Peter Holvoet-Hanssen
Fox on the run 2000
Wat heb ik, vlegel en konijnendoder, met honden gemeen? Met
supermelk boerenhofsteehonden? De doodmaaklust? Ze jagen wel
eens op een haasje maar de kontlikkers aanbidden hun baasje.
De jachthoorn - ik verschans mij als Reynaert in Malpertuus.
De jacht stopt niet. Ik lik de wonden van een welpje schoon.
Versta jij de taal der goden?
Hondsdol ben ik. Leger als een vale rode sjaal in een heg
brommend en grommend naar elke hond op de weg.
Zwarte kippenpoten steken boven de grond.
Rook in het hol! Op de vlucht van Pristina naar Neprosteno.
1999, grootmoeder prevelt in de kruiwagen.
1919, toen konden we de blauwe lucht nog zien.
De jongen jammeren van de honger.
Vrouw Hermeline kan niet meer voort.
Het vuur in haar ogen is niet meer te blussen. Gisteren liep zij
gillend langs de slootkant. Geen kikker kon haar bedaren.
Dromen komen in de vlammen om, schrik de herfst niet te halen.
Vandaag vang ik een sprinkhaan of een muis. Loop als een kat
achter mijn staart. Maak van proza poëzie. ‘Het beest in de mens
bouwt een huis’ of zoiets. Luchtiger maar niet opgeklopt, een
karavanserai - of graaf helemaal zelf een nest, bekleed het met
uitgelezen verzen voor mijn liefste. 's Nachts waak ik bij de uitgang.
Een kudde zilverwitte wolken met blauwe weerschijn drijft voorbij.
Breng stilte in veiligheid - als een vredig slapende wolkenpluis naar
binnen. Daar ligt zij op een tapijtje van haar.
‘Grote Hond bijt de mand stuk van het oude vrouwtje op de maan.’
Peter Holvoet-Hanssen, Merksem 1960
Santander. Ontboezemingen in het vossenvel, Prometheus, 2001.