Tiecelijn. Jaargang 19
(2006)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||
onderzoek■ Hans Rijns
| ||||||||||||||||||||||
BronnenIn het Reynaertonderzoek wordt naar de uitgever verwezen en niet zoals gebruikelijk naar de auteur. Van geen van de gebruikte bronnen in mijn editie is de naam van de auteur bekend. In de editie zijn de volgende bronnen opgenomen: Gheraert Leeu, Die hystorie van Reynaert die vos. Gouda, 1479 (Pg); | ||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||
Bij de transcriptie van Pg, Pd, H1564, H1566 en Hz1651 maakte ik gebruik van microfilms beschikbaar gesteld door bibliotheken in Europa en Amerika. De microfilms van Pg, Pd, H1564, H1566 en Hz1651 werden gekopieerd op A4 met behulp van een microficheprinter. Paul Wackers stelde zijn kopieën van Hn1589 ter beschikking aangevuld door Hubertus Menke met enkele ontbrekende kopieën. Hz1700 werd overgenomen uit het facsimile van Erwin Verzandvoort en Paul Wackers (Verzandvoort en Wackers 1988). Alle bronnen zijn in autopsieGa naar eind5. beschreven daarbij maakte ik dankbaar gebruik van de beschrijvingen door Menke (Menke 1992). De beschrijvingen van Menke werden gecontroleerd en eventueel aangevuld met eigen observaties zoals de gebruikssporen die niet door Menke zijn beschreven. | ||||||||||||||||||||||
EditiesOm niet alle teksten uit de bronnen letter voor letter over te moeten typen, zijn de teksten uit bestaande edities gescand met behulp van OCR-software (Optical Character Recognition). Bij de transcriptie van de bronnen maakte ik gebruik van de volgende edities: Ludewig Suhl, Die historie van reynaert de vos. Nach der Delfter Ausgabe von 1485. Lübeck/Leipzig, 1783; | ||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||
Voor de tekst van Leeu (Pg) en van Van der Meer (Pd) gebruikte ik de editie van Hellinga (Hellinga 1952). De editie van Martin werd benut om de tekst uit Plantijn 1564 (H1564) te scannen (Martin 1876). De gescande tekst van Martin werd ook aangewend voor de teksten uit de drukken van Plantijn 1566 (H1566), Bruyn Harmansz Schinckel (Hn1589) en Hieronymus Verdussen (Hz1700). Vanwege de afwijkingen in H1566, Hn1589 en Hz1700 ten opzichte van H1564 moest de tekst vaak handmatig aangepast worden. Vooral de tekst van Hz1700 moest vanwege de verkortingen en aanpassingen, ten gevolge van de rooms-katholieke censuur, vaak worden geadapteerdGa naar eind6.. De Middelfranse tekst in H1566, die in romein gezet is, kon gescand worden met behulp van kopieën van de bron zelf. De hoofdstuktitels van de Middelfranse tekst in H1566 moesten echter wel uitgetypt worden omdat de gebruikte OCR moeizaam letters in italiek (cursief lettertype) kon lezen. De tekst van Segher van Dort (Hz1651) werd gescand uit de tekstuitgave van Roossens (Roossens 1981). Omdat in de gescande teksten sommige lettertekens niet goed weergegeven werden (een e werd door de OCR bijvoorbeeld soms voor een o aangezien) voerde ik, op advies van Marita Mathijsen, drie correctiegangen uit (Mathijsen 1997: 248-250). Bij de eerste correctiegang werd de verkregen basistekst woord voor woord vergeleken met de bronnen en de edities. Deze externe collatieGa naar eind7. bracht niet alleen de foutief weergegeven letters door de OCR aan het licht, maar ook de adaptaties per bron en de afwijkingen en fouten in de gebruikte edities ten opzichte van de bronnen. Een ware schat aan gegevens. Het aantal aangetroffen afwijkingen en fouten in de edities is samengevat in de onderstaande tabel. Om niet steeds aan te moeten geven of het een bewust door een editeur aangebrachte emendatieGa naar eind8. ten opzichte van een bron is, dan wel een fout die tijdens het productieproces van een editie is binnengeslopen, gebruik ik voor beide verschijnselen het woord ‘afwijking’, ongeacht hun herkomst. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||
De criteria die ik hanteerde bij het vaststellen van de afwijkingen zijn in overeenstemming met de principes van Hellinga voor het strikt diplomatisch uitgeven zoals hij deze heeft uiteengezet in zijn artikel Principes linguistiques d'édition de textes (Hellinga 1952-1953). Bouwman vatte de principes van Hellinga voor een diplomatische transcriptie zeer bondig samen: een uitgave die de tekst geeft zoals het lezende oog deze na het gereedkomen van de codexGa naar eind9. zag, waarbij de translitteratieGa naar eind10. het aangetroffen tekensysteem integraal overneemt, inclusief fouten en inconsequenties. Dat betekent dat abbreviaturenGa naar eind11. kunnen worden opgelost, desnoods zonder cursivering, maar dat de spelling van ‘u’ en ‘v’ niet mag worden aangepast aan het moderne gebruik omdat deze twee lettervormen (anders dan bijvoorbeeld die van ‘s’, ‘r’ en ‘d’) beide meer dan één klank aanduiden. Echter alle edities, op die van Roossens na, stammen van vòòr 1952. Uit de inleidingen van de edities, maar ook uit de confrontatie met de bronnen, bleek dat de editeurs er zeer uiteenlopende opvattingen over diplomatisch editeren op na hielden. Ook werden emendaties niet altijd verantwoord in de inleidingen. Suhl geeft een summiere toelichting in zijn verantwoording op de toegepaste aanpassingen. Ook Martin beperkt zich tot enkele opmerkingen over zijn ingrepen in de tekst. Muller & Logeman daarentegen zijn zeer uitgebreid in hun verantwoording. Sabbe schrijft in zijn voorbericht dat hij een goed gelijkend ‘fac-simile-druk’ van Plantijn 1566 wilde uitgeven en gaat zelfs zover dat hij aangetroffen fouten zonder commentaar overneemt. Roossens ten slotte bracht enkele emendaties aan die hij zorgvuldig toelicht in de verantwoording bij zijn uitgave. Om vast te stellen waar een editeur afweek van zijn gebruikte bronnen, om zo een beeld te geven van de kwaliteit van een editie, bestudeerde ik ook de verantwoording van de editeur per editie. Als een editeur een bepaalde afwijking ten opzichte van zijn gebruikte bron verantwoordde, beschouwde ik deze afwijking niet als een fout. Als hij daarentegen ‘zondigde’ tegen zijn eigen verantwoorde emendaties, emendaties zonder verantwoording aanbracht of foutieve weergaven ten opzichte van de bron in de editie aangetroffen werden, bestempelde ik deze afwijkingen ten opzichte van de bron genadeloos als een afwijking. Het door Hellinga verwoorde principe over het ‘integraal overnemen van fouten en inconsequenties’ heeft mij hoofdbrekens gekost. Discutabel is bijvoorbeeld het al dan niet weergeven van spaties binnen een woord (bijvoorbeeld ‘ghe vinden’ > ‘ghevinden’ in Pg regel 1531 (Hellinga 1952)). Deze spaties, die met name in de incu- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||
nabelenGa naar eind12. Pg en Pd voorkomen, zijn in bijna alle gevallen het gevolg van los zetselGa naar eind13.. Voorstanders van het ‘strikt diplomatisch transcriberen’ zullen het niet weergeven van een spatie binnen een woord als een fout beschouwen. De wat rekkelijker filologenGa naar eind14. zullen dit rigide vinden. Ik wilde niet op de stoel van de toekomstige gebruiker gaan zitten en heb dan ook alle spaties binnen een woord weergegeven. De gebruiker van mijn editie kan dan zelf bepalen of hij bij het citeren uit de editie de spaties binnen een woord al dan niet overneemt. In de uit te geven editie zijn bijlagen opgenomen waarin per editie de aangetroffen afwijkingen worden besproken en opgesomd. Na een inleiding, waarin de typen van de meest voorkomende afwijkingen behandeld worden, volgt een lijst bestaande uit twee kolommen. In de eerste kolom staan de afwijkingen in de desbetreffende editie, in de tweede kolom de woorden zoals die zijn aangetroffen in de brontekst. Een uitzondering is de lijst van afwijkingen in de editie van Hellinga. In de eerste kolom staan niet alleen de afwijkingen in de editie van Hellinga zelf, maar ook de afwijkingen in de edities van Suhl en Muller & Logeman die in de editie van Hellinga zijn terechtgekomen omdat veel afwijkingen in de editie van Hellinga, zoals hier verderop zal blijken, zijn overgenomen uit de edities van Suhl en Muller & Logeman. Om een indruk te geven van de afwijkingen in de edities volgt hieronder een bespreking per editie van de meest opvallende afwijkingen. De lijsten die daar bij horen zijn (om begrijpelijke redenen) niet opgenomen in dit artikel. De paragrafen worden afgerond met een karakterisering van de beschreven editie. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Hellinga 1952 (Leeu 1479)Ondanks de door Hellinga zorgvuldig geformuleerde principes met betrekking tot het strikt diplomatisch afschrijven (zie hierboven) zijn er in zijn editie in Pg veel afwijkingen aangetroffen. Ik vond bij de confrontatie van Pg met de tekst in Hellinga's editie ruim 300 afwijkingen. Het integraal overnemen van het aangetroffen tekensysteem, inclusief fouten en inconsequenties, voert Hellinga, ondanks zijn principes, niet altijd strikt uit (Hellinga 1952-1953). Voorbeelden hiervan zijn: ‘d eden’ > ‘deden’ (regel 1793) en ‘d ie’ > ‘die’ (regel 1794). Hellinga geeft spaties binnen een woord soms wel en soms niet weer. Een andere veel voorkomende fout is de transcriptie van de u. Vaak plaatst Hellinga een v in plaats van een u, terwijl hij in zijn artikel pleit voor het niet aanpassen van de spelling van de u en de v aan de moderne spellingswijze (Hellinga 1952-1953). Ook wordt vaak, ondanks zijn aankondiging in de verantwoording van zijn editie, een opgeloste abbreviatuur niet cursief weergegeven (Hellinga 1952: VI). Opvallend is ook dat Hellinga de hoofdstuktitel Hoe reynert ende ysegrym begonnen te campen xcvii (Hellinga 1952: 3) opneemt in de inhoudsopgave van Pg. Deze tekst komt noch in de inhoudsopgave van Pg, noch in die van Pd voor. Het bleek een toevoeging van Logeman in de editie van Muller & Logeman te zijn. In de inleiding van de editie uit 1892 schrijft Muller: ‘De tafel is afgedrukt met inlassching der twee in G (= Pg, hr) overgeslagen titels van hoofdstukken, en met bijvoeging der door ons aangebrachte nummering.’ (Muller 1892: XXXIX). Hellinga neemt overigens alleen de bovenvermelde hoofdstuktitel inclusief de nummering van deze hoofdstuktitel over. Hij kon weten dat het een toevoeging van Logeman was. In een voetnoot geeft hij aan dat deze hoofdstuktitel niet in Pd voorkomt. Een zeer opmerkelijke kantte- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||
kening, want de desbetreffende hoofdstuktitel komt ook niet voor in Pg, die hij nota bene in bruikleen had (Hellinga 1952: VIII). Het grote aantal afwijkingen in de editie van Hellinga bleef mij bezig houden. Hoe konden zoveel afwijkingen in een editie van een alom gerespecteerd filoloog op het gebied van diplomatisch uitgeven terechtkomen? Een deel van het antwoord op deze vraag werd geleverd toen ik de edities van Muller & Logeman (1892) en Suhl (1783) confronteerde met Pg en Pd. De editie van zowel Muller & Logeman als van Suhl bevat veel afwijkingen. De overeenkomst van een groot aantal afwijkingen in de editie van Hellinga, in zowel de hoofdtekst (Pg) als in de voetnoten (Pd), met afwijkingen in de edities van Muller & Logeman en Suhl is frappant. De herkomst van de aangetroffen afwijkingen is hieronder in een grafiek weergegeven. Herkomst afwijkingen in de editie van Hellinga
Van de in totaal 331 getelde afwijkingen in de editie van Hellinga komen 95 afwijkingen overeen met afwijkingen in de editie van Muller & Logeman. 58 afwijkingen komen overeen met de afwijkingen in de editie van Suhl. De overige 178 afwijkingen zijn niet op voorgangers te herleiden. Van deze 178 afwijkingen zijn 155 afwijkingen in de hoofdtekst (Pg) en 23 afwijkingen in de voetnoten (Pd) aangetroffen. Het niet weergeven van spaties binnen een woord in de editie van Hellinga is als een afwijking meegeteld. Voor Pg maakte Hellinga gebruik van zowel de druk van Leeu uit 1479 als van de editie van Muller & Logeman. Hellinga gebruikte het exemplaar dat zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt. In de verantwoording bedankt Hellinga de KB voor ‘het in leen geven [...] van de Reynaert-incunabel Gouda 1479’ (Hellinga 1952: VIII). In de editie van Hellinga zijn zetfouten en spaties binnen een woord uit Pg, zij het inconsequent, overgenomen. Deze kan Hellinga alleen maar gezien hebben als hij het exemplaar van Leeu in handen heeft gehad. Logeman neemt de zetfouten en de spaties binnen een woord niet over. Wellicht heeft Hellinga teveel vertrouwd op onervaren studenten. Hij bedankt hen in de verantwoording voor het afschrijven van tekstgedeelten. Waarschijnlijk hadden zij niet de beschikking over het exemplaar van Leeu dat zich in de Koninklijk Bibliotheek in Den Haag bevond en gebruikten de studenten de editie van Muller & Logeman. Dit kan een mogelijke verklaring zijn van de constatering dat soms wel en soms niet de in Pg aangetroffen slordigheden (o.a. spaties binnen een woord) zijn overgenomen in de editie van Hellinga. De overeenkomst van 95 afwijkingen in de edities van Muller & Logeman en Hellinga ondersteunt de aanname dat bij de transcriptie van de hoofdtekst (Pg) | ||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||
gebruik is gemaakt van de editie van Muller & Logeman. Het zou interessant zijn als één van de studenten die toen aan editie van Hellinga heeft meegewerkt ons zou kunnen vertellen hoe de editie van Hellinga, en dan met name de tekst van Pg, tot stand is gekomen. Van de edities van Suhl en Muller & Logeman maakte Hellinga gebruik als het ging om tekstvarianten in Pd ten opzichte van Pg. Deze varianten ‘voorzover zij van belang geacht werden voor de tekst- en boekgeschiedenis’ zijn door Hellinga uit deze edities overgenomen (Hellinga 1952: IV). Hellinga had niet de beschikking over één van de twee bekende exemplaren van Van der Meer (Pd). Eén exemplaar, ‘het exemplaar Vergauwen’, in 1952 ook bekend als ‘Campbell 977’ (Campbell 1874: 271), berust sinds 1926 in de Huntington Library in San Marino, Californië USA. Hellinga kon in 1952, zo schrijft hij in zijn verantwoording, dit exemplaar niet achterhalen. Ook over het tweede bekende exemplaar van Pd, dat werd bewaard in Lübeck, kon Hellinga niet beschikken omdat dit exemplaar ten gevolge van oorlogsgeweld in de Tweede Wereldoorlog onherstelbaar beschadigd was (Menke 1992: 112). De varianten in de editie van Suhl (Pd) ten opzichte van Pg zijn dus in de editie van Hellinga terechtgekomen zonder dat Hellinga de varianten kon toetsen aan één van de twee bekende exemplaren uit 1485. Suhl gebruikte het exemplaar in Lübeck als leggerGa naar eind15. voor zijn editie. Logeman maakte gebruik van het exemplaar dat zich thans in de Huntington Library bevindt. Hellinga was zich bewust van de afwijkingen in zijn editie. In een artikel in Spiegel der letteren (Hellinga en Vermeeren 1964-1965: 31-37) gaat Hellinga in op een aantal ‘leesfouten’ in zijn ‘editio maior’ (in de Verantwoording van de uitgave kondigt Hellinga een tweede deel aan: Tekstkritiek (Hellinga 1952: VI)). Dit tweede deel is echter nooit verschenen). Hij behandelt de handschriften A, F, B en de fragmenten van de rijmdruk van Reynaerts historie (D), maar laat de fouten in de incunabelen (Pg en Pd) buiten beschouwing. | ||||||||||||||||||||||
Het standaardwerk in het ReynaertonderzoekDe in 1952 bij de uitgevers-maatschappij W.E.J. Tjeenk Willink in Zwolle verschenen en nog steeds imponerende editie van W.Gs Hellinga bevat, zoals gezegd, alle bekende Nederlandse bronnen van de ReynaertGa naar eind16. van vóór 1500. Daaronder bevinden zich de volledige handschriften (bekend onder de siglenGa naar eind17. A, B en F), de fragmenten (C, D, E en G), de Latijnse vertaling Reynardus Vulpes, de incunabel Pg en een aantal varianten in Pd ten opzichte van Pg. In de Verantwoording van de uitgave licht Hellinga het belang van zijn editie toe. Aanvankelijk moest de nieuwe uitgave een herdruk worden van Van den Vos Reynaerde in de reeks ‘Zwolsche Herdrukken’, in 1921 uitgegeven door Buitenrust Hettema (Buitenrust Hettema 1921). In deze uitgave kon men alle toen bekende redacties (wij zouden nu zeggen ‘bronnen’ - HR) van Van den vos Reynaerde terugvinden. In de uitgave van 1921 waren het Comburgse handschrift (A), het Dyckse handschrift (F) en het Darmstadse fragment (E) opgenomen. De herdruk van de editie uit 1921 zou aangevuld moeten worden met de Rotterdamse fragmenten (G), die voor het eerst in 1939 waren gepubliceerd. De in de naoorlogse, volop in ontwikkeling zijnde, historisch letterkundige wetenschappen vroegen volgens Hellinga om beter vergelijkingsmateriaal dan alleen de redacties van Reynaert I (Van den vos Reynaerde). Dankzij de belangstelling van Tjeenk Willink konden de redacties van de Reynaert | ||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||
I en Reynaert II (Reynaerts historie), inclusief de eerste prozabewerkingen in druk van voor 1500 diplomatisch en concorderendGa naar eind18. worden uitgegeven. Na enige opmerkingen over de ‘strikt diplomatische’ wijze van uitgeven en de verantwoording van de transcriptie en de manier waarop de teksten concorderend zijn gemaakt, bedankt Hellinga uitgebreid een ieder die meegewerkt heeft aan de totstandkoming van deze editie. Dan volgen de teksten gezet in twee kolommen per pagina zodat men vier teksten uit vier verschillende bronnen (A, F, B en Pg) tegelijkertijd kan vergelijken. Onder de vier kolommen loopt de tekst van Reynardus Vulpes mee. Afwijkingen in Pd ten opzichte van Pg, die Hellinga belangrijk vond, staan onder de kolom van Pd in voetnoten vermeld. Vanaf pagina 222 eindigen de teksten van Van den vos Reynaerde. Handschrift B (Reynaerts historie) en de incunabel Pg (de prozadruk van Reynaerts historie) gaan uiteraard verder en worden vanaf pagina 225 in twee kolommen per pagina geplaatst. De fragmenten C, D, E en G worden ook concorderend in de kolommen afgedrukt zodat ook deze fragmenten in ‘één oogopslag’ te vergelijken zijn met dezelfde passages in de andere teksten. De editie is 24 centimeter hoog en 24 centimeter breed en wijkt hiermee af van gangbare boekafmetingen. Het 343 pagina's tellende boek mag eigenlijk niet ontbreken op de boekenplank van elke zichzelf respecterende Reynaertvorser. De editie van Hellinga is al decennialang het standaardwerk in het Reynaertonderzoek. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Suhl 1783 (Van der Meer 1485)De titelpagina van de editie van Suhl vermeldt dat deze uitgave ‘Nach der Delfter Ausgabe von 1485’ gemaakt en ‘zum genauen Abdrucke befordert’ is. In het begin van zijn woord vooraf heeft Suhl het over ‘diesen unveränderten und sehr genauen Abdruck des Reynaert die Vos’. Hoewel Suhl zeer nauwkeurig de folia en regels in Pd overneemt en zelfs ‘in ieder [sic] Zeile eben so viele Sylben und Buchstaben’ als in Pd plaatst, zijn meer dan 400 afwijkingen aangetroffen. Suhl geeft in zijn woord vooraf aan ‘alle, in sich zum Theil sehr unbedeutende Eigenheiten des Originals’ te handhaven. Evenwel brengt hij, zonder enige toelichting, emendaties aan. In de slordig gedrukte Delftse uitgave zijn soms woorden samengevoegd waar men een spatie of een punt verwacht. Suhl drukt deze los van elkaar af, bijvoorbeeld: onsAI (E8v26) > ons AI; velleEnde (F1r25) > velle Ende; alsdie (F1v11) > als die. Soms neemt Suhl deze aaneenschrijvingen wel over, bijvoorbeeld ontsculdigenSo (K1r8); stenenEnde (M2r04) en gebrochtElck (O7r12). Omdat Suhl soms wel en soms niet een spatie aanbrengt in de aaneenschrijvingen, kon niet volstaan worden met deze constatering. Als Suhl een aaneenschrijving in de bron ten onrechte opheft, wordt dit in de lijst van afwijkingen aangegeven. Naast deze door Suhl stilzwijgend aangebrachte verbeteringen leest Suhl niet altijd een tildeGa naar eind19. in het veelvuldig voorkomende woord conic en geeft hij het woord vaak zonder tilde weer: conïc > conic. In Pd wordt deze tilde boven de i vaak aangegeven met een grotere punt dan bij de normale i. Maar ook hier is Suhl niet consequent. Soms neemt hij de tilde wel over, bijvoorbeeld: conïc (L2r25); conïc (L3r16). Ook conïghinne en conïghinnen wordt een aantal malen als conighginne en conighginnen weergegeven. De plaatsen waar Suhl geen tilde weergeeft die wel in de bron zijn afgedrukt, zijn opgenomen in de lijst van afwijkingen. Opvallend is verder dat Suhl moeite heeft met de Nederlandse ij, een fenomeen dat zich ook nu nog voordoet als Duitsers mijn naam spellen. Rijns wordt door hen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||
vaak als Ryns gespeld. Suhl leest soms een y waar een ij moet staan, Bruijn > Bruyn, huijs > huys, muijs > muys. De initialenGa naar eind20. en paragraaftekensGa naar eind21. zijn bij Suhl niet ingevuld. Er is wel ruimte opengelaten om de initialen en paragraaftekens in te tekenen. Dit is in overeenstemming met het exemplaar dat zich in de Stadsbibliotheek van Lübeck bevond. Suhl gebruikte dit exemplaar (Muller 1892: XXXIV). | ||||||||||||||||||||||
Pleiter voor de Nederlandse oorsprong van Reynke de Vos uit 1498De diplomatische editie van Die hijstorie van reijnaert die vos (Pd) werd door Ludewig Suhl, stadsbibliothecaris en conrector van het Gymnasium te Lübeck, bezorgd in 1783. Zijn editie, die ik gebruikte bij de transcriptie van Pd is, getuige een ingeplakte mededeling op de versozijdeGa naar eind22. van het tweede schutblad, een ‘geschenk van Prof. Dr. j. verdam, aan de Leeskamers van de Literarische Faculteit der Leidsche Universiteit’. Het is dezelfde Verdam (1845-1919) die vooral bekend is geworden vanwege zijn medewerking aan het Middelnederlandsch woordenboek. De editie van Suhl meet 11 bij 17 centimeter. Na het titelblad, zonder afbeelding, volgt een korte inleiding van nog geen acht pagina's. Suhl opent met de opmerking dat hij met de totstandkoming van deze editie een belofte inlost en dat zijn editie, zoals wij hierboven al zagen, een onveranderde en zeer getrouwe afdruk is van het origineel. Suhl gaat verder niet in op zijn wijze van uitgeven terwijl hij toch, gezien de vele afwijkingen die in zijn editie voorkomen, emendaties aanbrengt. Suhl is zonder meer van mening dat het opnieuw uitgeven van oude teksten zonder verbeteringen en nauwkeurig in overeenstemming met het origineel moet zijn. Hij bekritiseert ene professor Müller in Berlijn (niet te verwarren met Jacob Wijbrand Muller (1858-1945)) die een kritische tekstGa naar eind23. van het Liets der Niebelungen [sic] heeft uitgegeven. Suhl is een fervent tegenstander van het kritisch uitgeven van een tekst. Als voorbeeld noemt hij het vertalen van de Bijbel waarbij betekenissen kunnen veranderen door het onjuist aanbrengen van interpunctie. Na dit pleidooi voor, wij zouden nu zeggen, diplomatisch uitgeven, gaat Suhl in op het stemmaGa naar eind24. van de Reynaert, die in de Duitse taal alleen al in 1783 minstens twintig uitgaven telde. Ook noemt hij de Latijnse, Deense, Zweedse, Nederlandse (holländische), Hoogduitse, Engelse en Franse uitgaven. Na de vermelding dat in 1740 de Duitse boekdrukker J.H. van Seelen reeds bericht over de in Lübeck in 1498 uitgegeven Reynke de Vos en Pd, en dat ook enkele andere Duitse onderzoekers in de loop van de achttiende eeuw het bestaan van Pd melden, hekelt Suhl enkele uitgevers en editeurs die ervan uit gaan dat Reynke de Vos de bron is van de Duitse Reynaerttraditie. Zij noemen in de inleidingen de dertien jaar eerder verschenen uitgave van Van der Meer niet als bron voor Reynke de Vos. Hij wijt dit aan ongepast patriottisme. Dit is dan ook de reden dat hij Pd uit wil geven. Dan bespreekt Suhl uitgebreid het verschil tussen Pd en Reynke de Vos. Pd is in proza geschreven, Reynke de Vos in verzen. Ook behandelt Suhl de toegevoegde uitgebreide glossen in Reynke de Vos die in Pd ontbreken en de hoofdstukindeling in beide drukken. Ondanks de grote verschillen beschouwt Suhl Pd als ‘die Mutter der lübeckischen Ausgabe’. Suhl besluit zijn inleiding met alweer een belofte: hij levert nu alleen de tekst, maar verplicht zich tegelijkertijd een vertaling van Pd uit te geven. In die vertaling zal hij ook een kritisch commentaar toevoegen over o.a. het ontstaan, de auteur en bestaande vertalingen. Die vertaling is, en Amand Berteloot bevestigde mijn vermoeden, nooit ver- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||
schenen. Dan volgt de tekst die qua indeling zeer nauwkeurig Pd volgt. Helaas bevat de editie van Suhl ondanks zijn goede bedoelingen zeer veel afwijkingen en moet deze editie als onbruikbaar voor het Reynaertonderzoek beschouwd worden. Dat is jammer want de uitgave van Suhl is tot nu toe de enige editie van Pd. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Martin 1876 (Plantijn 1564)Martin streeft ernaar om de tekst zo nauwkeurig mogelijk te transcriberen. Hij heeft ‘selbst die Druckfehler (volgt een opsomming van drukfouten in H1564) wiederholen zu müssen geglaubt.’ Desondanks bevat de uitgave van Martin talrijke afwijkingen. Bij vergelijking van de editie van Martin uit 1876 met de druk van Plantijn uit 1564 werden een kleine 300 afwijkingen aangetroffen. Martin heeft andere opvattingen over de behandeling van woordscheiding, bijvoorbeeld: vanden prince (A3r8) > van den prince; Inden eersten (A3r21) > In den eersten. Ook het gebruik van het negatiepartikel en wordt niet altijd door Martin volgens de nu geldende normen omgezet. Hij koppelt het negatiepartikel vaak aan het daarop volgende finiete werkwoord, bijvoorbeeld: en soude / en salt / en was (A4v16, 19 en 25) > ensoude / ensalt / enwas. Daarnaast heeft hij moeite met de transcriptie van dat men en datmen. Beide vormen komen inconsequent voor in H1564. De kapitalenGa naar eind25. H, K en P zijn in civilité, het lettertype dat gebruikt is bij de druk van H1564, nauwelijks te onderscheiden van de h, k en p in onderkastGa naar eind26.. Ook hier transcribeert Martin regelmatig inconsequent. Beide vormen bijvoorbeeld van Kuwaert, Kuwaert en kuwaert, komen voor in zijn editie. Problemen had Martin ook met de v. De gebruikte civilitéletter kent twee vormen voor de letter v: de v met een uitbundige linker schuine poot naar boven en een op de u lijkende v. Naast deze twee vormen van de v wordt ook de u gebruikt op plaatsen waar in de hedendaagse spelling een v geschreven wordt (houe > hove; bouen > boven). Soms transcribeert Martin de v als u dan weer als v. Met name de v in nv. De kapitaal I transcribeert hij soms als I dan weer als J. Het gebruikte lettertype kent alleen de I voor zowel de I als de J. Naast deze inconsequenties bevat de uitgave van Martin ook ‘gewone’ foutieve transcripties, bijvoorbeeld: sy (H1564 A3r03) > sij; lest-leden (H1564 A8r04) > lesleden. Op vier plaatsen wordt het Middelnederlandse ick in de editie van Martin vervangen door het Duitse ich. | ||||||||||||||||||||||
Vinder van H1564 in Freiburg im BreisgauErnst Martin bezorgde de tekst en schreef ook de inleiding van de diplomatische uitgave van Plantijn 1564 (H1564) die de uitgever Ferdinand Schöningh te Paderborn in 1876 op de markt brengt. Het boekje (het is slechts 9 bij 7 centimeter) dat ik gebruikte bij de transcriptie van H1564 is eveneens een geschenk van Verdam. De ingeplakte mededeling met zijn naam staat op de versozijde van de titelpagina. De editie van Martin opent met een korte inleiding van tien pagina's. In de inleiding zegt Martin dat hij de uitgave van Plantijn uit 1564 onverwacht aantrof in de Universiteitsbibliotheek in Freiburg im Breisgau (Zuidwest Duitsland). Tot deze vondst dacht men, volgens Martin, dat Plantijn alleen de toen bekende tweetalige | ||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||
uitgave (Middelnederlands en Middelfrans) in 1566 op de markt had gebracht. Martin nam aan dat de uitgave van H1564 met een naald op metalen platen, waarop men was had aangebracht, uitgeschreven was en daarna afgedrukt (de zogenaamde vlakdrukGa naar eind27.). De gebruikte civilitéletter zag hij aan voor een handschrift. Problemen had hij dan ook met de hoofdstuktitels, de initialen aan het begin van een hoofdstuk en de moralisaties die in romein gedrukt waren. Later zou Martin toegeven dat hij een verkeerde gevolgtrekking had gemaakt. Martin gaat in op het stemma van de Reynaert en concludeert onder andere dat de beide Plantijnuitgaven onderling weinig verschillen en dat de beide uitgaven van Plantijn ten grondslag liggen aan de Noord-Nederlandse volksboeken. Ook behandelt hij de Zuid-Nederlandse volksboeken en de oorsprong van Reynaerts historie in proza. Hij baseert zijn conclusies op die van Jacob Grimm en vermeldt ook de uitgave van Ludewig Suhl uit 1783. Opvallend is dat Martin geen verantwoording opneemt over zijn wijze van uitgeven die, zoals wij hierboven zagen, nogal afwijkt van de huidige opvattingen over diplomatisch uitgeven. Na de inleiding volgt het op de voorpagina aangekondigde facsimile van de titelpagina van H1564. De tekst volgt de indeling van Plantijn 1564 op de voet, inclusief de katernsignaturenGa naar eind28. en de custodenGa naar eind29.. Het boekje sluit af met twee pagina's waar de uitgever Schöningh in Paderborn een aantal werken uit zijn historisch letterkundig fonds aanprijst. Het boekje van Martin is nog steeds goed bruikbaar mits men rekening houdt met de bovenvermelde afwijkingen. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Muller & Logeman 1892 (Leeu 1479)Hoewel Muller & Logeman zich hadden voorgenomen een diplomatische tekst van Pg te bezorgen, met verbeteringen van de drukfouten en een verbeterde interpunctieGa naar eind30., rezen gaandeweg bij hen twijfels over deze wijze van uitgeven. Even overwogen zij een geheel kritische tekst te leveren, maar daar werd uiteindelijk vanaf gezien, omdat zij geen volstrekte zekerheid bezaten over de ontstaansgeschiedenis van de teksten (Muller 1892: XXXVII). De twijfel over de wijze waarop de tekst getranscribeerd zou moeten worden, is terug te vinden in de door Muller geschreven verantwoording van de uitgave (Muller 1892: XXXVI-XLI). De letters u, v, i, y en ij in onderkast zijn door Logeman weergegeven zoals aangetroffen in Pg, de kapitalen I en J en U en V als I en U. In een voetnoot geeft Muller aan dat het misschien beter was geweest als voor de J en de V gekozen was (Muller 1892: XXXVIII, voetnoot 1). De gerubriceerde initialen in Pg geeft Logeman consequent aan met een vetgedrukte kapitaal van twee regels hoog. Dit is niet in overeenstemming met de rubricaties in Pg. Soms is een gerubriceerde initiaalGa naar eind31. één regel, soms twee regels hoog in Pg. Kennelijke drukfouten zijn hersteld en in cursief afgedrukt. In de voetnoten worden deze verbeteringen door Logeman verantwoord. Afkortingen zijn opgelost, aanvullingen in cursief weergegeven. Woorden of gedeelten van woorden die verkeerd aaneengedrukt of vaneen gedrukt zijn, of gedeelten van woorden aan het eind van een regel zonder afbreekteken, zijn genormaliseerd, bijvoorbeeld: als o (63v17) > also (91/14; No chtans (64v18) > Nochtans (92/27). (De getallen met een slash verwijzen naar de editie van Muller & Logeman. Het eerst getal geeft de pagina aan, het tweede getal de regel). Deze verbeteringen zijn door Logeman stilzwijgend uitgevoerd. Bij twijfel is het woord door Logeman in zijn editie onveranderd weergegeven. Logeman transcribeert consequent de voornaamwoordelijke bijwoorden en de onderschikkende voegwoorden als daarmede en omdat | ||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||
zoals ze afgedrukt zijn in Pg. Deze samengestelde woorden worden in Pg soms afgedrukt als daar mede en om dat. Muller merkt over dit verschijnsel op dat ‘die woorden voor het taalgevoel van dien tijd nog niet geheel tot één woord samengegroeid waren: veranderen’, zo meent hij, ‘ware dan moderniseeren.’ (Muller 1892: XXXIX). Afwijkingen van Pd ten opzichte van Pg worden opgenomen als het om vergissingen of verbeteringen van de Delftse drukker gaat. Over de correctie van de samengestelde zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden merkt Muller in een voetnoot op dat deze ‘niet altijd nauwlettend genoeg [is] geweest’, hij verwijst daarbij naar de ‘Nalezing’ (Muller 1892: XXXIX, voetnoot 2). Verschillen in spelling worden niet door Logeman in de voetnoten vermeld. Veel voorkomende verschillen zijn: eerst (Pg)/ ierst (Pd) en mit (Pg)/ met (Pd). Over de verschillen in de spelling in Pg en Pd brengt Muller te berde dat het verschil in dialect tussen Gouda en Delft een denkbare verklaring zou kunnen zijn. Verder onderzoek zou volgens hem in dit opzicht meer zekerheid moeten verschaffen (Muller 1892: XXXVI). Verbetering van de interpunctie wordt slechts een enkele maal door Logeman toegepast en verantwoord in een voetnoot. Per hoofdstuktitel voert Logeman een Romeins cijfer in, zowel in de inhoudsopgave als in de tekst. Dit is niet in overeenstemming met Pg. In Pg zijn de hoofdstuktitels alleen in de inhoudsopgave voorzien van een Romeinse cijfer. De hoofdstuktitels in de tekst zijn in Pg zonder Romeins cijfer weergegeven. De hoofdstuknummering in de inhoudsopgave in Pg is zeer onregelmatig en loopt niet parallel met de toegevoegde hoofdstuknummering van Logeman. De inhoudsopgave van Logeman telt 45 hoofdstuktitels van I tot en met XLV. De inhoudsopgave in Pg begint bij II en eindigt bij CVIII. De inhoudsopgave in de editie van Muller & Logeman is, zoals hierboven bij de bespreking van de afwijkingen in de editie van Hellinga vermeld, uitgebreid met twee niet in de inhoudsopgave van Pg voorkomende hoofdstuktitels: (Cap. xl) Hoe reynert ende ysegrym begonnen te campen xcviien (Cap. xxiii) Hoe die coninc feest hielt ende hoe lapreel dat canijn den coninc clagede ouer reynaert xlv Logeman begint ten opzichte van Leeu met de foliumnummering pas vanaf A3v. (Leeu A3v = Logeman A1v) zodat de editie uit 1892 steeds twee folia achter blijft ten opzichte van Pg. De aanpassingen van Logeman zijn in strijd met het strikt diplomatisch afschrijven. Vanwege de uitgebreide verantwoording van Muller en de nauwgezette toelichting in de voetnoten door Logeman zijn deze echter niet als afwijkingen opgenomen de lijst van afwijkingen. Inconsequenties ten opzichte van de verantwoording van Muller zijn wel als afwijkingen aangemerkt. | ||||||||||||||||||||||
Een terecht in het licht gezonden uitgaveDe editie van Muller & Logeman verschijnt in 1892 bij de uitgeverij Tjeenk Willink te Zwolle, die later ook de editie van Hellinga in 1952 op de markt brengt. Afgaande op de met de hand geschreven mededeling op de rectozijde van het tweede schutblad heeft Verdam deze editie van de bewerkers, Muller & Logeman, persoonlijk ontvangen. Muller & Logeman openen hun editie met een prachtige negentiende- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||
eeuwse volzin: ‘Bij het in 't licht zenden dezer uitgave zij vermeld...,’ waarna zij vermelden dat de tekst (Pg) werd vergeleken met de Engelse vertaling van Reynaerts historie van William Caxton. Muller is verantwoordelijk voor de inleiding en de aantekeningen, Logeman voor het hoofdstuk over Caxtons Engelse vertaling The history of Reynard the Fox en het afschrijven van Pg. Muller & Logeman gebruiken voor de Middelnederlandse teksten de oudste bekende druk, Leeu 1479 (Pg), die berust in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, en het toentertijd aan professor Alphons Willems te Brussel toebehorende exemplaar van Van der Meer 1485 (Pd). Logeman gebruikt voor de Engelse editie, die voor het eerst werd uitgegeven in 1481, de uitgave van professor Arber (Londen 1878). Na dit informatieve Voorbericht opent Muller de uit vijf hoofdstukken bestaande inleiding met een overzicht van de jongere bewerkingen van de Reynaert. Hij start bij de Latijnse vertaling Reynardus Vulpes uit 1473 en eindigt bij de Noord-Nederlandse en Zuid-Nederlandse volksboeken. Bij de bespreking van de incunabelen, Pg en Pd, staat Muller lang stil bij de vraag of Pg de legger is geweest van Caxtons vertaling of dat beide bronnen teruggaan op een niet overgeleverd handschrift of druk die hij met ‘p’ aanduidt. Dan bespreekt Muller in het tweede hoofdstuk de omzetting van de verzen in Reynaert historie (B) in proza en de ingrepen van de prozaïst in de tekst. In het derde hoofdstuk worden door Muller uitgebreid de incunabelen Pg en Pd alsmede de herdruk van Suhl uit 1783 besproken. Hierna leidt Muller in hoofdstuk 4 de uitgave van hemzelf en Logeman in en geeft hij een zeer nauwkeurige uiteenzetting van de wijze van uitgeven waardoor, zoals hierboven vermeld, veel afwijkingen in de editie van Muller & Logeman verantwoord zijn en niet als ‘fouten’ gerekend konden worden. Logeman behandelt in het vijfde hoofdstuk de Engelse vertaling door William Caxton. Dan volgt de tekst van Pg met in de voetnoten opmerkelijke varianten in Pd en de verantwoording van de door Logeman aangebrachte emendaties. In de aantekeningen, die na de tekst volgen, geeft Muller uitleg van woorden en plaatsen die niet duidelijk zijn en wordt door vergelijking van Leeu 1479 met Reynaerts historie (B), Plantijn 1564 en de uitgave van Caxton door de bezorgers geprobeerd de oorspronkelijke lezing in de niet overgeleverde prozatekst (p) op te sporen. De editie van Muller & Logeman is wat de inleidingen als wat de tekst zelf betreft zeer nauwkeurig. Hoewel bepaalde inzichten inmiddels zijn achterhaald, is met name de tekst (Pg) goed bruikbaar voor de Reynaertonderzoeker. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Sabbe 1924 (Plantijn 1566)Sabbe wil een zo getrouw mogelijke herdruk maken. In het voorbericht schrijft hij: dat het boekje een ‘fac-simile-druk’Ga naar eind32. is en ‘geen anastatische reproductie’Ga naar eind33.. ‘Het formaat en de bladschikking werd zooveel mogelijk behouden en de letters [...] gelijken goed op die welke Plantin gebruikte.’ (Sabbe 1924: VIII). Nergens is sprake van het aanbrengen van emendaties in de tekst. Het boekje is opnieuw gezet maar tijdens dit proces is een aantal afwijkingen ingeslopen. Herman Teirlinck noemt deze ‘fac-simile-uitgave’ een ‘merkwaardige herdruk’. Teirlinck vergeleek de herdruk van Sabbe en Willems met het tweede, in een door hem in 1933 in de boekenkast van de graaf de Hemricourt de Grunne gevonden exemplaar van H1566. Bij de bespreking van de editie van Sabbe en Willems wijst Teirlinck op enkele onvolkomenheden. Hij trof zetfouten, letterverspringingen, verschuivingen, foutieve aansluitingen en verkeerd overgenomen verbindingstekens | ||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||
aan. Daarnaast stelde hij verkeerde katernsignaturen en custoden vast (Teirlinck 1933: 325-327). Teirlinck is wat zijn constatering over de verkeerde katernsignaturen en custoden betreft te snel met zijn oordeel. Het gaat slechts om één verkeerde katernsignatuur en één ontbrekende custode. De editie van Sabbe is door mij vergeleken met het exemplaar dat in München berust. Wat bleek? Sabbe heeft zeer getrouw de fouten in H1566 overgenomen. In de uitgave van Plantijn ontbreekt de katernsignatuur A5, B3 moet zijn C3 en E3 moet zijn F3. Sabbe maakt in zijn editie alleen een fout in katern K. In zijn editie ontbreekt de katernsignatuur op K4, op K5 staat ten onrechte K4, dit moet K5 zijn. Ook wat de verkeerde custoden aangaat, is Teirlinck te voorbarig met zijn constatering. Het betreft alleen de ontbrekende custode op E5v. Sabbe heeft zeer precies de foutieve custoden getranscribeerd en de ontbrekende custodes niet weergegeven. Menke laat zich ook kritisch uit over de herdruk van 1924. Hij spreekt over de ‘fehlerhafter typographischer Nachdruck des Münchener Exemplar’ (Menke 1992: 118). Tijdens de transcriptie van Plantijn 1566 (H1566) werd de editie van Sabbe door mij vergeleken met H1566. Er werden 214 afwijkingen aangetroffen, 138 in de Nederlandse tekst, 76 in de Franse tekst. De veelvuldige maar consequente foutieve weergave in de Nederlandse tekst van de t met het weglatingsteken ('t of t'), afhankelijk van het woord waaraan het gekoppeld moet worden, is opvallend: t'selue (H1566) > 't selue; maeck't (H1566) > maeck 't. De U en de V in de Nederlandse tekst worden door Sabbe aangepast aan de twintigste-eeuwse schrijfwijze: NV > NU; DVrend > DUrende. De lettertypes textura en italiek, die Plantijn in 1566 gebruikt voor de hoofdtekst, bevat slechts één letter voor de kapitalen V en U, namelijk de V. Ook de kapitaal I transcribeert Sabbe volgens de gangbare spelling in de twintigste eeuw. De I zet hij over in een I of een J. Deze consequente afwijkingen, t met het weglatingsteken ('t of t') en de foutieve weergave van de kapitalen V en I, zijn niet opgenomen in de lijst van afwijkingen. In de hoofdstukaanduidingen in de Middelnederlandse tekst, die in romein zijn gezet, wordt de w uit de onderkast soms als vv (dubbele v) en soms als w door Sabbe getranscribeerd. De romeinletter in H1566 kent voor de w in de onderkast alleen vv (dubbele v). De kapitaal W wordt wel gebruikt. Ook deze inconsequentie van Sabbe is niet als afwijking opgenomen in de lijst. | ||||||||||||||||||||||
Ware liefhebbersDe editie van Sabbe verschijnt in 1924 als een herdruk van de uitgave van Plantijn uit 1566 bij de uitgeverij van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen. De druk van Plantijn uit 1566, die bewaard wordt in de Bayerische Staatsbibliothek in München, ligt ten grondslag aan de door Maurits Sabbe en Leonard Willems bezorgde herdruk. Sabbe opent met de titelpagina in kleur (rode en zwarte drukletters) en de afbeelding waarop Koning Nobel omringd door dieren te zien is. Dan volgt een pagina uit de uitgave van Plantijn 1564 (H7v). Ik kon niet vaststellen of het hier facsimiles betreffen of zeer goed geslaagde nabootsingen. Het boek dat ik raadpleegde is, net als de editie van Martin uit 1876 die Verdam aan de Leidse Universiteit schonk, ‘historisch’. Op het schutblad, dat tussen de titelpagina uit 1566 en de titelpagina uit 1924 is tussengevoegd, staat in blauwe inkt ‘Prof. Dr. J.W. Muller’ gestempeld. Het voorwerkGa naar eind34. in de editie van Sabbe is tweetalig. Op de versozijden staat de Nederlandse tekst, op de rectozijden de Franse tekst. In het voor- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||
bericht vermeldt Maurits (Maurice) Sabbe, conservator van het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen, dat de bekende Plantijnuitgave uit 1566 lang zoek is geweest. Het was Leonard Willems die het tot dan toe enig bekende exemplaar vond in de Bayerische Staatsbibliothek in München (Willems 1911: 217, voetnoot 2). Dit exemplaar is gebruikt bij de totstandkoming van de editie van Sabbe. Sabbe motiveert zijn uitgave vanwege de ‘groote zeldzaamheid’ en het ‘onloochbaar belang voor de Reynaert-studie’. Dan volgt een inleiding door Leonard Willems. Hierin wordt de geschiedenis van het stemma van de Reynaert kort samengevat, gaat hij even in op de toen lopende polemiek over de twee auteurs (Willem en Arnout) om vervolgens uit te komen bij de bespreking van de Plantijnuitgave uit 1566. Daarna bespreekt Willems in het kort het hectische leven van Florianus, die door Plantijn gevraagd is de Franse vertaling te bezorgen. Even staat Willems stil bij de aanpassingen van Plantijn in de tekst om de katholieke censuur te omzeilen waarna, ondanks de ingrepen van Plantijn, het boek toch op de index wordt geplaatst. Willems vermeldt ook de totstandkoming van de houtsneden in H1566, maar maakt daar een vergissing. Hij meent dat er in totaal 43 houtsneden zijn opgenomen waarvan 18 herhalingen. Ook Debaene (1977: 154) en Van Daele (2000: 108) gaan ten onrechte uit van 43 houtsneden en 18 herhalingen. In H1566 zijn weliswaar 43 houtsneden afgedrukt maar, met de titelpagina meegerekend, zijn er slechts 3 herhalingen (zie ook Menke 1992: 118). De tekst van H1566 is door Sabbe, zoals in de bron, gedrukt in twee kolommen met op de versozijden in de eerste kolom de Franse en in de tweede kolom de Nederlandse tekst. Op de rectozijden staat in de eerste kolom de Nederlandse en in de tweede kolom de Franse tekst. Ook de 43 houtsneden van Geoffrey Ballin (die zijn gesneden door Jehan de Gourmont hr) zijn opgenomen in deze uitstekend verzorgde editie. Gezien het betrekkelijk aantal kleine fouten is de editie nog goed bruikbaar. Wel moet men bedacht zijn op de afwijkingen die hierboven zijn vermeld. | ||||||||||||||||||||||
Afwijkingen in de editie van Roossens 1981 (Hz1651)Roossens geeft in zijn verantwoording van zijn tekstuitgave aan dat hij enkele emendaties heeft aangebracht in zijn editie die hij stilzwijgend oplost. Het betreffen volgens hem ‘duidelijke zetfouten’. Hij onderscheidt daarin de volgende categorieën: aaneenschrijvingen, samenstellingen die in twee delen uiteen vallen, en kapitalen. Roossens normaliseert aaneenschrijvingen, bijvoorbeeld: nietgheklaeght (Hz1651 A3va30) wordt niet gheklaeght (6/27). (De cijfers met een slash geven de pagina en de door mij aangebrachte regelnummering per pagina aan in de tekstuitgave van Roossens.) Samenstellingen die in twee delen uiteenvallen, voegt hij samen tot één woord: loos heydt (G3vb17) > loosheydt (141/97). Kapitalen die worden vergeten of die voorkomen waar zij niet thuis horen, past hij naar eigen inzicht aan: TYbaert (C1ra29) > Tybaert (38/32). Ook past hij ‘vergeten aanhalingstekens’ aan ‘die er in de contekst van het hele werk toch moesten staan.’: Den boosen (Hz1651 D2r5) > ‘Den boosen (65/04). Het door Roossens aangehaalde voorbeeld over de uiteengevallen samenstellingen is niet in overeenstemming met de parallelle plaats in H1651. Op deze plaats is in H1651 geen samenstelling uiteengevallen. Er staat loosheydt (G3vb17). Bovendien klopt de door hem opgegeven kapittelaanduiding niet: XXIV (G3r7) > XIV. De bovenvermelde verantwoorde emendaties zijn niet als afwijkingen gerekend. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||
Naast de emendaties komen in de teksteditie een aantal aanpassingen voor die Roossens niet verantwoordt. Zo transcribeert Roossens de t met een weglatingsteken (t' en 't) als hoe t' ginck en in 't werck. In Hz1651 worden deze afgedrukt als: hoe t'ginck en in't werck. Aangezien Roossens hierin consequent is, zijn deze emendaties niet in de lijst opgenomen. Roossens is ook consequent in de weergave van de kapitaal I. Hij transcribeert de kapitaal I in een I of in een J volgens de moderne schrijfwijze. Dit is niet in overeenstemming met het lettertype (textura) waarin de verhaaltekst van Hz1651 is gezet. De textura kent slechts alleen de I voor de kapitalen I en J. Ook deze consequente aanpassingen zijn niet als afwijkingen opgevat. De derde persoon enkelvoud u zet Roossens soms om in U (11/04). Omdat Roossens deze emendatie niet verantwoordt, wordt, indien ten onrechte een hoofdletter U is geplaatst, dit als een afwijking meegeteld. | ||||||||||||||||||||||
De editie met de minste afwijkingenDe tekstuitgave die Walter Roossens in 1981 bezorgt van Hz1651 is door hem samengesteld om de graad van licentiaat in de Germaanse filologie aan de Universiteit van Leuven te verkrijgen. Roossens gebruikt het exemplaar dat berustte in de abdij van de Norbertijnen in Postel in België. Het boekje is aan het begin van de jaren tachtig van de twintigste eeuw uit de abdij verdwenen (Menke 1992: 158). Roossens is hier niet verantwoordelijk voor. Het door hem gebruikte exemplaar is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit het voormalige bezit van de hertog van Arenberg. Voor mijn editie maakte ik gebruik van het exemplaar dat berust in de Zentral Bibliothek in Zürich. Gezien een aantal opmerkingen van Roossens in de voetnoten is het exemplaar in Zürich niet gelijk aan het exemplaar dat zich in Postel bevond. In een voetnoot in de tekstuitgave van Roossens staat dat de o in bevro'en (B3ra12) in de originele uitgave horizontaal is doorgestreept. Dit is niet het geval in het exemplaar dat bewaard wordt in Zürich. Volgens Roossens ontbreken er drie letters in: li[iff] (Er3v20). In het exemplaar dat in Zürich berust staat lijff. Ten slotte geeft Roossens aan dat op H1r de beginletters van vier regels ontbreken (H1ra14). De beginletters van de betreffende regels in het exemplaar dat in Zürich berust zijn goed te lezen. De huidige onrechtmatige (?) eigenaar van het exemplaar dat zich in Postel bevond is hiermee gewaarschuwd. De 153 pagina's tellende tekstuitgave van Roossens is, als onderdeel van een proefschrift, uitgegeven als een enkelzijdig gestencilde uitgave op A4 formaat. Ik kreeg deze editie in bruikleen van Rik van Daele waardoor het voor mij mogelijk was de gehele tekst van H1651 te scannen. De verantwoording is door Roossens kort gehouden, nog geen anderhalve pagina tekst met veel witregels en regelafstand anderhalf. Roossens verwijst aan het begin van zijn verantwoording naar een uitvoerige beschrijving van het origineel in deel I. De tekst is, in tegenstelling tot de bron die in twee kolommen is gezet, uitgetypt in één tekstblok, ook met regelafstand anderhalf. Roossens heeft zelf een regelnummering aangebracht. Dit doet hij per ‘Capittel’. In de linkermarge geeft hij steeds, als verwijzing naar de bron, de paginanummering uit H1651 en per pagina de kolomaanduiding aan, bijvoorbeeld P. 6, kol. 1. De katernsignaturen uit H1651 neemt Roossens niet over. Als extra heeft Roossens de houtsneden uit de bron gekopieerd en deze zoveel mogelijk overeenkomstig de bron in de tekst geplaatst. In voetnoten verantwoordt Roossens soms een emendatie of geeft hij opmerkelijke zaken aan, bijvoorbeeld zoals de hierboven al vermelde constatering dat ‘de o in | ||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||
bevro'en (B3ra12) in de originele uitgave horizontaal is doorgestreept.’ Voor zover ik kan nagaan is de tekstuitgave van Roossens de enige editie van H1651. Menke kondigt in zijn Bibliotheca Reinardiana de uitgave van een facsimile van H1651 aan, maar deze is nooit verschenen (Menke 1992: 158). Menke heeft mij tijdens een bezoek aan hem in Kiel in mei 2006 gezegd dat hij daar niet aan toe gekomen is en dat hij afziet van het maken van het facsimile. Menke heeft geen exemplaar van Van Dort maar slechts een microfilm van de editie die berust in Zürich. De tekstuitgave van Roossens is zeer betrouwbaar en bevat de minste afwijkingen van de gebruikte edities, slechts 55. Vanwege het doel van deze tekstuitgave, bijlage bij een proefschrift, zal de uitgave van Roossens echter moeilijk beschikbaar zijn. | ||||||||||||||||||||||
Tot besluitTijdens mijn onderzoek had ik vaak de ervaring met echt historisch onderzoek bezig te zijn. De bronnen, waarvan één in Amerika terechtgekomen is en de overige verspreid zijn in Europese bibliotheken, zijn stuk voor stuk unieke exemplaren die talrijke bekende Reynaertonderzoekers in hun handen hebben gehad (o.a. Suhl, Serrure, Alphons Willems, Leonard Willems, Muller, Logeman, Sabbe, Hellinga). De edities die in de Leidse Universiteitsbibliotheek bewaard worden, waren ooit in het bezit van Muller en Verdam, grote namen in de historische letterkunde. Ik kon gebruik maken van de moeizame arbeid en ervaring van illustere voorgangers. Het is daarom met respect dat de in de edities aangetroffen afwijkingen in de bijlagen in deze editie zijn opgenomen. Het gaat om edities door pioniers, waaronder twee Duitstalige editeurs, op het gebied van Middelnederlandse tekstbezorging. De kennis van het Middelnederlands was, toen de edities gemaakt werden, nog niet zo ver gevorderd als in onze dagen (zie bijvoorbeeld de door Muller geschreven verantwoording in de editie Muller & Logeman (Muller 1892: XXXVI-XLI)). Bovendien hadden de editeurs niet de beschikking over de digitale hulpmiddelen waarover wij thans kunnen beschikken. Het betreffen vaak kleine onnauwkeurigheden zoals het niet cursief afdrukken van een n of het omzetten van een v in een u. De teksten worden op geen enkele plaats inhoudelijk aangetast. Vaak wordt in de vakliteratuur aangegeven dat een editie ‘niet foutloos is’ of dat een editie ‘veel fouten bevat’. Nergens echter kan men informatie vinden over het aantal, de ernst en de aard van de afwijkingen. Met de bijlagen wordt een inzicht verschaft in de hoeveelheid afwijkingen per editie. Ook geven de bijlagen een indruk over de kwaliteit van de edities. Moeten de bestaande edities nu als curiosa voorgoed opgeborgen worden? Natuurlijk niet. De edities zijn, met inachtneming van de hierboven vermelde afwijkingen en op de editie van Suhl na, stuk voor stuk goed bruikbaar, zeker als men de abbreviaturen stilzwijgend oplost en kennelijke zet- en spellingsfouten herstelt. Beter is het natuurlijk om de nieuwe editie aan te schaffen. Men kan dan de afwijkingen in de edities die men in bezit heeft, met behulp van de uitgebreide lijsten, handmatig verbeteren. Zelf heb ik de afwijkingen in een exemplaar van de editie van Hellinga uit 1952, die ik in mijn bezit heb, met potlood aangegeven en verbeterd. Bij mij staat nu voor wat Pg en Pd betreft een foutloze ‘Hellinga’ op de plank. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuurBronnen
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||
Edities
| ||||||||||||||||||||||
Secundaire literatuur
|
|