. Het Lokerse schepencollege keurde de overeenkomst goed en de gemeenteraad besliste formeel in de zitting van 25 oktober 1999. Op 12 mei 2000 vond in een openbare zitting in Huis Thuysbaert de plechtige ondertekening van de overeenkomst plaats. Er werd bepaald dat de provincie instond voor de inkleding (binnenhuisinrichting) van het huis, de inrichting van het basismeubilair en het tentoonstellingsmeubilair (vitrines en ophangsystemen) en de audiovisuele apparatuur. Zelfs de kosten van water en elektriciteit nam de provincie op zich. In de overeenkomst werd ook bepaald dat het dakappartement werd verhuurd. De inwonende kunstenaarsfamilie Van Kerckhove zou het huis nog grote diensten | |||
[pagina 332]
| |||
bewijzen. De stad stond in voor bewaking, beheer, werking en het onderhoud van de tuin. Voor de provincie bleef ook een inhoudelijke koppeling met het in de jaren 1990 door Oost-Vlaanderen verworven woonhuis van Anton van Wilderode langs de Dorpvaart te Moerbeke een interessant toekomstig denkspoor. Beide centra (Thuysbaert en de beide woonhuizen Coupé) zouden ooit samen kunnen uitgroeien tot een centrum waar Oost-Vlaamse en vooral Wase literaire coryfeeën zoals Paul Snoek, Anton van Wilderode, Tom Lanoye en vanzelfsprekend ook de ‘Lokerenaars’ Yvonne Waegemans, Pol Hoste, Joris Note, Anton Vlaskop en anderen zouden kunnen bestudeerd en gepromoot worden. Er werd tussen stad en provincie een akkoord ondertekend over een museale functie met een literaire invulling. Voor de eerste verdieping werd de Rondreizende tentoonstelling Reinaerts streken ontwikkeld. Het project werd goedgekeurd in de gemeenteraad van 21 december 1999. Thuysbaert werd een bezoekerscentrum met onthaalbalie, een ruimte voor de ontvangst van groepen door middel van audiovisuele middelen, een literair huis met op de eerste verdieping een Reynaertcentrum met documentatiefunctie. Beneden werden twee tentoonstellingsruimten ingericht voor wisselende projecten in het kader van het functioneren van het centrum. In de onthaalruimte werd aandacht geschonken aan Prosper Thuysbaert. Voor de werking werd gedacht aan de organisatie van tijdelijke literaire tentoonstellingen, maar ook fototentoonstellingen en exposities van beeldende kunsten (grafiek, klein beeldhouwwerk, schilderkunst enzovoort), cultuurklassen, poëzie- en muziekmanifestaties (o.a. auteurslezingen, workshops, poëziemanifestaties). De tuin zou kunnen gereserveerd worden voor happenings, kleine muziek- of theateruitvoeringen, openluchtfilmvoorstellingen, tijdelijke tentoonstellingen van kleiner beeldend werk of als permanente poëzietuin. In dit kader kon de plaatsing gezien worden van het gedicht Aangestampt van Roland Jooris, in een monumentale steen gehouwen door schriftbeeldhouwer Pieter-Hein Boudens en onthuld op 25 juni 2000. Naar het voorbeeld van de poëziepaden aan de bibliotheek Daniël Coens te Sijsele en de plantenpoëzietuin van de Letterenfaculteit te Leuven werd poëzie in de tuin binnengebracht. Door de plaatsing van de steen in de tuin van Thuysbaert wilde de Lokerse gemeenschap in het millenniumjaar de poëzie in het centrum van de stad een vaste plaats geven. Het was de bedoeling het centrum op termijn minimaal een regionale en provinciale uitstraling te bezorgen. Er werd echter zeer bescheiden gestart, zonder extra personeelsformatie en met nauwelijks extra kredieten. In een eerste fase zou het huis slechts uitzonderlijk tijdens specifieke manifestaties toegankelijk zijn. Op middellange termijn was het de bedoeling het huis volledig in de werking van het Stedelijk Museum te integreren, zeker wanneer dit laatste gebouw een periode zou moeten sluiten voor verbouwingswerken. Op lange termijn was het plan de uitbouw te verzorgen van een reële of virtuele (via website of e-zine) bibliotheek rond de Oost-Vlaamse literatuur, het samenstellen van een documentatieapparaat (knipsels, foto's, grafiek) en het bijhouden van een Reynaertbibliografie, dit alles in samenwerking met de Bibliotheca Wasiana. Het Reynaertstudie- en documentatiecentrum zou verder moeten instaan voor het organiseren van cultuurklassen, didactische en literaire activiteiten (zoals het succesvolle driemaal georganiseerde Lokeren te boek), voordrachten, studiedagen, congressen, opleidingen en bijscholingen (educatie), van tijdelijke tentoonstellingen (over binnenlandse en buitenlandse literatuur, fotografie, kunstuitleen, grafiek... in | |||
[pagina 333]
| |||
samenwerking met het plaatselijke culturele leven, het cultuurcentrum, de academies en de bibliotheek). Het huis kon in samenwerking met de dienst Toerisme literaire daguitstappen in de regio organiseren. Voor kinderen werden interactieve didactische literaire projecten gepland (cd-rom, kofferprojecten, kunstzinnige (kinder-)projecten, cultuurklassen...). Op deze manier zou een voor Vlaanderen uniek literair erfgoedhuis ontstaan. Een Oost-Vlaams huis van het boek, waar ook de geschiedenis van het boek, boekbinden, kalligrafie en mondelinge en schriftelijke verhalen een plek zouden vinden en dat een aanvulling zou betekenen voor het Gentse PoëzieCentrum en het Antwerpse AMVC-Letterenhuis. Inspirerende projecten en mogelijke partners waren het Uilenspiegelmuseum te Damme, de literaire musea in Hasselt, Ingooigem (Stijn Streuvels) en Sint-Amands aan de Schelde (Emile Verhaeren), maar ook In Flanders Fields in leper en het provinciaal museum in Ename waren inspirerende voorbeelden. Internationaal waren er eerste contacten met het Museum van het boek in Den Haag (Meermanno-Westreenianum) en de Koninklijke Bibliotheken van Brussel en Den Haag. In zijn toespraak bij de opening verwees de Lokerse cultuurschepen Patrick van Rysselberghe naar de doelstellingen van het literaire huis. (1) Door dit initiatief verder werken aan de positieve beeldvorming van de mooie, monumentenrijke, groene en cultuurrijke Durmestad; (2) ontmoeting en toenadering nastreven tussen de diverse stedelijke welzijns- en vrijetijdsdiensten, zoals museum, cultuurcentrum, toerisme, bibliotheek, maar ook de muziekacademie en de jeugd- en integratiedienst; (3) ontmoeting moest centraal staan, ook een literaire ontmoeting tussen de diverse culturen die in Lokeren aanwezig zijn; (4) een plek creëren voor de Lokerse culturele verenigingen die deel uitmaken van de culturele raad en met literatuur bezig zijn; (5) kinderen en jongeren een bevoorrechte plaats geven via workshops en rondleidingen. Mogelijke aanvullende opdrachten (naast de literaire) waren: (1) onderzoek naar de totstandkoming van regionale of intergemeentelijke samenwerkingen rond musea, of door losse samenwerkingsvormen, of via één groot Waas museum (het Museum van het Waasland, geïnspireerd door sterke voorbeelden als het Limburgs Museum te Venlo); bijvoorbeeld ook toeristische initiatieven (ideeën die thans met de Wase Erfgoedconvenant gerealiseerd zijn); (2) ondersteuning van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert; (3) de ambitie als ‘Provinciaal’ huis in de regio Waasland of van een ‘Waas’ huis, de plek waar ooit een regiocoördinator erfgoed, toerisme of cultuur zou kunnen huizen; (4) een toeristisch bezoekerscentrum met informatie over de geschiedenis van het Waasland of de Durme of zelfs fietsverhuur en een beperkte eetgelegenheid; (5) de band leggen tussen deze regio en de Euregio. Ook de vos is immers lokaal gebonden én geniet eveneens een Europese bekendheid.
Op 27 april 2000 werd het Stedelijk Museum Lokeren als eerste Wase museum erkend door minister van Cultuur Bert Anciaux. Als tweede museum in heel Vlaanderen sleepte het Lokerse museum een erkenning als museum van lokaal belang in de wacht. Deze erkenning zou de stad Lokeren jarenlang de nodige baten brengen, net als de verplichting om verder in de museumwerking te investeren. | |||
[pagina 334]
| |||
Werking tot 2005In de eerste fase van de werking van het huis, van het Open Monumentendagweekend van 13 september 1999 tot eind februari 2000, werden meteen de bakens voor de toekomstige werking gezet met als accenten ‘jeugd’, ‘erfgoed’ en ‘literatuur’. In juni 1999 vond als een avant-première de tentoonstelling Subjectieve verbeelding plaats, een organisatie van de jubilerende Lokerse serviceclub Inner Wheel. De eigenlijke start kwam er dan met de OMD 1999. Tijdens de voorbereidende campagne werd Huis Thuysbaert nationaal door de Koning Boudewijnstichting geselecteerd voor het jongerenproject ‘Monument zkt. Jong temperament (m/v)’ (12-28 september). De blikvangers waren de inrichting van een tijdelijke erfgoedwinkel, de aanwezigheid van de uitleenkoffer Uitpluishuis (SVE), de projecten van twee Lokerse klassen rond de thema's ‘school’ (College) en ‘windmolens’ (Basisschool Noord) en de minitentoonstelling Prosper Thuysbaert, het Huis Thuysbaert en het Stationsplein. Op 16 november 1999 werd de tentoonstelling Als de vos de passie preekt geopend, de gedeeltelijke herneming van een succesrijke tentoonstelling in het kader van het Lokerse voorzitterschap van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, die in 1998 meer dan 3000 bezoekers naar het Stedelijk Museum bracht. Op zondag 28 november volgde de tweede editie van Lokeren te boek met diverse kleinschalige activiteiten en de voorstelling De uren nul van theatergezelschap Woestijn 93. Op de klassieke zondagmiddagen van het Stedelijk Museum werden de museumlezingen af en toe naar Thuysbaert verplaatst, bijvoorbeeld op 5 december met een Sint-Nicolaasnamiddag met als gasten de dames Verbeke en Temmerman, de uitbaatster van de bekende Gentse snoepwinkel in het Patershol, die over de geschiedenis van het snoepgoed sprak. Zo werd het thema van het bakkersgegeven in de collectie van het Stedelijk Museum Lokeren (door de conservator het SMuL genoemd) geïntegreerd in de werking van Thuysbaert. Het inwonende kunstenaarsechtpaar creëerde steeds fantastische decors, die ervoor zorgden dat de gasten zich in het statige herenhuis thuis voelden. Ondertussen was men al geruime tijd bezig met de ontwikkeling van een permanente Reynaerttentoonstelling in twee van de kamers op de eerste verdieping. Rik van Daele wist hiervoor het team van professor J.D. Janssens van de KU Brussel warm te maken, dat bijzondere expertise had verworven in onder andere een Maerlant- en een Uilenspiegeltentoonstelling in Damme. De permanente collectie zou eerst rondreizen naar Damme en Hulst om uiteindelijk zijn vaste stek in Thuysbaert te verwerven. Het concept moest dus tegelijk mobiel en toch stevig zijn. In zitting van 21 december 1999 keurde de Lokerse gemeenteraad eenparig het project Rondreizende Reinaerttentoonstelling goed. Er waren financiële toezeggingen van de provincies Oost-Vlaanderen en Zeeland, de gemeente Hulst, het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, de Lions Club Lokeren en de Ronde Tafel Lokeren (alle partners van 100.000 frank, 2479 EUR) en de vzw Tiecelijn-Reynaert (de kleinste partner met 25.000 frank, 620 EUR). De stad Lokeren investeerde 500.000 frank (12.500 EUR). Het totale bedrag werd door Euregio Scheldemond in zitting van 23 juni 1999 verdubbeld tot 2.250.000 frank, wat het totale investeringsbedrag was. De KU Brussel en de vzw Tiecelijn-Reynaert stonden in voor de inhoudelijke ondersteuning. Na een openbare aanbesteding werd de Brugse firma C&L GrafiekGroep o.l.v. Guido Callens in samenwerking met het Gentse James & Co o.l.v. Bart Dieleman aangesteld voor de praktische realisa- | |||
[pagina 335]
| |||
tie. In het creatieproces mogen zeker de schrijnwerkers van de stedelijke technische diensten en museummedewerker Robert Schaeck niet onvermeld blijven. Hun vakmanschap is vooral te bewonderen in de prachtige meubels die het wandelparcours van de tentoonstelling afbakenen en dienst doen als vitrines. De tentoonstelling werd geopend op 15 februari 2001 met als sprekers de Lokerse cultuurschepen Patrick van Rysselberghe, Oost-Vlaams gedeputeerde Jean-Pierre van der Meiren, professor Jozef Janssens en met als gastspreker (de ondertussen overleden) rector Stany Matthijssen van de KU Brussel. Tezelfdertijd werd als een gids bij de tentoonstelling het fraaie Davidsfondsboek Reinaerts streken van Jozef Janssens en Rik van Daele gepresenteerd. Het ruim 320 pagina's dikke werk met als ondertitel Van 2000 vóór tot 2000 na Christus (het millenniumjaar is niet vreemd aan deze ambitieuze titel) werd namens de Leuvense uitgever voorgesteld door secretaris-generaal van het Davidsfonds Norbert D'Hulst. Nadien verhuisde de rondreizende tentoonstelling vanuit Oost-Vlaanderen naar de twee andere Euregioprovincies, eerst naar Damme in West-Vlaanderen, waar ze van 17 maart tot 16 april 2001 in het Uilenspiegel- en Maerlantmuseum stond opgesteld, en vervolgens naar het Zeeuwse Hulst, waar ze de hele zomer (21 april-28 oktober) onderdak kreeg in het Streekmuseum De Vier Ambachten en in het Hulsterse stadskantoor (stadhuis). Daarna keerde Reinaerts streken als permanente tentoonstelling naar Lokeren in Oost-Vlaanderen terug. In eerste instantie werd ze alleen door groepen bezocht (scholen uit het hele Waasland) en tijdens enkele nocturnes door individuele liefhebbers. De heropening vond plaats op 12 november 2001. Vanaf medio 2002 werd ze elke laatste zondagmiddag van de maand voor het grote publiek opengesteld. In de loop van de herfst van 2001 werd duidelijk dat de bezieler en medesamensteller van Reinaerts streken, museumconservator en directeur van het cultuurcentrum (in die functie van 1 oktober 1999 tot 31 december 2000) Rik van Daele de stad Lokeren zou verlaten. Ondertussen was ook Patrick van Rysselberghe geen schepen meer en ook burgemeester Georges Anthuenis liet het roer aan anderen over. De gewijzigde politieke en ambtelijke constellatie zorgde voor een adempauze, maar had nauwelijks een remmende invloed op de gestage groei van de projecten | |||
[pagina 336]
| |||
en tentoonstellingen. In Thuysbaert vonden enkele fototentoonstellingen plaats (onder andere van de Lokerse fotoclub) en ook de onder de vorige conservator toegezegde tentoonstelling Alles loopt in 't honderd naar aanleiding van het honderdste album van de stripfiguur Urbanus van Lokeraar Willy Linthout (van 18 juni tot 12 oktober 2003). Nadien waren er opgemerkte projecten rond de speelkaartenverzameling van Alex Claeys in de zomer van 2004, Artheek, een kunstuitleenexpo rond Lokerse kunstenaars, en het prestigieuze Thuis bij Thuysbaert. Nostalgische huiselijkheid van op de Lokerse museumzolder van 2 oktober tot 30 december 2005. Recent (van 15 april tot 15 juli 2007) vond een prachtige tentoonstelling plaats rond het werk van dichter Roland Jooris, die zijn hele carrière in het Lokers Koninklijk Technisch Atheneum werkzaam was. Ondertussen werden Eddy Picavet en Cecile Blot als (Reynaert-)gidsen opgeleid (zij specialiseerden zich vooral in gidsbeurten voor het lager onderwijs) en werd het pand occasioneel met Reynaerdiaanse speurzucht bezocht door enkele internationale en nationale gezelschappen, die deskundig werden rondgeleid. In het jaarverslag van Toerisme Waasland vinden we dat in 2002 5.634 bezoekers Huis Thuysbaert bezochten. Momenteel bevindt Reinaerts streken zich - na een kleine herschikking - nog steeds in ‘Thuysbaert’. | |||
Lokeren en Reynaert: nauwe bandenIn deze bijdrage willen wij na deze geschiedenis van het huis en zijn culturele functie sinds 1999 ons nu concentreren op het bestaande project op de eerste verdieping: de permanente tentoonstelling Reinaerts streken. De keuze voor Reynaert in het Lokerse Huis Thuysbaert was geenszins vergezocht. Het dertiende-eeuwse Reynaertverhaal is een typisch Oost-Vlaams exportproduct. De materie is grensoverschrijdend en literair werelderfgoed. Wat Lokeren betreft zijn er diverse trefwoorden te verbinden met het verhaal zoals Daknam, Oudenbos, Reynaertroute en... Prosper Thuysbaert. Op de band tussen Lokeren en Van den vos Reynaerde komen we later dit jaar terug in de monografie over de Reynaertregies van Ast Fonteyne. Een korte verkenning maakt duidelijk waarom de optie voor een Reynaerthuis in 1999 voor de hand lag. De belangrijkste reden was de historische band van Lokeren met het Reynaertverhaal. Lokeren had al een lange traditie op Reynaertgebied. De stad was van bij het begin nauw betrokken bij het ontwikkelen van een Reynaertroute, een idee dat voor het eerst gelanceerd werd door Jozef Goossenaerts in oktober 1953. Er werd een Reynaertacademie samengesteld met specialisten die probeerden alle Reynaertplaatsen op een reële, historische landkaart in te kleuren. Als gevolg van het onderzoek van diverse Reynaertjagers werd naar aanleiding van het inrijden van de route een studie van broeder Aloïs Vandervee in De Autotoerist van 10 mei 1955 gepubliceerd: De geografie van den Reinaert. In deze studie werd verkondigd dat de Lokerse deelgemeente Daknam de hofplaats van het verhaal zou zijn. In de buurt lagen een galg en Oudenbos, de plek van de priorij van zwarte nonnen. Op het traject van de route werden zeven fraai beschilderde en gekalligrafeerde Reynaertbanken geplaatst. De stad Lokeren bezat er op haar grondgebied niet minder dan drie. Ongetwijfeld heeft Prosper Thuysbaert in dit concept een belangrijke rol gespeeld. Burgemeester Thuysbaert was als een van de stichters en als eerste voorzitter van de Bibliotheca Wasiana, de instelling die zich steeds op het vlak van de Reynaert heeft geprofi- | |||
[pagina 337]
| |||
leerd, een van de initiatiefnemers. Thuysbaert was de voorzitter van het ‘Reinaertcomité’ dat de festiviteiten in 1955 organiseerde. De nieuwe Reynaertbanken werden ontworpen door de Lokerse kunstschilder Romain Goeters, die ze wellicht op vraag van Thuysbaert kunstig beschilderde. Als burgemeester van Lokeren ontving Thuysbaert op 31 mei 1955 bij de opening van het Reynaertpad de vele genodigden, waaronder Stijn Streuvels. Zowat iedereen die naam had op Reynaertgebied maakte de tocht mee en ondertekende het gulden boek van de stad Lokeren. Met een boutade zou men kunnen zeggen dat het Waas toerisme startte met het inrijden van de Reynaertroute. De Gewestelijke VVV Land van Waas werd immers ook in 1955 gesticht. Geen betere plek dus voor een Reynaertmuseum dan in Huis Thuysbaert, het huis van de man die 44 jaar voordien een zo beslissende stem had in het Reynaertkapittel. In de periode na 1955 hebben de plaatselijke verenigingen, de toeristische verantwoordelijken en sommige horecazaken het Reynaertthema blijvend opgenomen. In Daknam met het ontstaan van de Reynaertkring, de Reynaertruiters, de manifestatie Reynaert viert Meye, het dorpscafé Reynaert die vos, de naamgeving Reinaertdreef en het Nobel wandelpad (en recent het restaurant Tiecelijn en het eetcafé Tibert), in Doorslaar met de Reynaert wijngilde en in Lokeren met het café Reynard the Fox. In de tweede helft van de jaren 1980 nam ook de Gewestelijke VVV van het Land van Waas (thans Toerisme Waasland) de Reynaertdraad weer op. In de jaren 1990 werden met gelden van Toerisme Oost-Vlaanderen en Euregio Scheldemond zes fietsroutes in de regio bewegwijzerd met Reynaerdiaanse namen (Nobelroute, Tibeertroute, Isegrimroute...). De Grimbeertroute start aan het Lokerse station, 100 meter van huis Thuysbaert verwijderd. De Canteclaerroute ligt op een boogscheut van het Lokerse Stationsplein in het Reynaertdorp Daknam. Misschien wel de belangrijkste factor in de ontwikkeling van een Reynaertmuseum was het Lokerse voorzitterschap van het Intergemeentelijk Project Het Land van Reynaert, een in november 1996 te Hulst boven de doopvont gehouden intergemeentelijk samenwerkingsverband van een dozijn gemeenten ten noorden en ten zuiden van de landsgrens en de vzw Tiecelijn-Reynaert. Het Intergemeentelijk Project werkte ook mee aan de hertekening en de herbewegwijzering van twee Reynaertautoroutes. De Reynaertroute Zuid, een lusvormige autoroute van circa 100 km met start- en eindpunt te Sint-Niklaas, loopt voorbij huis Thuysbaert. Ook de Reynaertstreek-GR (Grote Routepaden), in 1998 beschreven in Reynaertland en voorgesteld op het Lokerse stadhuis, loopt in de buurt. Een bezoekerscentrum rond Reynaert met didactische, culturele en toeristische doelstellingen en met een wetenschappelijke ondersteuning ligt in Lokeren toeristisch centraal in het Reynaertland. Met het Molsbroek en het Jeugdcentrum Verloren Bos in de nabijheid kwamen ook cultuurklassen in het vizier. Wellicht waren ook het specialisme en het enthousiasme van ondergetekende deels mede bepalend voor de keuze voor Reynaert en literatuur. De consensus was echter algemeen en alle beslissingen op alle niveaus unaniem. Lokeren had in 1998 zijn Reynaertstrepen verdiend. | |||
[pagina 338]
| |||
Lokeren voorzitter van het IGP Het land van ReynaertIn 1998 had Lokeren met Patrick van Rysselberghe als voorzitter van het Intergemeentelijk project met bescheiden middelen een groot aantal manifestaties gerealiseerd, telkens met een belangrijke publieksopkomst. Het betrof naast de eerder al genoemde voorstelling van het GR-Reynaertlangeafstandswandelpad Reynaertland, een lezing van Rik van Daele (die het verhaal ook in diverse Lokerse klassen ging vertellen) voor De Souvereinen, de voorstelling van Reynaert de Vos door Theater Zwarte Meeuw in een regie van Lokeraar Alain Pringels eind januari en tijdens het Parktheaterfestival, een Reynaertmusical door de kinderen van de Vrije Basisschool Eksaarde, vier zomerfietstochten rond het Reynaertverhaal in Daknam, Oudenbos, nabij Boudelo en langs de Grimbeertroute, de tentoonstelling Rein-Art, een foto- en kunsttentoonstelling van de lokale filmclub Camera 84, een Reynaertkinderboekenexpo in de Lokerse openbare bibliotheek met een Reynaertvertelmiddag voor de jeugd, een opvoering van Reinaert, de Musical, een familiespektakel van Musical Exchange en tot slot Lokeren te boek met een voorleesmarathon van het Reynaertverhaal en enkele kleinere Reynaerttentoonstellingen (20 december 1998). Hiermee bewees men, drie jaar voor het decreet op het integraal, kwalitatief lokaal cultuurbeleid van start ging, dat het Reynaertgegeven grensoverschrijdend en gemeenschapsvormend kan werken. Hoogtepunt van het Reynaertjaar was ongetwijfeld de tentoonstelling Als de vos de passie preekt met als ondertitel Reynaert I van 5 september tot 29 november in het Stedelijk Museum, samengesteld door internationale Reynaertspecialisten uit Zwitserland (Alexander Schwarz), Duitsland (Hubertus Menke), Nederland (Paul Wackers) en Vlaanderen (Rik van Daele) en bezocht door meer dan 60 klassen. Bij die tentoonstelling hoorde een themanummer van Tiecelijn, in het Frans als Quand le renard prêche vertaald door het Centre de traduction littéraire van de Université de Lausanne, en verder een wandelbrochure en thematische lesmappen. De ruime belangstelling van de scholen maakte op alle betrokkenen indruk. Het was een bewijs dat de Reynaertmaterie een verantwoorde keuze was. De Reynaerttekst maakt immers deel uit van de literaire canon en wordt zowel in het lager als in het secundair onderwijs gelezen en gebruikt. De Reynaertstof gaf de mogelijkheid om vakoverschrijdend te leren en de eindtermen te realiseren. Randmanifestaties tijdens deze tentoonstelling waren een rondleiding voor individuelen op zondagnamiddag, een lees- en schminkhoek voor kinderen, een bijscholingscursus voor gidsen, leraren en geïnteresseerden, Reynaertvoordracht door de leerlingen van de klassen Woord van de stedelijke muziekacademie. Partners waren het Tekenatelier Lokeren, de Bibliotheca Wasiana, de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas, de Arbeitsstelle Reineke Fuchs en het Goethe-Museum in Düsseldorf, de vzw Tiecelijn-Reynaert, de Reinaertstichting Hulst en diverse privéverzamelaars. Het project reisde later nog naar Sint-Niklaas, Destelbergen, Lochristi en Stekene en werd ook nog in Thuysbaert opgenomen in afwachting van Reinaerts streken (ofte: Reynaert II). Kern van het project waren 36 posters over zes Reynaertvragen (waaronder ‘Alleen maar voor kinderen?’ en ‘Alleen maar over dieren?’). Aantrekkelijke trekpleisters waren de Reynaerdiaanse imitatiegobelins van de Antwerpse decorateur Henri Verbuecken uit de periode van de Arts and Crafts Mouvement (1890-1900) uit de collectie van de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas (en opgehangen in kasteel Walburg) en de boeken uit diverse privécollecties en uit de Bibliotheca Wasiana. | |||
[pagina 339]
| |||
Deze voorwerpen konden dienst doen voor het latere Reynaerthuis, samen met andere mooie collecties zoals bijvoorbeeld de ruim 700 ex librissen van de vzw Reynaertgenootschap, de collecties van het voormalige Reynaertmuseum te Rupelmonde (met prenten van Paul Andreas Weber) en de Bibliotheca Wasiana te Sint-Niklaas, diverse privécollecties met Reynaerdiana (van porselein tot papier), en Reynaertwerk van schilders en beeldhouwers. Naast de Reynaertgobelins bezitten de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas een fraai Reynaertscribaan van Hendrik van Soest uit Antwerpen van circa 1800. Tot slot was er ook kwaliteitsvol videomateriaal aanwezig zoals de intrigerende Russisch-Poolse animatiefilm van L. & I. Starewitch over de Roman de Renart, de antisemitische Reynaertfilm van Egbert van Putten, de Disneyfilm Robin Hood, een reeks verdienstelijke amateurfilms en reportages van Vlaanderen Vakantieland. Diverse van deze films werden trouwens in Reinaerts streken verwerkt. | |||
Het verhaal van Reinaerts strekenDe ondertitel van de tentoonstelling ‘Een cultuurgeschiedenis met de vos als gids’ illustreert precies de opzet. De tentoonstelling bestaat uit twee modules. De eerste verkent de houding van de middeleeuwer tegenover dieren via een vlugge blik in enkele beestenboeken of bestiaria en loopt tot de romantiek. De bezoeker wordt eerst geconfronteerd met de rijke bestiariumtraditie en de vraag hoe de middeleeuwse mens tegenover de dieren staat. Jacob van Maerlant schrijft in zijn Naturen bloeme over de vos: ‘Scalker beeste en mach niet sijn’. De vos slaat zijn bepiste staart op de muil van de honden die hem achternazitten, besmeurt het hol van de das en neemt het in. De vos is voor de middeleeuwer een kippenrover. In een lange traditie werd hij aangezien voor een bijna duivels wezen, een bedrieger die argeloze zielen (de vogels) naar de verdoemenis sleurde. Als in een fictioneel verhaal de dieren spraken (iets wat in de werkelijkheid niet kon), moest dit wel als een leugen worden opgevat. Mens en dier hebben impulsen en driften gemeen. Sprekende dieren beschikken over rede en taal en leggen menselijk handelen bloot als zondig, verkeerd of belachelijk. De opeenvolging van de diverse dierenverhalen wordt uitgetekend op een lange tijdbalk van 2000 vóór Christus tot op de dag van vandaag. Opvallend is Het verhaal van de vos, een Akkadisch dierenverhaal dat circa 1500 voor Christus op een aantal kleitabletjes werd neergeschreven. De parallel met onze Reynaert is treffend: een vos wordt door een leeuw naar het hof gedaagd. Op de tijdbalk glijden we voorbij de Griekse fabels van Aesopus (zesde eeuw voor Christus), de Latijnse vertaling van Phaedrus (eerste eeuw na Christus), de Karolingische traditie (Alcuinus, Diaconus), de Ecbasis Captivi en verder via de grootvader (Ysengrimus, circa 1150) en de moeder (Roman de Renart) naar moeders mooiste: het Middelnederlandse Van den vos Reynaerde, ontstaan in het midden van de dertiende eeuw in Vlaanderen. Wie de tijdbalk verder volgt, krijgt de vele kinderen van dit verhaal te zien en moet toegeven dat vooral de na 1375 geschreven Reynaerts historie het succes van Reynaert bepaald heeft. Deze tekst is dé scharniertekst uit de hele Reynaerttraditie met vertakkingen in heel Europa (met sterke Duitse en Engelse twijgen). De eerste Reynaert wordt via fraai uitgesneden miniaturen verbonden met het Dampierremilieu en als een hoftekst gepresenteerd. De tweede Reynaert wordt beknopt verteld aan de hand van de fraaie houtsneden van de Haarlemmer Meester. | |||
[pagina 340]
| |||
Het negatieve beeld van de vos rond 1500 wordt geïllustreerd aan de hand van een vos in De tuin der Lusten van Jeroen Bosch, een miniatuur van Marcus Cruyt met een vos met lichtblauwe zotskap en een schijnheilige vos die ontmaskerd wordt door de allegorische vrouwenfiguur Cautio in een prachtig tapijt uit de reeks Los Honores. Reynaert is de belichaming van het kwaad (bedrieglijkheid, schijnheiligheid, manipulatie, egoïsme) in de samenleving. Het beeld van de vos verandert echter bij de komst van het gedrukte boek en zeker in de zestiende eeuw. De twee Plantijndrukjes markeren scherp de scheidingslijn tussen de middeleeuwen en de renaissance. Het drukje uit 1564 voor een collega-boekdrukker is zeer eenvoudig gedrukt met een lettertype (civilité) dat erg lijkt op een geschreven tekst. Het meer luxueuze boekje uit 1566 in Plantijns eigen beheer is fraai uitgegeven in tweekleurendruk met prachtige houtsneden met renaissancistische kaders van de Parijse meesters G. Ballain en J. de Gourmont. Het boekje bevat ook een Franse vertaling van Johannes Florianus, docent aan de Latijnse school te Antwerpen. Dit wijst erop dat de Reynaert functioneerde in het schoolmilieu en bestemd was voor de rijke burgerij. Dit wordt bevestigd door het bestaan van bijzonder rijke Antwerpse luxekabinetten met het Reynaertverhaal als een echt stripverhaal, verteld in tinnen plaatjes naar de houtsneden van Erasmus Quellijn de Jongere, een leerling van Rubens, en Jan Christoffel Jegher. Zij maakten hun illustraties eerst voor een rijmdrukje (uitzonderlijk in rijm, dat met de opkomst van de gedrukte teksten vervangen was door proza) van de Antwerpse drukker Jacob Mesens uit 1651. Deze illustraties werden nog tientallen malen herdrukt in steeds weer nieuwe uitgaafjes met steeds verminderende kwaliteit van druksel en illustraties. We spreken dan pas van volksboekjes of blauwdrukjes/boekjes. Opvallend is het grote aandeel van Antwerpen in de naleving van de gedrukte Reynaertjes. De slechtste druk van de prentjes van Quellijn en Jegher is te vinden op centsprenten (goedkope, losse bladen, ook wel mannekensbladen genoemd) van de Turnhoutse firma Glenisson-Van Genechten. Op het moment dat men de eerste kamer in Thuysbaert verlaat, lijkt Reynaert deel te zijn geworden van het Westerse ‘Gesunkenes Kulturgut’. Reynaert verhuist sterk bekort, gruwelijk gecastigeerd en slecht geïllustreerd naar de kinderkamer en lijkt voor altijd te behoren tot het rijk der schimmen. Dit is echter buiten de vos gerekend. De vos heeft negenmaal negen levens... In de tweede module maken we de spectaculaire wedergeboorte van de vos mee tijdens de romantiek. De romantici zochten in het verleden naar authenticiteit en grootsheid. In 1830 wapende het nieuwe koninkrijk België zich tegen het expansionisme van Frankrijk door de grote figuren, gebeurtenissen en teksten uit de eigen geschiedenis te beklemtonen. Duitsers en Vlamingen vonden elkaar in een gemeenschappelijke afkeer van alles wat Frans was. De Vlamingen hadden schrik voor een nog grotere verfransing, de Duitsers wilden het Heilig Roomse Rijk laten herleven. De Duitsers hadden al in 1805 in het Ritterstift Comburg een handschrift gevonden met daarin een lang vergeten Reynaerttekst die gekopieerd werd rond 1410. Willems vertaalde de tekst in modern Nederlands tijdens zijn ballingschap in Eeklo in 1834. Zijn inleidende tekst geldt als een van de manifesten van de Vlaamse Beweging. Door de hertaling hoopt hij ‘de verworpene moedertaal te helpen opbeuren’, een dam op te werpen tegen de bekrompen Hollandse schrijfregels en de verbastering van het Vlaams schooldialect, in ‘een tyd waerop ons land van zooveel franschen uitschot wordt overstroomd!’. Willems wil de moedertaal ook als de taal van de wetenschap en geeft daarom de Reynaerttekst (samen met de tekst van | |||
[pagina 341]
| |||
Reynaerts historie naar de ‘Amsterdamsche redactie’) in een studie-uitgave uit in 1836. Tot slot brengt hij ook een gecastigeerde schooltekst op de markt. Willems is daarom niet alleen de vader van de Vlaamse Beweging, maar ook de vader van de moderne Reynaertstudie en de motor van de moderne naleving. Bijzonder veel andere teksten zijn schatplichtig aan Willems, bijvoorbeeld de uitgaven van de liberaal Julius de Geyter en van de katholieken C. Lindemans, Renaat Joostens (die een repressie-Reynaert schreef in het weekblad Rommelpot in 1948) en P. de Mont. Naast de tekst van J.F. Willems heeft ook de fantastische illustratiereeks van de Duitse monumentale kunstenaar Wilhelm von Kaulbach (uit 1841) de populariteit van de Reynaerttekst in Vlaanderen en Nederland in de hand gewerkt. De illustraties werden gepubliceerd bij de postume uitgave van Johann Wolfgang von Goethes Reineke Fuchs, verzorgd door uitgever Cotta in Tübingen in 1846. Deze tekst werd onsterfelijk en wereldberoemd dankzij de illustraties. De blijvende actualiteit van de tekst wordt in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd van de negentiende eeuw niet alleen door Willems erkend, maar ook door de uitgevers van het Antwerpse katholieke blad Reinaert de Vos. Een zondagblad voor verstandige lieden, aaneengeknoopt door zeven filosofen. Aan dit blad, dat als kop een Kaulbachvos gebruikt, werkte ook Guido Gezelle onder het pseudoniem Spoker mee. Van Gezelles neef Stijn Streuvels zijn vier verschillende Reynaertversies bekend met in totaal bijna twintig fraaie drukken. Streuvels' Reynaerden zijn ook op het gebied van de Reynaerticonografie hoogtepunten, met name de reeksen van Gustave van de Woestijne en van Bernard Wierink. Streuvels wilde de Reynaert aan de studiekamer van de geleerden onttrekken en aan het Vlaamse volk terugschenken. In de Reynaert vond de West-Vlaming ‘de ziel, de lustige adem, het sappige bloed, de zwaai, de zwier, de lenigheid van het machtig leven, waar de bruischende tocht van den gezonden, vlaamschen geest in steekt’. Na de Eerste Wereldoorlog publiceert Felix Timmermans zijn dierenverhaal Boudewijn met de ezel in de hoofdrol als weerspiegeling van de Vlaming. Reynaert kon die rol volgens de auteur van Pallieter niet opeisen omdat het Vlaamse volk ‘bijna al de verrukkelijke Reynaerthoedanigheden’ (Reynaert, die ‘vol listen en fijne knepen’ ‘de groten en de machthebbenden door zijn talent tot schande en schaamte wist te brengen’) heeft opgegeven. Reynaert lijkt in niets meer op de middeleeuwse schurk, maar hij is integendeel een icoon geworden. Dit alles wordt in de tentoonstelling in woord en beeld geïllustreerd. Reynaert is een listige en slimme intellectueel geworden. Opvallend is dat hij in alle kampen thuis is. Zijn kameleontisch vermogen zorgt ervoor dat hij zich steeds opnieuw vermomt in een strijd tussen de ideologieën. Diverse malen werd Reynaert misbruikt. Dit wordt heel duidelijk in de oorlogsjaren 1940-1945 en in de uitlopers van de oorlog. De zwartste bladzijden uit de Reynaertgeschiedenis werden geschreven door de na Wereldoorlog I naar Nederland uitgeweken Antwerpenaar Robert van Genechten. Deze jeugdvriend van Paul van Ostaijen schreef in 1937 een fascistische en antisemitische Reynaertbewerking met de neushoorn Jodocus in een twijfelachtige hoofdrol. Het boek was zo populair dat er een animatiefilm van werd gemaakt. De film van de Nederlandse cineast Egbert van Putten werd na de besloten première in Den Haag in 1943 nooit meer in het openbaar vertoond. Kwalitatief en technisch is de film de evenknie van de Disneyproducten uit die tijd. Een fragment van deze film werd pas in het begin van de jaren 1990 in Berlijn ontdekt en naar het Nederlands Filmmuseum in Overveen overgebracht. De rechten berusten bij het Nederlands Audiovisueel Archief. Een onschuldig fragmentje van de | |||
[pagina 342]
| |||
antisemitische film die valt ‘onder geconfisqueerd oorlogsbezit waar de Nederlandse staat de rechten op heeft’, is in Reinaerts streken te zien. Reynaert werd net als zijn bloedbroeder Uilenspiegel gebruikt en misbruikt in de oorlogsjaren. De ‘Stichting ter Bevordering van de Studie van het Nationaalsocialisme’ plaatste de vos als briefhoofd. Op hetzelfde moment riep Gerard Walschap uit: ‘Wat leutert men van amoreel. In plaats van amoreel is Reynaert juist het tegenovergestelde: het eenige dier met moraal, in den vollen zin een karakter, een harde kerel, een sterke geest’. Hij deed dat in een scherpe pennentwist met onder andere Menno ter Braak (de Reinaert van Eibergen - Eigenbergen in de Achterhoek was Ter Braaks woonplaats) en Camille Huysmans over het karakter van de vos. Volgens Huysmans huldigde de vos Machiavellistisch gedachtegoed en wordt hij op zedelijk gebied gekenmerkt als iemand met een ‘bolsjewistisch-fascistische inslag’. De vos doodt niet uit dogmatische onverdraagzaamheid, maar uit instinct. In het gedicht Ode aan Reinaert en Ulenspiegel dat hij in 1942 op de BBC uitsprak, noemt hij de beide figuren vrijheidsstrijders en ‘vrienden van ons lijdend volk’. Camille Huysmans, Antwerps burgemeester en Belgisch eerste minister, is wellicht een van de meest fervente en meest boeiende Reynaerdianen geweest. Net als Huysmans waren ook Willem Elsschot en Louis Paul Boon Reynaerdisten. Alfons de Ridder koos als voornaam van zijn pseudoniem de voornaam van de Reynaertdichter. Hij beschouwde zich ook als een Reynaert en bovendien gaf hij diverse van zijn personages Reynaerdiaanse trekjes mee. Elsschot leende zijn eigen Reynaerteditie (die van professor J.W. Muller uit 1944) uit aan Louis Paul Boon, de auteur van twee belangrijke Reynaertwerken, met name De Kapellekensbaan uit 1953 en Wapenbroeders uit 1955. Het laatste werk is door J.P. Rondas ooit de omega van de Reynaertverhalen genoemd. Boons 23 Reynaertstukjes werden later opgenomen in het Vlaamse meesterwerk van de twintigste eeuw: De Kapellekensbaan.
De geschiedenis van de vos herhaalt zich in elke tijd in vele variaties. Het is steeds een masker opzetten en een nieuw kleed aantrekken. De schurk werd ondertussen langzaam schelm. Reynaert sluipt als een kameleon doorheen de geschiedenis. De uitspraak van Frits van Oostrom, dat elke tijd zijn eigen Reynaert heeft, was het uitgangspunt van deze nog steeds actuele tentoonstelling. De tentoonstelling ambieert een (deel van de) cultuurgeschiedenis van de Nederlanden te vertellen aan de hand van de rijke Reynaertgetuigenissen en een ongeëvenaarde uitbeelding in de beeldende kunsten. Dit opzet was natuurlijk té ambitieus en niet in enkele vierkante meters of in één boek van 320 pagina's te vertellen. Bovendien ambieerden de samenstellers de lust tot lezen, de kritische geest en de verbeelding van de bezoeker te stimuleren. Thuysbaert als huis van verbeelding. Daarom moest de tentoonstelling met een open einde besluiten: tien ex libris en tien citaten die de Reynaertmaterie in al zijn complexiteit oproepen, die zowel helpen als verwarren bij de lectuur en de interpretatie van de tekst. Ze tonen aan dat de vos niet in één hol te vangen is. Zijn kentrekken zijn ‘crom ende menichfoude’. Wij zijn ervan overtuigd dat deze Reynaerttentoonstelling in Lokeren een toekomst heeft. Hiervoor zijn wel nieuwe, dynamische impulsen nodig. Men zou bijvoorbeeld kunnen aansluiten bij het nieuwe initiatief van het Platfom Literaire Erfgoedbeheerders in Vlaanderen, een krachtenbundeling van elf literaire musea en schrijvershuizen onder leiding van het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen en de provinciale museumconsulenten van de provincies Antwerpen, West-Vlaanderen en | |||
[pagina 343]
| |||
Limburg, met als belangrijkste doelstellingen: permanente kennisoverdracht, het opzetten van een collectieve registratie en een uitgebalanceerde publiekswerking en communicatie. De huidige leden zijn naast het AMVC-Letterenhuis o.a. het Guido Gezellemuseum in Brugge, het Literair Museum Hasselt, de Louis Paul Boonmodule van het Stedelijk Museum Aalst, het Provinciaal Museum Stijn Streuvels ‘Het Lijsternest’ in Ingooigem en het Timmermans-Opsomerhuis te Lier (om er maar de auteurs uit te pikken die een band hebben met het Reynaertverhaal). Reynaert en Uilenspiegel (Damme) zouden de groep alleen maar versterken. Ook de provincie Oost-Vlaanderen en de Oost-Vlaamse museumconsulenten kunnen, net als de Erfgoedcel Waasland, een rol spelen in het behoud en de verdere uitbouw van een Reynaertcentrum. Men kan zich ook de vraag stellen hoe de vzw Reynaertgenootschap en de Bibliotheca Wasiana kunnen betrokken worden. Zij beschikken immers over interessante collecties en / of interessante know how. Maar ook het Hulsterse museum, het Uilenspiegelmuseum in Damme en de gemeenten Kruibeke en Sint-Niklaas blijven interessante stakeholders. In elk geval verdient de ‘matière renardienne’ in Vlaanderen of Nederland een vaste stek. Het Lokerse bezoekerscentrum, de opvolger van het ter ziele gegane Rupelmondse museum, vult deze ruimte perfect in. Reynaert blijft ook hier levenskrachtig. Daarom kan en mag de geest van deze tentoonstelling nooit uit de fles. | |||
Beknopte bibliografie
Reinaerts streken is alle zondagen te bezoeken tussen 14 en 17 uur en tijdens de openingsuren van tijdelijke tentoonstellingen, Stationsplein 10 te Lokeren. |