Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd16't Joppe (Gelderland), 22 augustus 1938 J.W. Muller aan Leonard Willems Waarde vriend, Uw, met smartelijk verlangen verbeiden, zeer welkomen brief beantwoord ik per ommegaande, daar er eenige haast bij de zaak is. Over hetgeen gij schrijft aangaande oude kaarten van Vlaanderen, Van Mierlo'sGa naar eind1. ‘laatste (?) woord’, mijne crit. ed.Ga naar eind2. vanwege Lett. x VI. etc. (en ook de photogr. Reproductie van R. II, die ik in 't Museum aankondig) later, mondeling of schriftelijk. Thans alleen over 't feest te Hulst. | |
[pagina 261]
| |
Dat gij Dr. G.'s vraag toestemmend beantwoord hebt verheugt mij; ook omdat ik 't nu kan, durf aanvaarden. Edoch... de door u voorgestelde verdeeling onzer gemeenschappelijke taak is vlak het omgekeerde van de door mij beraamde (waarvoor ik, als zijnde de eerste voorsteller, zekere ‘praeséance’ of althans ‘praecelentie’ bescheidenlijk zou willen vragen!): wat gij mij hebt toegedacht had ik u toegedacht, en vice versa! U komt m.i., als Vlaming en als, op (thans politiek) Noordnederlandschen bodem gast, het eerste, ‘korte woord’, het eerste ‘sprekerschap’ toe, en wel, van nature en van rechtswege, over het (de) Vlaamsche gedicht(en). Daarna en -naast ik, als Hollander, over de latere geschiedenis van R.'s ‘nazaten’ en zijne ‘herrijzenis’ in de 19de en 20ste eeuw. Niet om den (‘stinkenden’) lof van Holland te verkondigen; maar bloot als geschiedenis der latere ‘avonturen en rollen’ van den Vlaamschen R., een stukje cultuurgeschiedenis: VI. > Holl., ME. > 17de eeuw. Mag ik, gemakshalve, even verwijzen naar de Inleiding mijner uitgave (die, uitgebreid, bij- en omgewerkt, nu, met de talrijke aanteekeningen, zoogoed als persklaar voor mij ligt) en ook naar ‘R.'s avont. en rollen’, in de VMV et. 1926: ik had u toegedacht de stof van blz. IX-XLVI: iets over de bronnen (met een enkel woord over dierensprookje, -fabel, -epos), het Germ.-Rom. karakter (in de G.-R. grenslanden), den (VI.) Ysengrimus, iets over het ‘twijfelstuk’ van het enkel of dubbel auteurschap (slechts even aan te stippen!); maar vooral de waardeering van het gedicht als kunstwerk (ik heb mijn 2de hoofdstuk nu gesplitst in: I. Ontstaan en samenstel, II. Waardeering (= of liever < blz. XXVII-XL, XLVI). Alles natuurlijk zeer beknopt, èn omdat 't een ‘kort woord’ moet zijn en blijven (ik dacht ruim een kwartier, zeker niet meer dan een half uur), èn, vooral, omdat het Hulster leekenpubliek (+ misschien een klein getal Noord- en Zuidnederl. ‘clerke’) stellig geen geleerden, philologischen kost wil noch kan verduuren! Misschien kunt gij zelfs Balduinus' Lat. vert.Ga naar eind3. en R.II er ook nog wel bijnemen; maar als ‘nazaten’ wil ik ze ook wel bespreken. Meen niet dat ik zoodoende u den zwaarsten last op de schouders wil laden (= blz. IX-XLVI mijner Inl., tegenover XLVII-LIX als mijn deel!). Neen; want (nogmaals) het oudere, verderaf liggende, ‘geleerdere’ deel dient m.i. beknopt behandeld; terwijl over het nieuwe, incl. de ‘herrijzenis’ van den ouden R.I (dien nu weer meer de plaats en de eer, zoolang te veel aan den Nederd.Ga naar eind4. achterkleinzoon R.V. toegekend, hergeven dient), en voorts over de huidige vereering door vertalingen, dramatiseeringen, beeldende kunsten meer gezegd mag en moet worden. Zóó had ik mij ons beider rollen verdeeld gedacht. Ik heb voor mijn ‘introitus’ reeds bijgaand eerste kladje ten papiere gesteld, dat goed zou aansluiten bij het door u beraamde slot, waarmede ik van heeler harte akkoord ga: de herrijzenis van Vlaanderen gaat gepaard met, wordt als 't ware gesymboliseerd door die van Reinaert I. Wil mij dit klad terugzenden. Ik zou U dan ook willen vragen of 't misschien niet ‘aardig’ (in Noordnederl. zin!) en waardig zou zijn, dat wij beiden, samen, na 't slot onzer ‘redenen’, een krans bij het gedenkteeken neerlegden, met (duidelijk zichtbare) dooreengestrengelde roodgeel-zwarte en rood-wit-blauwe linten, als symbool onzer gemeenschappelijke N.-en Z.-Ned. werkzaamheid en vereering? Wat dunkt u? Zoudt gij, bij toestemming uwerzijds, dan, als naastwonende, voor het bestellen en meenemen willen zorgen (de kosten natuurlijk te deelen)? Mijn zoon, Mr. C.E. Muller, rechter in de Arr.-Rechtbank, zal mij vergezellen naar Hulst. Dr. G. (die intusschen benoemd schijnt te zijn tot Inspecteur v.h. Lager Onderwijs te Rozendaal) heeft mij half en half een bezoek aan Hulsterloo en Kriekepit voorgespiegeld! Bovengenoemde zoon meent, dat o.a. wegens de plech- | |
[pagina 262]
| |
tigheid (de aanwezigheid van en onthulling door den Comm. d. Koningin in Zeeland)Ga naar eind5. een hooge hoed voor ons vereischt zal zijn; wat is uwe (en Dr. G.'s) meening? Ik hoop hartelijk dat gij mijne ‘régie’ zult kunnen en willen aanvaarden, die mij inderdaad beter, redelijker schijnt. Maar in allen gevalle vertrouw, verwacht ik een spoedig (moge 't zijn: instemmend) bescheid. Heden over drie weken moet 't ‘stuk spelen’; en ik heb tijd noodig voor 't op - en ten papiere stellen (heb geen ‘plume facile’) en verwacht in deze 3 weken hier nog vele, ook manlijke, logeergasten! Verheug mij dus weldra met een antwoord, en geloof mij, met vr. gr. den uwe J.W. Muller
Zullen wij in den open lucht spreken?!
Bewaarplaats: AMVC-Letterenhuis, map M 891/B, 59370/488. |
|