| |
| |
| |
■ Wim Gielen
Odonis de Ceritona (ca. 1180-1247)
In 1066 veroverde Willem de Veroveraar ‘Engeland’ door de Angelsaksen bij Hastings te verslaan. De eilandbewoners werden aangevoerd door koning Harold. Zij hadden juist de Vikingen verslagen, toen Harold hoorde van de invasie van Normandiërs. Inderhaast probeerde de koning zijn verzwakte leger onderweg naar het zuidoosten te versterken. De daadkracht van zijn troepen was groot, maar zij waren slecht uitgerust toen zij de heuvel bij Hastings uitzochten om zich te verdedigen tegen de aanstormende bij elkaar geraapte eenheden van huursoldaten, die de Angelsaksen zagen als vijanden, of gewoon uit waren op land veroveren. Zij waren goed uitgeruste, in lichamelijk goede conditie verkerende soldaten onder aanvoering van ervaren krijgsheren. De slag, waarbij aan weerskanten duizenden doden vielen, eindigde uiteindelijk in een overwinning van Willem en zijn bondgenoten. Vanaf die tijd werd een belangrijk deel van het Britse eiland geregeerd door de anderstalige vastelanders. Tot op heden zijn de sporen daarvan terug te vinden in onder meer de taal en de familienamen. Er kwam een druk personen- en handelsverkeer over het Nauw van Calais, dat later vanaf het eiland Het Kanaal en vanaf het continent La Manche genoemd werd.
Een van de immigranten die uit Normandië het water was overgestoken, was een jonge kerel, die later de grootvader zou zijn van een succesvol man, in zaken en in politicis, die Guillaume of William genoemd werd en als toenaam Cheriton kreeg. Door erfenis en eigen initiatief werd hij grootgrondbezitter. Hij was een belangrijk man. Zijn invloed reikte tot in het hof van Hendrik II van Plantagenet, koning van Engeland (1154-1189). Ook tijdens het bewind van diens opvolgers Richard Leeuwenhart (1157-1199), Jan zonder Land (1167-1216) en Hendrik III (1207-1272) bleef William zijn goede positie bewaren. De inwijkeling had zich aanvankelijk gevestigd in Farningham, ongeveer halverwege tussen Chatham en Londen. Later vestigde de familie zich in Cheriton, dat enkele kilometers westelijk van Folkestone gelegen is. Hun grondbezit daar zou acht eeuwen later ruimte bieden aan de monding van de ‘Chunnel’. William, die dus Heer van Cheriton was, kreeg in de jaren 1180-1185 een zoon, die van hem een trotse vader zou maken. Vader William en moeder Mathilde noemden hem Odo, mogelijk verwijzend naar de naamgenoot die in de elfde eeuw bisschop van Bayeux was. Deze Odo was een halfbroer van Willem de Veroveraar en werd door deze laatste ‘benoemd’ tot bisschop. Het was een strijdbare prelaat die meevocht in de slag bij Hastings. Vervolgens werd de monseigneur een soort van gouverneur van het Engelse gebied, dat hij bestuurde in naam van zijn halfbroer, die steeds ergens aan het oorlog voeren was. Odo, de prelaat, was geboren omstreeks 1030. Waarschijnlijk in 1049, wat jong nog, benoemde Willem hem tot bisschop. Na de slag bij Hastings werd Odo in de adelstand verheven en kreeg hij de titel van Graaf van Kent. Het was in de jaren 70 van de elfde eeuw dat deze graaf opdracht gaf tot het vervaardigen van het Tapijt van Bayeux, waarop een picturaal verslag van de strijd is geborduurd. Mogelijk kreeg hij zijn naam in aandenken aan de
Heilige Odo van Cluny (879-942).
De eerstgeboren zoon van William van Cheriton en zijn vrouw Mathilda kreeg bij zijn doop Sint-Odo als patroonheilige. Hij was een van de twee initiatiefnemers tot
| |
| |
hervorming van de benedictijnenorde, genoemd naar de plaats waar de eerste abdij van die stroming werd opgericht. Dankzij de welgesteldheid van zijn vader kon de jonge Odo het zich veroorloven om in 1200 aan de universiteit van Parijs te gaan studeren. De stichtingsoorkonde ervan is ook van 1200. Tien jaar later behaalde Odo, die in Frankrijk Eudes genoemd wordt, zijn diploma Magister Artium, d.w.z. dat hij het gebracht had tot leraar in de ‘Vrije Kunsten’, de septem artes liberales. In datzelfde jaar betaalde vader William t.b.v. Odo voor het patronaatsrecht over de Sint-Maartenskerk van Cheriton. Zoals veel jonge mannen uit rijke families ging Odo door met reizen en studeren aan belangrijke universiteiten op het vasteland. Hij trok door Frankrijk en Spanje, studeerde waarschijnlijk ook in Toulouse, en mocht zich in 1219 ‘doctor ecclesiae’ noemen. Hij had dus de theologische cursus met goed gevolg doorlopen. Waarschijnlijk is hij ook tot priester gewijd. Door sommige onderzoekers wordt verondersteld dat hij ook cisterciënzermonnik is geworden, maar door andere wordt dat stellig ontkend, mede op grond van het feit dat hij na de dood van zijn vader in 1233 het beheer voerde over de bezittingen die hij en zijn jongere broer Waleran, geërfd hadden. Dat zou niet kunnen voor een monnik.
Dat Odo van Cheriton tot in onze dagen bekend is gebleven, komt door zijn creatieve schrijverswerk. Hij publiceerde vooral prekenboeken, waarin hij over een scherpe pen beschikte. Hij gebruikte die voor priesters én leken die het volgens hem in religieus opzicht niet goed deden. Het meest bekend is hij misschien wel geworden door het schrijven van fabels. Het zijn moraliserende fabels met dikwijls een promythion in de ondertitel en/of een epimythion aan het einde van zijn narratio. Hij maakte gebruik van de fabelverzameling uit de vijfde eeuw, die in de achtste of negende eeuw op schrift werd gesteld, en genoemd is naar Romulus. Deze laatste heeft zich vooral gebaseerd op de Aesopische fabels van Phaedrus uit de eerste eeuw na Christus. Odo was echter geen overschrijver. Hij gebruikte bestaande fabelvertellingen om die om te werken naar eigen inzichten of verzon zelf nieuwe fabels. Het was hem vooral te doen om de religieuze waarheden en inzichten. Voor alle zondaars, en dat waren er vele, had hij een vernietigende kritiek bij de hand.
De fabel, één van de vormen van narratio, is een (korte) beschrijving van dingen die nooit gebeurd zijn en ook niet zouden kunnen gebeuren. Zij diende een, algemeen aanvaard, gebruik in het opvoedkundig systeem in de oudheid. Later, in de hoge middeleeuwen, kwam de fabel in die functie sterk terug. Volgens Macrobius (vierde eeuw) zijn de fabels te verdelen in fabels die aangenaam in de oren klinken, en fabels die de deugd nastreven. De eersten werden verwezen naar de kinderkamer. De tweede groep, die ook populair kan zijn, zoals de Aesopische, wordt beoordeeld op de inhoud (het argumentum) en is gebaseerd op fictie en verhuld in leugens. Andere uit die groep zijn gebaseerd op de wezenlijke, al dan niet religieuze, waarheid. Parabels en fabels zijn niet identiek, maar in de fabels zijn ook vaak gelijkenissen terug te vinden. Exempla, die vaak klinken als aforismen (korte pittige spreuken, sententies) worden ook in fabels gebruikt. Een andere vorm van vergelijkingen of gelijkenissen is de similitudo. Al deze zaken zijn te vatten onder de term parabolisch. Het gaat Odo niet om getheoretiseer, maar enkel om het uitdragen en bevestigen van de (religieuze) waarheid. Hij uit zijn wrevel over het gedrag van de mensen in stekelige, soms bijtende, fabels. Hij schreef er 117. Een aantal van zijn fabels is terug te vinden in de Reynaerttraditie, met name in Reynaerts historie. Enkele tientallen handschriften van zijn fabels zijn overgebleven; dit bewijst hoe populair zijn gedachtespinsels waren in zijn eigen levenstijd en kort daarna. Zijn productieve jaren vielen tussen 1219 en 1235.
| |
| |
Odo van Cheriton heeft tijdens zijn studie in Parijs zeker kennis gemaakt met de Natuurlijke Historie van Plinius de Oude. Zo zal hij ook de Physiologus en bestiaria gelezen hebben. Zeker heeft hij de Aesopische fabels van Phaedrus, althans zoals die zijn weergegeven in de Romulus, onder ogen gehad, mogelijk ook afschriften van de fabelverzameling van Avianus, die teruggaat op de vertaling van Babrius.
De fabelverzameling die de titel Liber parabolarum draagt, is te dateren tussen 1219 en 1221. Odo heeft twee soorten fabels gemaakt: fabels die het christelijk geloof verdedigen (de apologiën) en beesten- of dierenfabels. Deze scheidslijn is dikwijls niet zo scherp te trekken. De belangrijkste bron voor de kennis van Odo's fabels is het grandioze overzicht dat te vinden is in Les Fabulistes Latins van de hand van Léopold Hervieux. Daarnaast kan men in sommige letterkundige tijdschriften beschouwingen over het werk van Odo vinden, evenals in boeken over literatuurgeschiedenis. In 1985 verscheen voor het eerst een (nogal vrije) vertaling in modern Engels, geschreven door de Amerikaan John C. Jacobs. Hij maakte gebruik van Hervieux' herdruk (1970) van de tweede druk (1893-1899). Uit de eerste uitgave, die het licht zag in 1884, heb ik geprobeerd enkele van Odo's fabels te vertalen. Hieronder vindt U de weergave ervan. De Latijnse teksten komen uit het handschrift British Museum, cod. ms. lat. Harleiano 219, het handschrift cod. ms. latino 441 uit het Corpus Christi College in Cambridge en het handschrift cod. ms. lat. gud. 200, dat te vinden is in de Bibliotheca Guelferbytana te Wolfenbüttel.
Een van de verrassingen die Odo de lezer of toehoorder aanbiedt, is hier en daar het gebruik van de eigennamen van de fabeldieren. In de laatste drie decennia van de twaalfde eeuw werden diverse branches van de Roman de Renart geschreven. In het culturele centrum van het Gallische rijk, Parijs, waren zeker afschriften van fabelverzamelingen, van de Isengrimus en van Renartteksten voorhanden toen de jonge Normandische Brit zich daar als student aanmeldde. Ook op zijn reizen naar zuidelijker streken zal hij zulke manuscripten onder ogen hebben gehad. Of hij een ijzeren geheugen had, dan wel of hij tijdens zijn studie en zijn studiereizen aantekeningen maakte, is niet bekend, maar het laatste is meer dan waarschijnlijk. Toen hij na het behalen van zijn doctoraat theologie terug in Kent kwam, zal hij het druk gehad hebben met het uitwerken van zijn vele studie- en reisaantekeningen en met het optekenen van zijn prekenboeken en van zijn fabelverzameling. Van zijn collectie fabels heb ik er negen uitgezocht, die een relatie hebben met het vossenepos. Ze worden voor het eerst in het Nederlands vertaald. De keuze is bepaald door de verwantschap met de fabels uit de Reynaerttraditie, of omdat Odo de bekende Reynaerteigennamen gebruikt. De schrijver is in het geheel niet consequent in het gebruik ervan. De Vos wordt Reynardus of Reinardus genoemd en de Wolf Ysingrynus, Ysingrinus of Isingrinus. De Kat heet Tibertus en de Haan Chanticler. Wij hebben deze namen geüniformiseerd.
| |
Hoe de kikvorsen onder elkaar een koning kozen (Qualiter ranae elegerunt sibi regem)
Op dezelfde manier [als bij de muizen en de ratten] kwamen de kikvorsen samen om zich erover te beraden hoe zij een koning zouden kiezen. Zij kozen een boomstam, die zij overeind zetten en tot koning benoemden.
| |
| |
Na enige tijd hadden zij genoeg van hem en zeiden: ‘Omdat onze koning van geen waarde is, willen wij hem afzetten [Misschien is neerleggen een sprekend alternatief]. Wie zullen wij dan verkiezen?’ Met algemene stemmen werd besloten het serpent te kiezen. Die verscheurde en verslond hen.
Commentaar
Deze fabel is zonder commentaar van de schrijver. De gelijkenis met de Aesopische fabel is groot, ook al komt er geen oppergod aan te pas en is een serpent misschien geen waterslang, maar zeker geen kraanvogel zoals bij La Fontaine of een ooievaar zoals in Van den vos Reynaerde (RI) en in Reynaerts historie (RII).
| |
Over de zieke wolf en de ooievaar zijn geneesheer (De Lupo languente et Ciconia medico eius)
Over wrede Heren die hun dienaren slecht belonen
Er was eens een Wolf die dreigde te verstikken door een bot in zijn keel. Hij had een dokter nodig. Zijn dienaren zeiden: ‘De ooievaar heeft een lange snavel; als hij het zou willen doen, zou hij het bot goed uit uw keel kunnen halen.’ Dus zochten zij een ooievaar en beloofden hem een grote beloning als hij de patiënt zou helpen. Derhalve kwam de ooievaar en trok het bot eruit. Vervolgens vroeg hij om de beloning. De Wolf wilde hem niets geven en zei: ‘Toen jouw hoofd in mijn bek zat, had ik je kunnen doden, nietwaar? Het is toch voldoende beloning dat ik dat niet gedaan heb en jou heb laten leven, nietwaar?’
Moraal. Zo is het ook voor landslieden en armen. Wanneer zij diensten verlenen aan hun Heren, kunnen zij niet verwachten een beloning te krijgen. De Heren zeggen: Jij bent van mij. Is het voor jou niet van belang, dat ik je niet kaalpluk en laat leven?
Commentaar
In de meeste fabelbundels en ook in Reynaert II is de geneesheer een kraanvogel.
| |
Over een vogel, genoemd vogel van Sint-Maarten (De quodam ave, vocato ave Sancti Martini)
Tegen mensen, wier moed in daden niet overeenkomt met die in woorden
Een vogel, die genoemd wordt vogel van Sint-Maarten, is een klein winterkoninkje. Dat heeft lange, dunne pootjes als rietjes. Eens, terwijl de zon brandde, gebeurde het rond het feest van de Heilige Martinus, dat het zich in de schaduw van een boom op zijn rug op de grond legde, zijn pootjes omhoog stak en zei: ‘Zo, als de hemel valt, kan ik die met mijn pootjes omhoog houden.’ Toen viel er vlakbij hem
| |
| |
een blad van de boom. Geschrokken vloog de vogel op, zeggende: ‘Oh Heilige Martinus, help uw kleine vogel.’
Moraal. Zo zijn er velen, die voor een korte tijd geloven, maar zich in tijden van beproeving terugtrekken, zoals bleek bij Petrus, die eerst bezwoer tot in de dood zijn Heer te volgen, maar toen de dienstmaagd hem aansprak, zei Hem niet te kennen. En zo vergaat het de meesten: als zij dronken zijn van goede wijn of bier, zeggen zij dat zij standhouden en de strijd uitvechten tegen de Franken. Maar als zij nuchter zijn en de lansen en zwaarden zien die op hen gericht worden, zeggen zij: Oh Martinus, enz.
Commentaar
In de Reynaert komt deze vogel voor als Tibeert op weg is naar Reynaerts burcht om hem namens de koning te dagen. Het is moeilijk voor te stellen dat het daar gaat om een winterkoninkje. Eerder zou je kunnen instemmen met diegenen, die de zwarte specht, de kraai of de buizerd noemen als links vliegende vogel. Andere vogels die als behorend bij Sint-Maarten genoemd worden zijn de ijsvogel, de bonte specht en de gans.
| |
Over de Wolf en de Vos en de emmer in de put (De Lupo et Vulpe et situla in puteo)
Toevallig geraakte de Vos in een emmer in de put. De Wolf, die Ysingrinus genoemd wordt, kwam voorbij en toen hij de Vos in de put hoorde, vroeg hij wat die daar deed. Deze antwoordde: ‘Beste vriend, ik heb hier vele en grote vissen. Och, was je maar bij mij om jouw deel te krijgen.’ En de Wolf vroeg: ‘Hoe kan ik bij jou beneden komen?’ De Vos antwoordde: ‘Daarboven hangt een emmer; als jij daarin gaat zitten dan kom je bij mij beneden.’ Er waren daar heus twee emmers. Als de een naar boven ging, kwam de ander naar beneden. De Wolf klom in de emmer die daar boven hing en daalde af; de Vos, die in de andere emmer zat, steeg op. Maar toen zij elkaar passeerden, vroeg de Wolf: ‘Waar ga jij naartoe?’ Daarop zei de Vos: ‘Ik ben verzadigd en ga naar boven; jij gaat naar beneden en zult wonderlijke dingen ontdekken.’ De ongelukkige ging naar beneden, maar vond er uitsluitend water. Toen de dag aangebroken was, kwamen de boeren en zij haalden de Wolf naar boven en brachten hem om.
Moraal. De Vos is de duivel, die duizend verderfelijke kunsten kent. Hij zegt tegen de mens: ‘Daal af tot mij in de put van de zonden en ontdek heerlijkheden en vele goede dingen.’ De dwaas zal onder in de put van de zonden sterven zonder er enige verkwikking gevonden te hebben. Ten slotte zullen de vijanden komen en de zondaar eruit trekken, hem slaan en doden. Daarom belooft de Duivel aan Adam en zijn vrouw vele goede dingen, op welke dag ook, zeggende: ‘Gij zult er zoveel eten als ge wilt.’ Zij die God kennen, zullen zo ook goed en kwaad kennen. Hij zal het goede belonen, maar de vele slechtigheden bestraffen.
| |
| |
Commentaar
Hier zien we bij Odo voor het eerst de eigennaam van de wolf. De vos heeft geen naam. In Reynaerts historie komt dit verhaal ook voor.
| |
Over Isegrim (De Ysingryno)
Tegen slechte gewoonten
Ysingrinus, die berouw had over de door hem begane zonden en zich daarom op de borst sloeg, wilde monnik worden. En dat is ook gebeurd. Hij kreeg een tonsuur en werd gekleed met een kap en de andere noodzakelijkheden die bij de kledij behoren. En ook kreeg hij een plaats in de school, omdat hij moest leren lezen en schrijven. Eerst moest hij het ‘Onze Vader’ leren zeggen, maar hij zei steeds ‘Lam’ of ‘Ram’. De monniken leerden hem dat hij moest opzien naar het Kruis en het Heilig Offer. Maar zijn blik dwaalde steeds af naar de lammeren en de rammen.
Moraal. Zo zijn de meeste monniken. Zij zeggen toch steeds: ‘Ram’ of ‘Lam’. Zo vragen zij steeds op luide wijze om goede wijn en houden zij hun ogen gericht op vette gerechten en volle schotels. Vandaar wordt in een spreuk gezegd: ‘Hoewel de wolf gekleed was als een priester en ofschoon gij hem de psalmen hebt leren lezen, toch dwaalden zijn ogen steeds naar de kudde.’
Commentaar
In Reynaert I en II komt ook een scène voor van Isegrim die monnik wil worden, maar de pointe is het vastbinden van de voorpoten van de wolf aan het klokkenzeel en het daarop volgende klokgelui.
| |
Hoe de Wolf schaapherder werd (Qualiter Lupus fuit pastor Ovium)
Over slechte leiders en anderen zoals zij
Een huisvader had twaalf schapen. Toen hij eens op reis wilde gaan, beval hij de Wolf over zijn schapen te waken. Die zwoer dat hij ze goed zou verzorgen. Zo gebeurde het. De huisvader ging onmiddellijk weg en de dienst nam een aanvang. Intussen dacht Ysingrinus alleen aan de schapen, en zo kwam het dat hij er op een dag een verscheurde. De volgende dag nam hij er weer een. Uiteindelijk waren er nog drie over toen de huisvader terugkwam. Hij vroeg aan de Wolf wat er met zijn schapen gebeurd was. Die antwoordde: ‘Het waren de onbestendigheid van het weer en de stormen die de oorzaak zijn van de dood van de schapen.’ Daarop zei de huisvader: ‘Geef mij de huiden.’ Daarin waren de sporen van de tanden van de Wolf te zien, waarop de huisvader zei: ‘Schuldig aan de dood is degene van wie deze gebitssporen zijn.’ Hij liet de Wolf ophangen.
| |
| |
Moraal. Aldus beval Christus zijn schapen ter bewaking aan bij de kerkelijke geestelijkheid. De schapen van Christus stierven echter door het slechte voorbeeld en de verwaarlozing door de meerderheid van die leiders, die zodoende verantwoordelijk zijn voor zoveel doden, die als gevolg van hun slechte voorbeeld blootgesteld werden aan de gevaren van de dood. Zo zal de huisvader, die over de zijnen rekenschap moet afleggen bij de Heer van alle dingen, zien dat dergelijke mensen, zoals ook de Wolven, in de hel worden opgehangen.
Commentaar
Ysigrinus wordt, zoals hierboven, in de tweede druk van Hervieux' werk met naam genoemd. Dat vermeldt J.C. Jacobs in zijn Engelse vertaling. In de eerste druk heet hij gewoon wolf.
| |
Over de Vos die zijn zonden opbiecht bij de Haan (De Vulpe quae confitebatur peccata sua Gallo)
Tegen de gulzigaards
Op een keer was het de Vos gelukt in het kippenhok te komen. Mensen, gewapend met stokken kwamen erop af en knuppelden er vreselijk op los, maar de Vos kon door een gat ontsnappen; hij ging weg, liet zich op een hooihoop vallen en begon luid te kermen. Hij vroeg de kapelaan bij hem te komen om zijn zonden te aanhoren. Daarop kwam Cantecleer, stel je voor een haan, die kapelaan van de dieren was. Nogal bevreesd wegens de reputatie van Reynaert ging hij op enige afstand zitten. Reynaert biechtte zijn zonden op, maar intussen ging hij met zijn bek steeds dichter op de kapelaan toe. En de kapelaan vroeg: ‘Waarom heb jij mij benaderd?’ Daarop antwoordde de Vos: ‘Een ernstige ziekte dwong mij dat te doen. Vergeef mij.’ Opnieuw vertelde hij hem zijn zonden en met open bek bracht hij zijn kop steeds dichter bij de Haan. Toen greep hij hem en verslond hem.
Moraal. Zo zijn er veel monniken die verondersteld worden te gehoorzamen en veel leken die veinzen ziek of kreupel te zijn, maar altijd erop bedacht zijn de kapelaans en hun meerderen te verslinden.
Commentaar
Niet in Reynaerts historie.
| |
| |
| |
Over de Vos, die Reynaert genoemd wordt, die Tibeert de muizendoder ontmoet (De Vulpo, qui dicitur Reynardus, obviante Teberto murelego)
Tegen de advocaten
De Vos, die ook Reynardus genoemd wordt, ontmoette eens Tibeert, dat is de muizendoder, en zei: ‘Vertel me eens hoeveel kunstgrepen en listen ken je?’ Die antwoordde dat hij slechts één list kende. Vroeg de Vos: ‘En welke is dat?’ De muizendoder antwoordde: ‘Als de honden mij achtervolgen, weet ik in een boom te klimmen en zo te ontsnappen.’ Toen vroeg de Kat aan de Vos: ‘En welke listen ken jij?’ Die antwoordde daarop: ‘Maar ik ken er wel 18, en dan heb ik er nog een zak vol van. Daarom, kom met mij mee en ik zal je mijn kunstgrepen leren kennen. Je zult leren hoe je de beet van de honden altijd kunt ontwijken.’ Maar toen zij weggingen, zag je de jagers en daar vlak achter de honden komen. De Kat zei: ‘Ik hoor de honden en ik word bevangen door angst.’ Toen zei de Vos: ‘Vrees niet.’ Omdat de honden dichterbij kwamen zei de Kat: ‘Voor alle zekerheid zal ik jou niet volgen. Ik wil mijn eigen list gebruiken.’ Door in de boom te klimmen ontkwam hij. Omdat de Kat ontsnapt was, gingen de honden achter de Vos aan en kregen hem te pakken. De Kat, veilig hoog in de boom zittend, aanschouwde wat er gebeurde en riep: ‘Reynaert, Reynaert, doe je zak open, want nu is het tijd. Al jouw listen zullen je zeker niet meer helpen.’
Moraal. Onder de kat moeten de eenvoudige mensen begrepen worden, die slechts één list kennen, die zij door de aanschouwing van de Heer met vast vertrouwen inroepen. Door het geloof gaan zij langs de boom van het Kruis van Christus omhoog en blijven zo uit de greep van de honden, die gelijk te stellen zijn met het vijanden van het menselijk geslacht. In de Vos worden de advocaten begrepen, die bedriegerijen bedenken. Daarmee worden de 18 listen bedoeld en bovendien nog de volle zak. Zo zullen de duivelse jagers komen en met hun honden de mensen achtervolgen, beroven en verscheuren. De rechtvaardige zal daarom tegen hen zeggen: ‘Opent uw zak en laat mij uw listen zien, enz.’
Commentaar
In Reynaerts historie, maar daar ontsnapt de vos, zij het nipt, aan de dood.
| |
Over de Wolf en de Vos
[En toegevoegd zal worden over de vrek, die de mensen bedriegt en over hen die overvloedig lekkernijen gebruiken]
(De Lupo et Vulpe
[Et applicatur avaris quos [quisque] decipit et eis qui nimis [se] tradunt deliciis])
De Wolf komt de Vos tegen en vraagt: ‘Waar kom jij vandaan?’ De Vos zegt: ‘Van een van die visvijvers, waar ik geweldige vissen ving en mij volgegeten heb.’ De Wolf werd begerig en vroeg: ‘Hoe heb je die gevangen?’ De Vos zei: ‘Ik liet mijn staart in het water zakken en liet hem daar een lange tijd in hangen. De vissen, die
| |
| |
dachten dat het een of andere lekkernij was of iets wat dood was, beten zich vast aan mijn staart en ik trok ze op het land en vrat ze op.’ En de Wolf sprak: ‘Zou ik zo ook vissen kunnen vangen?’ De Vos zei: ‘Dat zul je zeker kunnen, jij bent nog sterker dan ik.’ De Wolf spoedde zich haastig naar de visvijver en liet zijn staart in het water hangen en liet hem er ook een lange tijd in hangen, tot hij zat vastgevroren. Want het vroor hard. Na lang wachten wilde hij zijn staart uit het water optrekken want hij geloofde dat er een geweldige hoeveelheid vissen aan zat, maar door de bevriezing lukte dat niet. Hij werd er tot in de ochtend in vastgehouden en toen kwamen de mensen en die sloegen hem met knuppels bijna dood. Met gebruik van al zijn kracht kon hij ontsnappen, maar wel met achterlating van zijn staart. Hij vervloekte zijn kompaan die hem vissen had beloofd, maar hem met verwondingen had betaald; en bijna was hij dood geweest.
Moraal. Zo zijn er velen, die vrienden en hun kinderen rijkdom beloven, maar zij maken van hen woekeraars, handelaars in geestelijke goederen en rovers, die dat moeten betalen met eeuwige doodstraf. Van hen wordt gezegd: ‘Zij offeren hun zonen en dochters op aan de duivels.’ Dit is eveneens van toepassing op diegenen die zich in de wateren begeven van de wellust en dan sterven zij in de geneugten waarin zij zijn vastgevroren en niet meer los kunnen komen. Want die mensen zitten vast in de ondergang, die zij zelf hebben voorbereid. In de strop, die zij verborgen hebben, is hun voet vast komen te zitten.
Augustinus zegt: ‘De genoegens binden hen vast, zodat zij zich niet meer durven vrij te maken om zich met liefde te geven aan nuttige zaken.’ Als iemand het wel probeert zich los te maken van de dingen die genoegen geven, dan doet dat veel pijn en het is deze pijn die verhindert, dat zij zich los kunnen maken.
Commentaar
Zowel in Reynaert I als in Reynaert II komt het verhaal van de vos, die de wolf leert vissen, voor.
Hulst, 21 augustus 2007
| |
Naschrift
De bovenstaande negen fabels hebben soms inhoudelijke overeenkomsten met de Reynaert, soms bestaat alleen een naamsgelijkheid. Soms zijn beide vormen van overeenkomst van toepassing. De tekstregels tussen haken zijn aantekeningen van mij, behalve die onder de hoofdtitel staan van de fabel De Lupo et Vulpe. Die zijn overgenomen van Hervieux.
| |
| |
| |
Literatuur
Berechiah ha-Nakdan. Fables of Jewish Aesop. Translated by Moses Hadas, New York, 1967.
Brewer's Dictionary of Phrase & Fable. 15de editie. Revised by Adrian Room, New York, 1995.
Burmann, Petrus, Phaedri, Aug. liberti, Fabularum Aesopiarum Libri V. Cum integris Commentariis, Amsterdam, 1698.
Flinn, J., Le Roman de Renart dans la littérature française et dans les littératures étrangères au Moyen Age, Toronto, 1963.
Friend, A.C., Master Odo of Cheriton, in: Speculum 23, (1948).
Goethe, J.W., Reineke Fuchs. Goethe's neue Schriften, (2. Band), Berlijn, 1794.
Goethe, J.W., Reineke Fuchs. Mit Zeichnungen von Wilhelm von Kaulbach, München, 1846.
Goethe, J.W., Reineke Fuchs, in zwölf Gesängen mit 37 Stahlstichen nach Originalzeichnungen von Heinrich Leutemann, Leipzig/Dresden/Wenen/Berlijn, 1871.
Hellinga, W.Gs, Van den vos Reynaerde. I. Teksten diplomatisch uitgegeven naar de bronnen vóór het jaar 1500, Zwolle, 1952.
Hervieux, L., Les Fabulistes Latins Depuis le siècle d'Auguste jusqu'à la fin du moyen âge, Parijs, 1884.
Jacobs, J.C., The Fables of Odo of Cheriton, Syracuse, 1985.
Laprade, P., Fables Choisies mises en vers par M. De La Fontaine. Illustrations de Edmond Malassis et Fred. Money, (3 vol.), Parijs, 1930.
Lestrange, le Chevalier, Les Fables d'Esope, & de plusieurs autres excellens mythologistes, Accompagnées du sens moral et des reflexions, Amsterdam, 1714.
Lulofs, F., Van den vos Reynaerde. De tekst kritisch uitgegeven, met woordverklaring, commentaar en tekstkritische aantekeningen, Groningen, 1985 (2de, verb. oplage).
Menke, H., Bibliotheca Reinardiana. Teil I: Die europäischen Reineke-Fuchs Drucke bis zum Jahre 1800, Stuttgart, 1992.
Niermeyer, J.F. & C. van de Kieft, Mediae Latinitatis Lexicon Minus, Darmstadt, 2002, (Herz. door J.W.J. Burgers).
Perry, B.E., Aesopica, Urbana, 1952.
Schnur, H.., Fabeln der Antike. Griechisch - Lateinisch - Deutsch. Überarbeitet von Erich Keller. München/Zürich, 1985. (2de druk).
Van Nimwegen, A., Van den vos Reynaerde, Utrecht, 1979.
Voigt, E., Ysengrimus, Halle a.S., 1884. |
|