| |
De verdediging (branche Vc)
Samenvatting
De wolf denkt woest aan de verkrachting van zijn vrouw door de vos. Samen trekken de wolven naar het hof van de koning om de vos aan te klagen. Hersinde getuigt over de details. Wanneer ook de wolf getuigt, blijkt dat hij lijfelijk aanwezig was: hij stond erbij en keek ernaar...De rechtspraak gaat zijn gang met argument en tegenargument. Bruin geeft een lang relaas en dikt zijn eigen heldendaden aan. Wanneer de ever Reynaert wil horen, ontstaat er onenigheid. Men besluit om Reynaert te horen en hem op relieken te laten zweren. De hond Roönel zal scherprechter zijn. Grimbeert trekt naar de vossenwoonst. Ondertussen probeert Ysegrijn de hond vooraf te beïnvloeden. Ze stippelen samen een list uit: de hond zal zich voor dood houden en in een hinderlaag liggen met veertig gevaarlijke honden. Ternauwernood kan de vos naar Malpertuis ontsnappen.
| |
Tekst
Opeens schiet de wolf iets te binnen,
iets dat aan zijn vrouw herinnert
omdat Rein haar heeft geneukt
en zijn manneneer heeft gedeukt,
toen ze met hem te vrijen lag.
Hij denkt: ik kan toch niet verzwijgen
dat ze saam waren aan 't vrijen.
Zijn arme hart barst haast uiteen.
Dan stapt hij uit zijn bed meteen
en schopt haar als een dronkeman
en schreeuwt: - Jij afgelikte boterham,
jij sloerie, snol en heet katijf,
jij slet, jij weerzinwekkend wijf.
Ik zag Rein op jou geaccoupleerd.
Hij heeft mij mooi gecocufieerd,
| |
| |
dat, kalle, kun je niet weerleggen.
Als ze haar man dat hoort zeggen,
wordt woedend vrouw Hersinde
en hij zal 't moeten goedvinden
dat zij hem in geuren en kleuren
zal vertellen het heel gebeuren.
- Het is de waarheid, gemaal en heer,
dat Reynaert mij heeft onteerd,
maar 't ergste dat hij heeft volbracht,
is dat hij mij heeft verkracht
en mij met geweld heeft genomen,
want ik kon hem niet ontkomen.
Wil dus dit verhaal verzaken,
geen keer nemen gedane zaken.
Denk liever aan vrolijke dingen.
Woorden doen 't euvel niet verzwinden,
wat men er ook over verklaart.
Het is aan 't hof van vorst Liebaert
dat men audiëntie verleent
aan wie van rechtspraak wordt gespeend;
men pleit er dodelijke veten
en familieaangelegenheden.
We zullen naar de koning gaan
en klagen de vos Reynaert aan.
De zaak wordt door Nobel beslecht
of door een eerlijk tweegevecht.
Door deze woorden van Hersinde
kon de wolf zijn kalmte hervinden
en hij zegt: - Goed! Ik was dom,
want ik heb te veel gegromd
en niet genoeg nagedacht;
maar de raad door u bedacht
heeft mij de goede weg gewezen.
De vos Reynaert heeft te vrezen
dat hij van zijn snood gedrag
als ik de hand op hem kan leggen
en hem voor de koning brengen.
Dit gezegd zijnde en overlegd,
begeven ze zich tesaam op weg
en ze hebben zolang gelopen,
dat ze aan 't hof zijn aangekomen.
Ik denk dat de wolf Ysegrijn
zal trekken aan het langste eind,
als hij van Nobel bekomt en vraagt
dat Rein ter zitting wordt gedaagd,
want de wolf is geraffineerd
en heeft redekunst gestudeerd.
De koning had hem tot connetabel
aangesteld van hof en tafel.
Toen ze dus kwamen aan 't paleis
waar Nobel zitting houdt en pleit,
was de sessie al een feit.
Daar waren dieren van alle soorten,
van hoge en van lage geboorte,
en van de vorst waren zij allen
de trouwe dienaars en vazallen.
In een rijkversierde zetel
was koning Nobel neergezeten
zoals het een koning betaamt.
In een kring, allen tesaam,
zaten de leden van het hof
Toen verschenen in dit oord
- en namen meteen het woord -
Ysegrijn en vrouwe Hersind.
Rond de koning zweeg de kring.
Voor de raad en de hofleden
hielden ze hun pleidooi en rede
door veel zuchten onderbroken.
- Heer, dit onrecht dient gewroken.
Tot leugen wordt waarheid vermoord.
Verkracht wordt, het is ongehoord,
afspraak en gegeven woord.
Gij hebt uw vrede uitgedragen
opdat niemand het zou wagen
om een huwelijk te breken
uit hoogmoed en uit kwade streken.
Maar Reynaert schat u niet zo hoog
of hij schenkt snood ongeloof
aan uw orders en uw wetten.
Ze konden hem niet beletten
om mijn Hersinde te onteren
en mijn huwelijk te profaneren,
en mijn familie en verwanten.
Hij is de wreedste in den lande.
Denk nu niet, heer koning,
dat ik spreek uit verbittering
of om hem uit wrok te blameren
en met schande te besmeren.
Hersinde, hier, zal het getuigen.
- Het is waar, heer, zegt zij buigend.
Sinds lang, toen ik nog was maagd,
had Reynaert al mijn deugd belaagd
en mij voorstellen gedaan;
maar ik ben niet ingegaan
op zijn smeken en zijn beden.
Toen ik in 't huwelijk was getreden
| |
| |
zocht hij nog toenadering,
maar ik ging er niet op in.
Hij was trouwens nooit bij machte
om mij naaiend te verkrachten.
Maar toen ik een hol binnengleed
en halverwege steken bleef,
Reynaert mij vanachter greep
en liet me zijn lust ondergaan,
als hij plezier had en vermaak.
Dat zag gebeuren Ysegrijn
tot zijn oneer en chagrijn.
En ik sta hier nu te schande
voor u, heer, en voor d'anderen.
Toen ze haar verhaal beëindigd had,
Ysegrijn weer het woord nam.
- Het was, heer, op heterdaad
dat ik Rein te werk zag gaan.
Wat denkt u, here Liebaert,
van 't misdrijf van baron Reynaert.
Heer vorst, ik wil u hierbij vragen
of hij zich niet heeft misdragen.
Want heeft hij ons onrecht aangedaan,
dan klagen wij vos Reynaert aan.
Ik wil dat door deze edele lieden
uw gerechtigheid zou geschieden.
Bovendien klaag ik nog aan
wat Rein mijn jongen heeft misdaan,
in mijn hol waar ze lagen
en hij ze duchtig heeft geslagen
nadat hij hen had gepisseerd
en bovendien nog had verklaard
dat ze waren mijn bastaards,
daar hij hun moeder had bevrucht,
wat een leugen is, loos gerucht.
Maar hij ging voort tot op heden
En hij zocht gelegenheden
om mij weer te schand te maken.
Eergisteren nog was ik gaan jagen
samen met mijn vrouw Hersend,
toen gebeurde het incident
dat ik daarnet heb verhaald.
met mijn vrouw op heterdaad.
Ik heb hem toen mores geleerd
en voor zijn wandaad geblameerd.
Hij heeft mij dan voorgesteld
om zich, onder eed gesteld,
te schikken naar verweer en pleit
op eender welke plaats en tijd.
Daarom vraag ik hier, heer Nobel,
dat ik zou krijgen eerherstel
voor d'oneer mij aangedaan
waaruit gezinstwist is ontstaan,
opdat geen andere dwaze snuiter
zich als Reynaert gaat te buiten.
Toen de wolf besloot zijn betoog,
boog de vorst monkelend het hoofd
en vroeg met zichtbaar genoegen;
- Hebt gij er iets aan toe te voegen?
- Neen, heer koning, voorzeker niet,
tenzij tot mijn groot verdriet
dat deze bedroevende zaak
die mijn faam en eer zo raakt
overal ruchtbaar wordt gemaakt.
- Hersinde, gij die erover klaagt
dat gij door Reynaert werd belaagd,
die u zijn passie heeft betoond,
hebt gij hem wederliefde getoond?
- Ik? Maar, heer, helemaal niet!
- Ge zegt dat ge niet van hem hieldt.
Hersinde, wil ons dan verklaren
waarom gij ondanks lijfsgevaren
gegaan zijt heel alleen naar Reynaert,
vermits ge zijn vriendin niet waart.
- Heer Liebaert, nobele koning,
u maakt, geloof ik, een vergissing
want van mijn man, de connetabel,
die instaat voor uw huis en tafel,
hebt gij zeker wel vernomen,
dat ik niet alleen was gekomen,
want hij stond er lijfelijk bij
toen Rein pleegde zijn hoerderij.
- Hersinde, is dat de hele waarheid?
- Heer, zo waar als gij koning zijt.
- Wie zou kunnen vermoeden
dat Rein zich niet zou hoeden
om in 't bijzijn van Ysegrijn
te verkrachten diens eigen wijf?
Ysegrijn staat recht en verklaart:
- Heer koning, u wordt niet gevraagd,
dat gij voor Reynaert of voor mij
zoudt kiezen in uw raad partij,
maar dat ge uw aandacht zoudt wijden
aan de zaak die valt te pleiten,
wat men hier ook mag beweren
dat ik mij op Rein wil wreken,
| |
| |
want ik zweer u, Heer, plechtig,
dat ware Reynaert hier aanwezig,
ik zou bewijzen en betogen
dat hij onder mijn eigen ogen
besliep mijn bloedeigen vrouw.
Dat zweer ik, Heer, op mijn trouw.
En de vorst, in grote wijsheid,
wil niet dat wordt gekastijd
een man die uit hoofse min
wordt geoordeeld in de kring.
Voor geen geld nam hij 't onderpand
voor een tweestrijd in zijn palm.
Liever zou hij Rein ontslaan
van de aanklacht van de wolf,
uitgesproken voor 't hele hof.
Hij spreekt dan tot Ysegrijn:
- God moge mijn getuige zijn,
nooit, baron, zal ik verdragen
dat gij en Reynaert op komt dagen
om de aanklacht uit te vechten
en met het zwaard te beslechten,
noch dat er zou komen binnenkort
oorlog tussen u en Reyn de Kort.
- Heer, de wolf tot Nobel zei,
het komt me voor, gij kiest partij.
Maar bij d'Heilige Moedermaagd
het is schande en godgeklaagd,
dat ge mij niet beter helpt,
want gij wordt verondersteld
mij, uw vazal, bij te staan.
Ik heb u steeds terzijde gestaan
en u trouw gediend als mijn heer
en u steeds betuigd mijn eer,
veel meer dan Rein deed aan zijn koning.
Is dat dan voor mijn trouw de beloning?
Was ik een schoft geweest, een ploert,
een snoodaard die vrouwen verhoert,
ge hieldt meer van mij, bij mijn snoet!
Vervloekt zij die aanvaardt als goed,
dat ik die u trouw heb gediend
geen beter loon heb verdiend.
Maar naar waarheid wordt gezegd:
‘zo de meester, zo de knecht’.
Gij zijt stront, aanhore mij God,
en als loon wacht u een drol.
De vorst ziet dat hij is vertoornd
en hij antwoordt woord voor woord:
- Als Rein in hoofsheid heeft gevrijd,
is 't een verzachtende omstandigheid;
heeft hij uit liefde u bedrogen
dan is 't niet strijdig, in mijn ogen,
met waardigheid en distinctie,
maar toch zal hij niettemin
worden gedaagd en berecht
naar de principes van mijn recht,
zoals gebruikelijk door mijn raad.
Ge weet waar ge nu voor staat.
De kameel zat rechts van de koning
en genoot aan 't hof veel achting.
Om te bezorgen aan koning Nobel
het cijnsgeld van Constantinopel,
was hij uit Lombardije gekomen
als gezant van de paus van Rome.
Hij was zijn vriend en zijn legaat,
wijs man en uitstekend advocaat.
- Meester, nam Nobel het woord,
als ge in uw land ooit hebt gehoord
van een klager als Ysegrijn
- bij ons is dat geen zeldzaamheid -
wees dan zo goed het ons te zeggen
en ons duidelijk uit te leggen
te trekken valt uit dit proces.
- De miserere van hem is gezegd
en in een decretum neergelegd
en d'accusatio expourgare
of gij moogt, dat is ware,
naar uw plezier Rein accablare
die groot peccato heeft bedreven
door de donna te violeren.
Eco, hier is mijn sententia:
slaat dan al zijn pecunia
en laat hem lapidare subito
en 't corpus van de diabolo
en van de vulpes Reynardo
branden op een monticulo stro.
Gij moet zijn een nobele koning
en streng zijn voor de wetgeving,
want als alquis ze transgresseert
en ze vrijwillig outrageert,
moet hij molto veel pagare
| |
| |
wel honderd ecus en denaren.
Heer, bij het sacro sacrament
als gezegd in 't jugement,
als ge een goed koning wilt wezen,
spreek gerechtigheid in dezen
por amore voor de paus en God
die gehangen werd aan 't hout.
Want ge zult geen goed koning zijn
als ge niet handelt met het brein
van Julius Caesar en dus verzaakt
aan 't beslechten van deze zaak.
Wilt ge een goed koning wezen
zonder strenge paroles te vrezen,
steun dan, Signor, op Gods geloof
en voor onrecht houd u doof.
Laat u, koning, niet misleiden
en blijf ons geloof belijden.
Laat de kerk in 't midden staan,
dan moet ge niet naar 't klooster gaan
waar men uw zonden zal vergeven
die ge als koning hebt bedreven.
Wees dus, Signor, niet bezorgd
om te spreken als een vorst,
want als ge slechte rechtspraak spreekt,
niemand zich op de koning wreekt.
Uw laatste woord is uw goed recht
in dit familiaal gevecht,
want hoe meer ik zeg en spreek,
hoe minder, Heer, ik ervan weet.
Toen de barons dit hadden gehoord
was meer dan één erdoor vertoornd,
terwijl er ook te lachen stonden
en de legaat een leukerd vonden.
Dan stond recht en zei Liebaert:
- Baronnen, hier rond mij geschaard,
gij de moedigste onder allen
van mijn leenheren en vazallen,
spreek nu zonder wrok of wraak
uw oordeel over deze zaak.
Moet hij die uit liefde hoofs
gehandeld heeft, moet zijn hoofd
van zijn romp worden gebroken
als zijn vriendin wordt vrijgesproken?
Na deze woorden, wreed content,
verlieten ze de koningstent
om samen volgens het recht
te vellen vonnis, waar en echt.
Ze waren wel een duizendtal.
Daar had men 't hert Brichemer al
die brieste om de schande en pijn
die moest lijden Ysegrijn.
En ook baron Bruin, de bere,
wil vos Reynaert accableren
en met hem, Beaucent, het everzwijn,
die een goed eiser wil zijn,
maar toch geen inbreuk wil plegen
Ze zitten samen in het rond
en één van hen opent de mond
en leunt aan bij Beaucent.
- Heren, wees nu eens attent
en luister vol aandacht naar mij.
Ge hebt gehoord hoe Ysegrijn,
u aller vriend en mijn kozijn,
Reynaert fel heeft aangeklaagd
omdat hij Hersind heeft belaagd;
maar 't is onze geplogenheid
bij een aanklacht en het pleit
wil iemand eerherstel behalen
dat hij er cito bij moet halen
en degelijk brengen hier te berde
de getuigenis van een derde,
want anders kan vandaag of morgen
iemand ons overlast bezorgen
en door zijn pleit en zijn repliek
ons brengen in diskrediet.
Wat aangaat nu zijn echtgenoot,
ziehier wat ik denk en geloof:
hij houdt haar goed onder de knoet
en doet haar zeggen wat ze moet;
hij kan haar evengoed doen liegen
en wie hij wenst laten bedriegen.
Ik denk dat zo'n getuigenissen
soliditeit en waarheid missen
en dus onaanvaardbaar zijn.
Er zijn andere nodig als bewijs!
- Bij God, heren, zegt Bruin de bere,
ook ik ben een die recht moet spreken.
Vermits we hier tezamen zijn,
zal ik zeggen wat ik peins.
Ysegrijn is nu connetabel
en is zeer geëerd aan 't hof;
moest hij echter een ploert of schoft
of een doortrapte dief zijn,
dan zou zijn eega Hersewijn
geen getuige ter ontlasting
kunnen zijn, of van vrijstelling.
| |
| |
Zo groot is het prestige van de wolf,
dat zelfs al had hij geen borgtocht,
men hem zonder meer zou geloven.
- Heus, zegt Beaucent, da's niet gelogen.
Maar er is nog een ander aspect
dat hier moet worden ontdekt:
wie de goede is, wie de slechterik?
Dat maakt ieder uit voor zich.
Als ge beweert dat Ysegrijn
dan zal Rein uit contradictie
volhouden in jurisdictie,
dat hij evenzeer is loyaal
als de wolf, of elk vazaal.
Elkeen vindt zich een man van eer.
Uw argument snijdt geen leer.
Als men het zou aanvaarden
zou de rechtspraak snel ontaarden.
ledereen kan een klacht indienen
en zich van zijn vrouw bedienen
en wat hem past laten getuigen
en zo schaden de goede luiden.
Dat gebeurt niet waar 'k heb mijn zeg.
Verlaten hebt gij de goede weg.
Ik treed u bij, heer Brichemer,
er is geen man van hier tot vèr
die gesproken heeft terecht
volgens rechtschapenheid en recht.
- Heren, zegt Plateau, het damhert,
d 'aanklacht heeft nog een aspect,
daar baron Ysegrijn opeist
de door de vos gestolen spijs
en daar hij heeft geürineerd
op zijn kinderen, onverveerd,
om daarmee klaar te bewijzen
zijn minachting en misprijzen;
hij heeft ze zelfs gemolesteerd
en als bastaards ook onteerd.
Als Reynaert geen eerherstel doet
zoals het volgens de wetten moet,
dan zal hij zeker niet nalaten
om te herhalen zijn wandaden.
Daarop zegt Bruin, de baron:
- Daaruit schade en schande komt,
als de vos Reynaert met smaad
een heer als Ysegrijn overlaadt
en hij mag stelen zijn bezit
zonder dat hij wordt geklist,
dan, heren, mogen wij wel zeggen,
dat Rein het goed kan uitleggen.
Het zou dan ook een dwaasheid zijn,
als Nobel niet wreekt Ysegrijn,
door de vos gegriefd en onteerd.
leder brein anders reageert.
Om den wille van het smeer
likt de kat de kandeleer.
Ik geloof niet, met uw respect,
dat als iedereen hier vertrekt
al lachend en in 't ongelijk stelt
de wolf tegen Reynaert de rebel,
we echt recht zouden spreken.
Laten wij ons op hem wreken.
Daarom ook zult ge mij toelaten
om u zeer in 't kort te verhalen,
hoe die schoft en crimineel,
mij, baron Bruin, beduveld heeft.
Reynaert, het uitschot dat wij haten,
bespiedde naast een palissade
een hoeve die pas was gebouwd.
Wat verder aan de zoom van 't woud
van een boer die in opulentie
waar Rein aanrichtte een bloedbad.
Hij verslond er meer dan dertig.
De boer liet dus heel voorzichtig
Reynaert gadeslaan en volgen
en dresseren zijn jachthonden.
In 't bos was er geen enkel pad
dat niet vol vossenklemmen zat,
vol kuilen met of zonder strikken
om de vos te klissen en te strikken.
Reynaert, verzot op dat pluimvee,
was daar niet gelukkig mee,
dat hij op 't erf niet meer geraakt.
Toen bedacht die rosse snaak
dat ik groot ben en goed zichtbaar,
wijl hij klein is en fijn behaard,
en dat ik dus vlugger dan hij
zou opvallen in bos of hei
en men mij zou vlugger vatten
dan hem, die trouweloze makker.
Liepen we in een strik tesamen,
wijl de dorpers naar mij kwamen
zou hij stiekem op de vlucht slaan.
Hij wist ook dat mijn liefste maal
uit zoete honingraat bestaat.
Vorige zomer hij naar mij kwam,
| |
| |
vlak voor het feest van Sint-Jan.
- Ach, Bruin, mijn lieve compaan,
ik weet een pot honing staan ...
- Waar dat? - Bij ene Noël Constant.
- En in het bereik van mijn hand?
- Beslist, 'k heb alles goed beloerd
en verkenningen uitgevoerd ...
Het graan stond in gouden aren
waarachter wij niet te zien waren;
door d'open poort binnengekomen
stonden we in een tuin vol bomen.
Naast een schuur hielden we wacht
tot ingevallen was de nacht.
Die nacht zouden we de pot breken
en d'honing smakelijk opeten.
Maar wachten kon de slokop niet
als hij in 't hok de kippen ziet.
Hij begon van wellust te hijgen.
Toen hij er een vast kon krijgen,
maakten d'andere zoveel kabaal,
dat zij dorpers wekten uit hun slaap
die talrijk kwamen toegelopen,
wel met duizend, bij hopen.
Ze kwamen roepend naar de tuin
en schreeuwden hun woede uit.
Ze waren wel met veertig man
zodat ik schrik kreeg en werd bang.
Ik ging er vandoor in galop
en ook Reynaert ontliep de strop
want hij kent al de kronkelpaden;
ik werd bang en kreeg het kwade.
Toen ik vluchten zag Reynaert
riep ik: - Wilt ge mij, snoodaard,
hier zo alleen achterlaten?
- Here Bruin, wil nu niet praten,
vluchten is nu zeer te raden,
ieder voor zich trekke zijn plan
en vluchte wat hij vluchten kan.
Nood doet zelfs de besjes ijlen.
Blijf niet langer hier verwijlen
als ge draagt geen scherpe sporen
om uw rijdier aan te sporen.
De dorpers willen u graag dood,
want hun woede is zeer groot.
Als uw pels u weegt te zwaar,
wees dan maar gerust voorwaar,
een ander draagt hem in uw plaats.
Ik ga er vandoor met grote haast
naar mijn keuken om deze kip
te braden aan een draaiend spit.
Welke saus wenst gij daarbij?
De schoft schiet me al voorbij
en heeft me alleen achtergelaten.
Het tumult zwelt uit de straten.
De bloedhonden rennen voorop
en springen me dra naar de strot.
In het rond vliegen al speren.
De dorpers gaan fel te keer
zodat weldra in 't dorp en 't veld
weerklinkt hun woest geweld.
Wie mij toen had zien omkeren
om mij tegen hen te weren
en de honden af te houden
en ze te slaan koen en boude
die kon zeggen dat hij zag
nooit eerder zulk een bloedbad.
Ik weerstond met al mijn krachten.
Maar toen ik vliegen zag de schachten
en de speren met weerhaken
die rond mij in d'aarde staken,
wijl ik de dorpers en de doren
ook van elders zag aankomen,
liet ik de honden en onversaagd
stortte ik mij in volle vaart
op de boeren die uitweken.
Geen is zo moedig gebleken
die van als ik hen aanviel
niet redden ging zijn lijf en ziel.
Een heb ik bij de kraag gegrabbeld
en mijn paard heeft hem vertrappeld.
Een ander ook slaat op de vlucht
en zwaait met zijn knots in de lucht.
De dorper die ik had neergeslagen
begon gillend om hulp te vragen,
d'ander keert om en valt mij aan
om mij met zijn knots neer te slaan.
Hij geeft mij zo'n slag op mijn oor
dat ik mijn evenwicht verloor.
Daar ik zo erg was geraakt
liet ik los zijn kameraad.
Ik sta recht, zij slaken kreten,
de honden zich tot mij keren
en vallen mij 't allenkante aan.
Als de dorpers mij houden staan
tussen hen en tussen de honden;
| |
| |
zij daar niet te keuvelen stonden,
maar hun honden ter hulp snelden.
Hier moet ik nog helaas vermelden
dat ik veel heb geïncasseerd,
maar mij zodanig heb verweerd
dat niemand nog naar voren trad.
Meer: ze kozen allen 't hazenpad.
Ze hadden mij lelijk geblesseerd
en mij danig geterroriseerd
door hun honden op te stoken,
zodat ook ik ben weggelopen.
Ik nam de richting van het bos,
omdat daar stond minder volk
en zo ben ik tenslotte ontsnapt,
al werd ik toch bijna gesnapt.
Door vlucht en aanval t'alterneren
kon ik de meute van mij weren
en hollend door het struikgewas
heb ik, ondanks het vijandig ras,
in het loofbos kunnen schuilen
ver van de honden en hun muilen.
Dit lot liet Rein mij ondergaan
omdat hij stelen wou een haan.
Als ik u dit wou vertellen,
was 't niet om klacht neer te leggen
maar om u een voorbeeld te geven
hoe Rein door sluwheid wordt gedreven.
De klacht komt nu van Ysegrijn.
Al eerder bekloeg zich Tiecelijn
die zich door Reynaert liet pluimen
en bijna als gevangene opsluiten.
Rein lokte Tybaert in een val
tot hij zijn vacht haast verloren had.
Een loer heeft hij ook geprobeerd
te draaien zijn buurvrouw, de mees.
Op 't ogenblik dat zij aan 't eten was,
viel hij haar aan, de judas.
Gezien dus de herhaalde klachten
moeten wij maatregelen betrachten
voor Reynaert en zijn kromme daden.
Lang heeft gesproken Bruin, de bere,
en kort is 't antwoord van de ever:
- Here Bruin, in één raadzitting
zal niet behandeld zijn 't geding.
De aanklacht is wel gedeponeerd,
maar nog niet geïnstrueerd.
Zeer wijs zal de rechter moeten zijn
die zonder verhoor der tegenpartij
een vonnis zal moeten vellen.
We hebben de feiten horen vertellen
en d'aanklachten aanhoord.
Nu verdient Reynaert het woord
om naar onze gerechtigheid
te houden hier voor ons een pleit
om tot de conclusie te komen
dat men niet bouwde in een dag Rome.
Ik zeg dit niet om Rein te helpen,
maar omdat geen baron zou denken,
dat wij hem aan dit hof misprijzen.
Het ware oneerlijk en onwijze.
Ik weet niet wat verder te zeggen
zolang Rein niet kan weerleggen.
Eens dat hij gekomen is ten hove
wordt de klacht goed overwogen,
dan zal eerst worden onderzocht
de aard der boete en borgtocht,
geheel zoals de regels eisen.
Toen zei Kwinkelier, de wijze:
- Maledictie zal hij krijgen
als d'aanklacht overstijgt de feiten.
De beer geeft hem op stuk lik:
- Baron, gij zijt niet goed snik
door Reynaerts partij te kiezen.
Gij vormt een leuk stel deugnieten,
tesamen gij en de vos Reynaert.
Hij heeft zich al te vaak voorwaar
uit menig rechtsgeding gered
en ook dit keer lukt het hem wel
als men luistert naar uw pleidooi.
Kwinkelier krijgt in het oog
dat Bruin, de bere, woedend wordt
en om zijn woorden grolt en gromt,
maar hij trekt het zich niet aan
ziet hem met een grimas aan
en vervolgt: - Vriend Bruin, lieve bere,
u zegene God, Onze-lieve-here.
Vertrouw ons toe en ons zegt
wat in deze zaak, wat u betreft,
dient gedaan volgens het recht.
- Bij Rikus, er is geen gerecht
onder de hemel waar ik oprecht
zou durven zweren en verklaren
dat al dit kwaad kwam van Reynaerde,
dat alles gebeurde door zijn schuld
en de wolf waarheid heeft onthuld.
Waarom hier nog langer wachten,
vermits schuld heeft de verdachte?
| |
| |
Hij werd betrapt op heterdaad
van overspel en van vreemdgaan;
hij werd door zijn slachtoffers herkend,
door Ysegrijn en door Hersend.
Het zou stroken met de gerechtigheid
als Reynaert nu werd voorgeleid
geboeid aan voeten en aan handen
en in de kerker zou belanden
zonder pleidooi of woordenkraam.
Wat ik goed vind en beaam
en wat mij ten zeerste zou behagen
is op zijn rug twintig stokslagen
daar hij verhoerde andermans wijf,
of dat nu is vrouw van hoerderij
of een vrouw van hoofse minne.
Opdat hij niet zou herbeginnen
worde streng gestraft de daad
daar 't om een edelvrouwe gaat,
die wanhoop en schande beleeft
omdat haar man er weet van heeft.
Wie denkt dat baron Ysegrijn
zo malloot en gek zou zijn
om zich in rechtspraak te voorzien
als hij ze niet bezig had gezien?
Des te schrijnender om dragen
is haar schande en blamage.
Als die misdaad niet wordt bestraft,
die door haar werd aangebracht,
besluit ik: ons gerecht is ziek.
De ever zegt: - Dat neem ik niet.
Elke zondaar verdient genade.
Al deed Reynaert kwade daden,
dan is niet zo groot zijn misdaad
dat er geen vergelijk bestaat.
Uit grote oorlog: groot bestand!
Al is de wolf van mindere rang,
een lichte wind stopt vaak stortregen.
Rein zal zich eerder disculperen
voor hij wordt geoordeeld en berecht.
Al hebt ge het mooi uitgelegd,
ge hadt beter gedaan te zwijgen.
Meester Brichemer was slim en wijze,
hij hield niet van voos gepraat
en verloor zijn tijd in deze raad.
Hij zei: - Heren, het wordt tijd
dat we bepalen de dag van 't pleit;
dat Reynaert aflegt dan de eed
en de belofte die hij deed
aan Ysegrijn en eerherstel doet
volgens de regels zoals het moet.
De baronnen zeggen en besluiten
dat de twee vrede moeten sluiten.
En zoals de wijsgeer verklaart
voor een delict in woord en daad
dat niet is bewezen en bekrachtigd,
zal men nooit, bij God almachtig,
een oordeel vellen dat ons noopt
iemand te brengen tot de dood.
Men zal hem schenken dies genade.
Laten we straffen dus met mate,
zo oordeelt men niet per abuis.
Een zaak vind ik toch niet pluis:
dat er op aarde is geen man
die deze zaak ontwarren kan.
Het zou Roönel kunnen zijn,
de hond van Dirk van de Fonteyn.
Als hij goedgezind is en niet dwars
haalt hij ons zeker uit de last.
Hij is een waarheidslievend man,
de beste die men vinden kan.
We hebben er goed aan gedaan
om bij hem om raad te gaan.
Met dit voorstel ging men akkoord,
want niemand was er door gestoord.
Het debat werd onderbroken
en ze zijn naar Nobel gelopen
met grote vreugde en vrolijkheid.
Dan neemt Brichemer zijn tijd
en als een echte redenaar,
spreekt hij tot Nobels raad:
- Heer koning, volgens uw opdracht
moest deze zaak goed overdacht,
om finaal te worden beslecht
volgens de regels van uw gerecht.
Dit oordeel hebben wij gevonden
en, ik zeg het hier onomwonden,
om te ontrafelen deze zaak
is er geen betere advocaat,
dan de baron die voor u staat.
Op het verzoek van deze raad
doe ik het als u het toestaat.
Koning Nobel neigt het hoofd
ten teken dat hij het gedoogt.
Brichemer buigt en hij verklaart:
- Heren baronnen, al te gaar,
luister goed en als ik faal,
zeg het mij zonder omhaal.
Ik geloof dat werd gezegd
| |
| |
dat de klacht door de wolf neergelegd
door ons moet geëxamineerd,
geheel volgens onze rechtsleer.
Maar vooreerst zou hij toch moeten
om te bewijzen zijn aanklacht
en bij te zetten meer kracht
op de dag hier gefixeerd.
Dus hebben wij ook gedecideerd
uit eerbied voor de wettelijkheid
hem te verbieden in zijn pleit
- of het waarheid of leugen is -
om te staven zijn serment.
Bruin en Beaucent waren tegen,
maar zij die hem waren genegen,
hebben mijn raad ook gevolgd.
De zaak van Hersind en de wolf
is dan aan 't rollen gegaan
en iedereen werd recht gedaan.
Dan hebben we ook nagegaan
hoe vast te stellen de werkwijze
die zou toelaten contra Ysegrijne
de vos Reynaert om te pleiten,
nu zondag bij de morgenstond,
onder leiding van Roönel de hond.
We zouden Reynaert dan ontbieden
en hem zonder meer gebieden
in vrede te leven met de Heer
volgens zijn christelijke leer.
Nobel al lachend antwoordt hem:
- Bij de heiligen van Betlehem,
zelfs al had ik duizend boeken,
ik zou mij niet gelukkiger voelen
nu ik van een zaak ben verlost
die ons zoveel moeite heeft gekost.
Waarom er mij mee bezighouden?
'k Zal er mij voortaan bij houden
om de eisers te berichten
dat ze vrede moeten stichten,
- hij is een fideel metgezel -
na 't einde van de zondagmis.
Reynaert zal hier dan gewis
kunnen weerleggen elke klacht
die tegen hem werd ingebracht.
Maar eerst moet hij gedagvaard.
Grimbeert zal naar hem toegaan
en hem gebieden in Nobels naam
dat hij als de omgang is uitgegaan
de wolf komt geven satisfactie,
maar hij mag maken geen obstructie
op wat hem zeggen zal Reynaert.
Nu zwegen de leden van de raad
en verlieten daarna de zaal
om naar huis terug te keren,
jong en oud en Bruin de bere,
baron en graaf, groot en klein
en Beaucent het everzwijn
en Brichemer die geen huis heeft
en leeft van wat men hem geeft.
Als de raad is uiteengegaan,
begaf Grimbeert zich op de baan
om naar vos Reynaert te dragen
Nobels brief en hem te dagen.
Gelukkig toeval: Rein was thuis
in zijn versterkt slot Malpertuis.
Grimbeert overhandigt hem de brief
en zegt dat het de vorst gelieft
dat Rein voor de raad zou treden
voor het behoud van peis en vrede.
Als rechter zal Roönel zetelen
omringd door de barons en edelen.
Rein moet er nu wel voor zorgen
dat hij op de vastgestelde morgen
voor Nobels raadkamer opdaagt.
Rein zegt dat hij niets anders vraagt
en zich zal hebben aangemeld
op de dag door 't hof gesteld.
Grimbeert vertrekt en Reynaert blijft,
maar 't past dat hij onverwijld
zal christelijker leven moeten.
Hij blijft toch altijd op zijn hoede
en 't stoort hem weinig wie hem haat
en hoe evolueren zal zijn zaak.
Maar Ysegrijn, zijn opponent,
is voor zijn zaak meer attent.
De dag voor het rechtsgeding
die voor zijn huis lag te lummelen
en in vers stro was aan 't slungelen.
Ysegrijn naderde en boog diep
en d'andere deed alsof hij sliep.
De wolf dan met een zachte stem:
- Heer Roönel, zegt hij tot hem,
ik ben gekomen om uw raad.
't Is krijg tussen mij en Reynaert,
| |
| |
die mij zoveel kwaad heeft gedaan;
ik diende klacht in bij de raad
en zondag na de morgenmis
wordt voltrokken het vonnis,
tegen hem die kent zoveel lagen.
Rein zal zeker komen opdagen
en gij zult de zaak arbitreren
volgens de regels der rechtslere.
Men heeft mij ook laten weten
dat vos Reynaert onder ede
zich zal moeten justifiëren
en uiteindelijk uitleg geven
punt voor punt, om het even
en tot zijn scha of nadeel zeg.
Ook moge ik, Heer, u vragen,
u zoals mijn vriend te gedragen
en voor mij zo te spreken recht
dat vos Reynaert, zeer terecht,
van het door hem bedreven kwaad.
Het enige wat gij hier moet doen
is in te gaan op mijn verzoek
om de relieken te vragen,
wat mij stemt tot onbehagen.
Dan zegt Roönel, de hazewinde:
- Gij zult genoeg relieken vinden
bij wijze mannen in de stad.
Stel u dus maar op uw gemak.
Gij zult ook zonder te grienen
van kostbare hulp genieten.
De relieken leg ik in de sloot
buiten de stad ver van de poort
en daar zal ook ik gaan liggen
en veinzen mij te verslikken
in een been. Ik lig op de grond
en mijn tong hangt uit mijn mond,
lippen verkrampt en hoofd gekromd.
Maak dat ge daar Rein tegenkomt
en als hij daar is aangeland,
doe hem zweren op mijn tand,
dat hij Hersend niet heeft bedrogen.
Als hij dan voorovergebogen
heel dicht nadert mijn gelaat
bijt ik hem voor hij vluchten gaat
in zijn hand, zodat hij zeggen zal
een dier dat zo wreed bijten kan.
En wil hij dit lot ontwijken
hij kan er niet aan ontsnappen
en zal zich ook laten betrappen,
want in hinderlaag in 't ronde
zal ik leggen veertig honden,
mijn allerbeste compagnons,
de wildste, de wreedste en heel honds.
Heel gewiekst moet Reynaert zijn
als honden noch reliekschrijn
hem niet lokken in hinderlaag.
Doe uw best, doe wat ik vraag.
Langs het woud van Jeumand
is Ysegrijn weer thuis beland;
dan gaat hij op zoek naar vrienden
waar hij weet dat er zich bevinden.
Hij stuurt geen boodschapper naar hen,
want ze opzoeken doet hij zelf,
zowel in 't bouwland als in 't woud,
geen, behaard of kaal, die zich schuilhoudt.
Meester Brichemer, maarschalk en drost,
kwam aangestapt met fiere borst;
Bruin de bere was zeer gejaagd.
Ook d'ever Beaucent is opgedaagd
en 't luipaard gedaagd door de leeuw
die liet zeggen dat hij moest verschijnen.
De panter kwam en ook de tijger
evenals Canteriel de tovenaar.
En de aap, een geboren Spanjaard,
was ook gekomen naar de raad.
Als ze allen waren vergaard
heeft Ysegrijn hen vol hope
gebiedend en biddend toegesproken.
- Heren, zei hij, wil mij aanhoren,
ik heb u naar mijn pleit ontboden,
ik vraag u: neem ter harte mijn zaak,
vermits ge hier vormt Nobels raad.
Zowel vreemdeling als inboorling
of behorend tot zijn familiekring
hebben verzekerd Ysegrijn
dat ze hem tot steun zullen zijn
tot hij garanties heeft gekregen.
Ze hebben gezworen onder ede
en zich, kaalkop of bebaard,
onder zijn banier geschaard.
En die dag droeg zijn banier
dat vergezeld was van Tibaert
bezield door haat tegen Reynaert.
| |
| |
hebben voor de vos gestemd
en partij getrokken voor hem.
De das Grimbert was een van hen
die nooit verdragen kon de bere
en van Reynaert was de neve
en hem zeker niet zou verraden.
Die hem evenmin in de steek zou laten
was d'eekhoorn, die zeer moedig was,
die daar huppelde in de pas
en ook dame schildpad, de trage,
met de mol, Torte, haar mage,
met meester kaalkop, de rat,
die men allen genodigd had.
Ook egel en wezel waren aanwezig
en de mier die niet verlegen
maar openlijk en met trots
haar steun kwam brengen aan de vos.
Zij voegt zich bij hem zonder meer,
al was ze niet geconvoceerd.
Een zee van volk voor de zitting.
Meester Reynaert en zijn kring
en al wie voor hem gekozen had
waar zou plaatsvinden het pleit.
Al klaar staat here Ysegrijn.
Hij en Reynaert hebben hun troepen
elk ingedeeld in drie groepen.
De wolf wachtte in 't open veld.
Rein had zich aan d'heuvel opgesteld.
Roönel krijgt de vos in 't oog
en houdt zich voortreffelijk voor dood
met slappe tong en gekromde nek
en beweegt niet van een el.
Hij wacht in een droge gracht
en in de lagen door hem bedacht
met de aangevoerde honden
die overal te wachten stonden
naast 't staketsel en de gracht.
Vier teven had hij meegebracht
en meer dan honderd hazewinden,
een elite die zou verslinden
Reynaert bij 't eerste signaal,
zo geprikkeld was hun haat.
Brichemer presideert de raad.
Hij werd eenparig aangewezen
om hun woordvoerder te wezen.
Hij staat dus ook als eerste recht,
richt zich tot Reynaert en zegt:
- Rein, ge moet u disculperen
tegenover Ysegrijn, uw compere.
Dit heeft de raad gedecideerd,
treed dus naar voren ende zweert.
Indien Ysegrijn had beloofd
u te geloven op uw woord,
zoudt gij toch nog moeten zweren
en Sint-Roönels tand vereren,
dat gij op geen enkele wijs
beduveld hebt here Ysegrijn,
dat men gehad heeft ongelijk
u niet te geloven voor dat feit.
Als de vos Reynaert dit hoort,
springt hij op en is vertoornd
en hij maakt zich meteen gereed
om af te leggen plechtig de eed.
De vos is van alle markten thuis.
Alle dieren, de herten incluis,
kunnen niet aan hem tippen
als het gaat om knepen en listen.
Hij geeft zich perfect rekenschap,
dat hij gelopen is in de val,
daar ligt goed gezond en wel
en hij zijn flanken ziet bewegen
en zijn borstkas op en neder.
Hij wijkt van schrik achteruit.
- Wat gebeurt hier? roept Brichemer uit
als hij ziet dat Rein opzij springt.
Gij moet nu zonder aarzeling
- Baronnen, iets anders mij zegt
of het terecht is of onterecht;
ik vermoed dat ik hier heus
moet volgen de riten rigoureus
zonder maar iets te veranderen.
Maar wat ik zie is iets anders
dan wat hier hoorde te zijn
en gij niet merkt naar het schijnt;
ik zou u wel zeggen wat het is
als dat niet bracht ergernis.
Laten we dus de zaak vergeten
en alles in de doofpot steken.
Meester Das, Grimberts neve,
zag wel het verraderlijke ding
maar gaf deze verklaring:
- Mijn uitleg, mijn lieve neef,
en die ik u hierbij geef,
| |
| |
is correct en zeer aanvaardbaar
in dermate, ja voorwaar!,
dat ik geloofwaardig ben.
Ik zie Reynaert en rondom hem
volk dat hier niet hoeft te zijn,
want voor een baron van het rijk
mag het onbetamelijk lijken
dat men hem naar de keel zou grijpen.
Als zij hem meer ruimte lieten
kon hij tot bij de relieken
en op gerechtelijke wijze
zijn onschuld en zijn eer bewijzen.
- Goed gezien, Brichemer zegt,
want ik had er niet op gelet.
Hij laat zijn manschappen afstijgen
en wat verder achteruit rijden,
maar Reynaert al koos 't hazenpad,
daar hij in blijven geen zin had.
Toen hij naar de relieken wou gaan
koos hij vlug de andere baan:
de snode verrader nam de vlucht.
Met opgeheven hoofd hij vlucht
langs een oude holle weg.
Ze roepen, maar hij is al weg,
en de honden die in hinderlagen
rondom die plek daar lagen,
beginnen al op hem te jagen.
Verneem van mij al hun namen.
d'eerste met gestrekte speer,
die boven d'anderen uitsteekt,
is Roönel, d'hond van Frobert,
met Spillaert, die van Robert;
met hem komen in volle allure
Harpijn, Morant en Brure,
en Spinaas met Hortovilla,
alsook de hond van Santevilla,
de hond van Evert, de voller.
En achter hem kwamen aanhollen
d'overigen uit hun hinderlagen
en die op Reynaert gaan jagen.
Geen enkele hond die achterblijft
en zelfs geen teef die overblijft.
Allen maken zij groot tumult
en rennen daar vol ongeduld:
Baldus, Rozelijn en Primula,
de teef van pape Saecula,
en ook Bella die zich niet spaart
om te bijten de vos Reynaert.
Zij snijdt hem telkens de pas af
en dwingt hem om in volle draf
nodeloos omwegen te maken
voor hij in zijn hol kan geraken.
En al loopt hij niet op kop,
Ysegrijn hitst de honden op:
met fel geroep en hoge kreten
komt ook hij daar aangereden.
Dat Reynaert koos het hazenpad,
dient niet slecht te worden opgevat,
want nood en noodwendigheid
laten zelfs lopen een oud wijf.
Aan de zoom van een klein bos
staan vier honden op hun post,
onder hen Snijtand en Brigand.
Als de vos daar voor hen strandt
slaat de schrik hem om het hart.
Hij is volledig in de war
en denkt dat zijn doodsuur slaat
Het geluk heeft hem verlaten
en listigheid zal hem niet baten.
Zozeer vallen hem aan de honden
dat vlokken vacht vliegen in 't ronde.
Ze hebben Rein haast gestroopt
en verscheurd zijn pels en huid,
dat het bloed sijpelt eruit
op meer dan veertien plekken.
Door te sleuren en te trekken
hebben zij Rein zo mishandeld,
hem gebeten, hem vertrappeld,
dat hij halfdood en krank
in Malpertuis is beland...
| |
| |
| |
Naschrift
In de editie van Armand Strubel (Parijs, Gallimard, 1998, Pléiade) worden de drie hierboven vertaalde branches van de Roman de Renart samengenomen als de ‘vijfde’ branche. We onderscheiden Le puits van 554 regels (Va), Le Jambon enlevé en Renart et le grillon van 391 regels (Vb) en L'escondit van 1012 regels (Vc). Samen nog geen 2000 regels (de 1957 regels zijn samen qua lengte te vergelijken met het tekstgedeelte dat we gewoonlijk als Reynaert la aanduiden (tot vers A 1885 ‘Nu gaet Reynaert al huten spele’).
De andere uitgevers hebben deze branches niet op dezelfde manier gegroepeerd. De handschriften van de Roman de Renart zijn ingedeeld in drie tot vier categorieën, waarvan er drie zijn uitgegeven: α door Ernst Martin, β door Mario Roques en γ door N. Fukumoto, N. Harano en S. Suzuki. De vierde, meer hybride familie (met als basismanuscript het laat-dertiende-eeuwse handschrift H (ms. de Paris, Arsenal 3334), werd door Strubel uitgegeven in zijn Pléiade-editie. Martin beschouwde dit handschrift als een oude getuige uit de γ-familie.
Martin nummert de branches als IV (Le puits), V (Le jambon enlevé en Renart et le grillon) en Va (L'escondit of De eed). Volgens Martin is de combinatie II-Va de oudste Oudfranse Renarttekst. De tekst wordt gedateerd circa 1174-1177. Alle hierboven gepresenteerde teksten behoren tot de oudste groep Renartbranches en dateren vóór 1180. Wellicht zijn ze tot stand gekomen voor het bekende Le plaid (branche I), de directe bron van Van den vos Reynaerde.
Alle branches beginnen volgens het principe: wolf of vos heeft honger. Honger is de drijfveer van de handeling. De branche van de waterput is ongetwijfeld één van de sterkste Reynaertvertellingen. De klassieke ingrediënten van een goed Reynaertverhaal: het verschil tussen schijn en zijn en verder leugen en list, zijn hier ten volle aanwezig. Ook in het verhaal over de ham, waarin de vos zich voor dood op de weg legt, vinden we hetzelfde beginthema en dezelfde kenmerkende elementen. Nu echter wordt de vos het slachtoffer. Hij zal uiteindelijk alleen het touwtje ontvangen waar het spek aan hing. Zijn list loont niet.
Branche Vc volgt dan het tweede grondpatroon uit de Reynaerttraditie: niet de honger, maar de daging van de vos naar het hof bepaalt de handeling. De rechtspraak staat centraal. Deze mondt uit in het zweren op relieken, waarnaar ook in Van den vos Reynaerde wordt verwezen:
Het was sint so verre comen |
Wij waren overeengekomen |
Datter eenen dach af was ghenomen |
dat hij zou zweren bij de relikwie... |
Ende Reynaerd soude hebben ghedaen |
van ik weet niet juist meer wie |
Sine onsculde. Ende also saen |
dat hij onschuldig was. Maar |
Alse die heleghe waren brocht, |
toen de resten van de martelaar |
Was hi andersins bedocht |
op het toneel verschenen, |
Ende ontfoer ons in sine veste |
was hij in zijn kasteel verdwenen! |
(A 79-85) |
(vertaling Walter Verniers) |
Rik van Daele |
|