intro
Een wolf in schaapskleren (deel 1)
Het is van de zevende jaargang geleden dat aan een dier uit het Reynaertverhaal een apart nummer is gewijd. Toen verscheen een berennummer. Eerder, in de vierde jaargang, kwam de ‘raaf’, schutspatroon van dit tijdschrift, aan de beurt. Tijd nu voor een ander personage. De wolf dus. Meer nog dan de vos, spreekt de wolf tot onze verbeelding, in sprookjes, sagen en legenden. Mijn kinderen kennen de wolf als woeste belager van de zeven geitjes, van de grootmoeder van Roodkapje en van de drie biggetjes. De wolf in schaapsvacht. Zij bediscussiëren het bestaan van mensen die bij volle maan de gedaante van een weerwolf aannemen.
De wolf heeft zich in het menselijk bewustzijn een boze plek geschapen. Vinden wij de middeleeuwse vos onder andere niet sympathiek omdat hij de wolf zo dikwijls aan het kortste eind laat trekken? De mens heeft zijn meest gevreesde tegenstrever, het zoogdier met de hoogst ontwikkelde sociale structuur op de mens na, met zijn complexe sociale gedrag, zijn intelligentie, zijn coöperatieve jachtstrategieën en zijn groot aanpassingsvermogen (van de onverschrokken poolwolf tot de schriele rode wolf uit het zuiden van de Verenigde Staten) niet alleen in fictieve sprookjes en fabels ervan langs gegeven. Sinds de zeventiende eeuw werden in Europa en de Verenigde Staten miljoenen wolven uitgemoord. Nu kunnen we via diverse tv-zenders de programma's volgen om de wolf in beschermde gebieden terug in te voeren en zijn we bewonderend getuige van de sociale codes in de wolvenroedel, de jaarlijkse paringsrituelen, de zorg voor het kroost, de hechte groepsbinding, het vermogen om te communiceren met soortgenoten over grote afstand, het agressieve territoriumgedrag en de onvermoeibare speurtochten naar de prooi. Sommige van deze elementen worden ook in de middeleeuwse verhalen weergegeven, maar steeds overheerst daar het negatieve.
Onze speurtocht naar middeleeuwse wolven leidde ons naar tientallen mogelijke artikels. De Waaslandwolf, de concrete aanleiding voor dit nummer, moest aan bod komen, historische verhalen over de mens en de wolf, de wolf in de diverse middeleeuwse verhalen (in de Ysengrimus en de Roman de Renart bijvoorbeeld), de wolf in de taal en de volkskunde, de wolf in de bestiaria, in de iconografie, in de moderne literatuur, etc. Eén themanummer volstaat dus niet. In dit nummer komen vier wolvenitems aan bod. Yvan de Maesschalck speurde naar de wolf in de moderne letterkunde. Willy Devreese vertaalde een standaardartikel van professor Jill Mann over de oervader van de wolvenverhalen: de Latijnse Ysengrimus, die in Gent ca. 1148 voor het eerst de wolf zijn bekende naam gaf. In dit verhaal komt de wolf in een apocalyptische scène om het leven. Hij wordt zo verscheurd dat het grootste deeltje dat overblijft niet groter is dan een achtste deel van een vlo. Toch heeft de mens de wolf blijkbaar nodig. De auteurs van de Franse Renartverhalen, later de branches van de Roman de Renart genoemd, laten de wolf, een van hun hoofdpersonages, zoals dat zo vaak in moderne soaps gebeurt, uit zijn graf verrijzen. In dit nummer vertaalt Paul van Keymeulen drie korte wolvenbranches van die Roman de Renart. Willy Feliers tot slot speurt in dit eerste van twee wolvennummers naar wolven in de moderne Reynaerticonografie.
Rik van Daele