| |
| |
| |
vertaling
■ Paul van Keymeulen
Leeuwenfabels
1. Vier leeuwenfabels van Aesopos
De ezel, de haan en de leeuw
Een ezel en een haan leefden op een hoeve. Een uitgehongerde leeuw zag de ezel, drong de hoeve binnen en stond op het punt om langoor te verslinden. Maar de luide kreten van de haan brachten hem aan het schrikken (men vertelt inderdaad dat leeuwen het gekraai van hanen vrezen) en hij koos het hazenpad. Waarop de ezel, opgewonden bij het zien dat de leeuw voor een haan op de vlucht sloeg, de leeuw achterna rende. Maar op veilige afstand van de hoeve werd hij de prooi van de leeuw.
Zo gaat het mensen die hun vijanden verslagen zien en zich vermetel in hun klauwen storten.
| |
De leeuw en de kikvors
Een leeuw die een kikvors hoorde kwaken, ging op dit geluid af in de mening dat het een groot dier gold. Hij wachtte een tijdje en zag de kikvors uit de vijver kruipen. Daarop naderde hij het diertje, verpletterde het en zei: ‘Wat? Met zo'n lijf maak jij zoveel lawaai?’
Deze fabel is toepasselijk op de kletsmajoors die altijd maar praten en praten.
| |
De verliefde leeuw
Een leeuw was verliefd op een boerendochter en vroeg haar ten huwelijk. De vader nu, die het niet over zijn hart kon krijgen om zijn dochter aan een wild dier te schenken, maar een zo geducht aanbidder ook niet kon afwijzen, verzon volgende list. Toen de leeuw bleef aandringen, zei hij dat hij hem de hand van zijn dochter zou schenken als hij zijn tanden uittrok en zijn klauwen afknipte, daar zijn dochter er bang voor was.
Uit liefde gaf de leeuw gevolg aan dit dubbel verlangen. Daarna zag de boer de leeuw niet meer staan en toen hij zich weer aanbood, verjoeg hij hem met zijn knots.
De fabel toont aan dat wie te licht op zijn evennaaste vertrouwt en eenmaal ontdaan van zijn eigen voordelen, een gemakkelijke prooi wordt voor hen die hij vrees inboezemde.
| |
| |
| |
De leeuw en de vos
Een oude leeuw, niet meer in staat om een prooi te vangen, bedacht dat hij het listig moest aanleggen. Hij sloeg zijn leger op in een grot en veinsde ziek te zijn. Al de dieren die hem een bezoek brachten, werden gegrepen en verslonden. Velen hadden al dit lot ondergaan toen de vos, die het spel had doorzien, op bezoek kwam. Op veilige afstand van de grot, vroeg hij de leeuw hoe hij het stelde. ‘Het gaat slecht met mij,’ antwoordde de leeuw, en hij vroeg waarom hij niet binnen kwam. ‘Ik zou het zeker doen,’ zei de vos, ‘als ik niet veel sporen zag bij de ingang en geen bij de uitgang.’
Zo zien verstandige lui het gevaar en laten ze zich niet vangen.
| |
2. Twee leeuwenfabels uit de Isopet
De leeuw en de muis
Een leeuw die miserabel was
rustte uit op een zomerdag
al onder een koel loverdak
omdat het zo zwoel en warm was.
Maar een groot aantal muizen
kwamen aan zijn oren ruisen
met hun druk en luidruchtig spel.
De leeuw keerde zich naar hen
en ving er een tussen zijn klauwen,
die om genade smeekte vol vertrouwen.
De leeuw liet zich vertederen
want hij bedacht: wat voor ere
hij zou halen bij 's muisjes dood.
Neen, die verdienste was niet groot.
Als hij 't muisje overmande
bracht hem dat alleen maar schande.
Als ik het dood ben ik minder waard
en wordt mijn eer verbeurd verklaard.
Een groot dier dat een klein verslaat
oogst schande voor zijn zegepraal.
Naar gelang van de victorie
oogst men roem en oogst men glorie.
De leeuw laat zijn prooi dus gaan.
Het muisje is zeer aangedaan
en heeft, in tranen, de leeuw bedankt
en hem verklaard ietsje te vrank
dat het wel eens de kans zou krijgen
om hem wederdienst te bewijzen.
Het duurde helaas niet heel lang
| |
| |
dat de leeuw gevangen zat;
hij was gevallen in een net
dat jagers hadden uitgezet,
en hij geraakte er niet uit.
En toen, ja toen verscheen de muis.
De gratie die haar was verleend
was zeker niet voor niets geweest.
Weldra wordt de leeuw beloond
voor de goedheid de muis betoond.
Weet je hoe? Ze trippelt naar 't net
en heeft haar scherpe tandjes gezet
in de mazen en met veel vlijt
heeft ze maas na maas tegelijk
doorgebeten en de leeuw bevrijd,
die nu ondervindt en begrijpt
dat nooit of nimmer verloren gaat
een eens bedreven goede daad.
| |
De oude leeuw
Een leeuw van zeer hoge adeldom
werd geplaagd door d'ouderdom,
want stram werden zijn ledematen.
Het everzwijn dat hem bleef haten
om wat hij hem had aangedaan
nam op het zieke dier weerwraak
en bracht hem toe wonde na wonde.
De stier deed hem daarbij niet onder,
stoot hem met zijn horens onzacht
en dit uit volle macht en kracht;
kreeg hij nog een ezelstamp.
leder dier valt de leeuw aan
die aan 't huilen is gegaan.
Hij huilt omdat hij, arme man,
pijn heeft en zich niet wreken kan.
Hij zucht: - Eens was ik zeer geducht;
elk dier sloeg voor mij op de vlucht;
ooit was ik gevreesd en machtig,
nu verlies ik al mijn krachten.
Waar is mijn macht, waar is mijn eer
waarvan alleen nog heugnis bleef.
Hij bespot mij die 'k heb benadeeld.
Aan velen verleende ik genade
die mij nu alleen willen schaden.
't Is wonder dat ik niet bezwijm.
| |
| |
Hiervan moet de zedenles zijn
dat wie zich geen vrienden maakt
en die in welzijn en welvaart
voor d'armen geen erbarmen heeft
vergeefs verlangt dat men hem geeft
bijstand zoals aan de leeuw.
Vertaald naar de editie: Albert Pauphilet, Jeux et Sapience du Moyen Age, Parijs, 1951 (Pléiade).
| |
3. Twee leeuwenfabels van Jean Anouilh
De haas en de leeuw
- Wat ben je toch vreesachtig,
zei de leeuw tot de haas.
- Een schaduw, een briesje, een kleinigheid
(zoals de goede fabeldichter zei)
en je bent al ver en wijd
buiten adem, bevend van angst
gevlucht voor een onbekend ding.
Ik weet het, je bent geen edelman,
maar al is men van kleine komaf
en als je maar een gewoon dorper bent
(de leeuw liet hem voor weinig geld
schoonmaken zijn hol dat na een bloedbad
er nogal vuil en smerig bij lag)
moet men toch bij gebrek aan moed
tonen een beetje tact en fatsoen,
al ligt dat niet in je waar gemoed.
Arm Frankrijk, arm vaderland,
wat is er met de nieuwe generatie aan de hand?
- Sta toe, zei tot zijn baas de haas,
sta toe dat ik u stel een vraag.
Waar bent u bang voor, monseigneur?
- Ik, brulde de leeuw en hij verschoot van kleur,
en verhief zijn brede kop,
Toen de conversatie familiair werd
verhief hij zijn nobel achterwerk
en zei: - Kuis daar nog even achter mij,
daar ligt nog een drol, dunkt mij.
| |
| |
- Maar toch, een man met een geweer!?
drong de haas aan en verslikte zich alweer.
De leeuw fronste de wenkbrauwen
en was nu niet meer te houwen.
Hij richtte zich op, bezag de heloot
vanuit de hoogte en besloot
brullend: - Ik hou er niet van
dat ik bang ben en bevreesd.
De sterveling die mij angst inboezemt
ligt nog niet aan een vrouwenboezem.
Een man met een vuurroer? Goed!
Ik ga hem vrankweg tegemoet.
Hij raakt mij - het is al gebeurd
maar daarover niet getreurd.
Wat maakt het uit, een paar dagen ongemak.
Je verstopt, likt en likt telkens weer het gat,
en dan wanneer de wonde was gecicatriseerd
ben ik naar het strijdtoneel weergekeerd.
- Wat weet u dan over durf en moed?
- Wablieft? Hoor ik je goed?
De haas ging wijselijk verder staan
en vulde aan zijn gekke vraag.
- Alleen al als ik u hoor en zie
verbruik ik op een dag meer energie
met niet te vluchten en te beven.
Wat hebt u dan nodig in het leven,
gij met uw manen en uw dikke snor
die terroriseert het hele dorp.
Wat men moge denken, het is waar,
de echte helden zijn lafaards.
Dit zei de haas en holde weg zonder zijn schort
en hij loopt nog steeds vort...
De leeuw zat nu wel wat verveeld
(er moest toch worden geastikeerd,
en hoe daarvoor aan hulp geraakt?).
Hij vertrok, kauwend op een stuk schaap
en hij ging zorgvuldig na
of niemand had gezien hoe hij
het aangelegd had met de meid,
want hij was zeer bekommerd
| |
| |
| |
De drie leeuwen
Drie leeuwen zaten op een terras
- me dunkt dat het op de Groenplaats was -
over stadsdichters en andere parasieten.
- Is het jullie al opgevallen, zei de eerste, een dromer,
dat de vrouwen mooier zijn in de zomer.
Het randje zweet aan hun oksels geronnen
geeft als een lichtkring aan hun japonnen.
Ze openen zich half en beginnen te geuren
en hun parfum en hun felle kleuren,
ach, het volstaat om me blij te maken.
- Ik zie niet, zei de tweede, wat je zo kan behagen.
Wat mij betreft, ik hou het netjes
bij mijn vele herderinnetjes.
Ik heb het vaak voorgehad,
dat als ik het schaap neergeslagen had
ik het gewoon liet liggen
en mij boog over de herderinne.
Maar, als ik in Parijs verblijf,
de stad aan cultuur en mode zo rijk,
zet ik alleen mijn zinnen
Ik bejaag daar slechts mondaine vrouwen
die ook van conversatie houden.
Toen zei de derde leeuw: - Voor mij
moeten ze blond en volslank zijn.
Daarna ging hij door met roken en zwijgen;
men kon uit hem geen woord meer krijgen.
De eerste twee, vergetend waar ze waren,
begonnen elkaar hun levensfilosofie te verklaren.
't Was zes, het uur dat opgewonden,
de grote modehuizen verlaten
als een kudde gazellen uitgelaten
rennen naar de metromond,
dat zesde uur in Parijs, waar op de zomeravond
zelfs de assepoesters mooi zijn...
De twee leeuwen vergeleken vernuft en schoonheid
en schakelden over op perenniteit
en authenticiteit en mediabeleid,
over het sich en an-sich zijn,
over het zijn en het niet-zijn;
de een noemde Sartre zijn idool,
| |
| |
d'ander vond zijn werk apenkool.
Ze kwamen weldra toe aan apostroffen
en zwaaiden met namen van filosofen.
De derde leeuw luisterde niet.
Op een bepaald moment betaalde hij, stond op en verliet
het terras voor een blonde en volslanke griet.
D'andere twee op het terras maakten
zoveel lawaai dat overstuur geraakte
om aan de rel een eind te maken.
had ze meteen in de boeien geklikt.
Van de koningen der dieren
werden grondig nagezien de papieren,
al hadden de flikken een vrije dag
en sloeg het intussen middernacht.
De dievenkar bracht hen naar Plankendaal.
Zo werd de uitstap hen fataal.
Maar de derde die stiekem verdwenen was
en hen liet twisten op het terras
besliep het wijfje slank en blond
tot hij ze in de vroege morgen verslond.
En omdat hij belezen was en zeer wijs,
van wellust en honger was bevrijd,
keerde hij terug naar zijn hok.
De directeur schonk hem pardon
omdat hij geen heibel had gemaakt.
Je hebt alleen waar je aan geraakt
maar dan nog moet je het hebben gekraakt.
Vertaling naar: Jean Anouilh, Fables, Lausanne, La Guilde du livre, 1962. |
|