Tiecelijn. Jaargang 11
(1998)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
artikel■ Jan van Alphen
| |
[pagina 168]
| |
wereld kan terugvinden. Theorieën over het ontstaan van taal zijn erop gebaseerd. Over de hele wereld komt de vroegste poëzie voort uit de bezwering, de incantatie, uit het spreken of zingen van geladen termen in suggestieve ritmes. Hierdoor kan, meende men, de communicatie tot stand komen tussen Schepper en schepsel, tussen het Wezenlijke en het toevallige, tussen essentie en verschijning. En een bijna logisch gevolg van deze veronderstelde relatie is het idee van de opdracht die een hogere macht aan de dichter geeft om bijzondere gebeurtenissen of levens te bezingen, het idee van de Muze, de inspirator. In Dansen met een vos schrijft Emma Crebolder over haar relatie met Reynaert de Vos. Ze is geboren in zijn land. De vos zit als het ware in haar genen. Via het Middelnederlandse gedicht ontwaakt op de middelbare school in Hulst haar liefde voor taal en literatuur. In de Reynaert vindt ze ook haar eerste inspiratie voor het dichterschap. Wat ze schrijft is ‘vossentaal’, zoals ze zegt in het gedicht Malpertuis. In Dansen met een vos is Reynaert de Vos Emma Crebolders Muze, de magische oerkracht die haar denken en doen bepaalt, haar inspirator, haar ‘vreemde handlanger die niet aflaat de strofen aan te reiken’. Zoals de Muze een aspect van de dichter in het algemeen is, zo is Reynaert een deel van het wezen van de dichteres Emma Crebolder. Ook onze historische Reynaert is geobsedeerd door de taal. Ook zijn bestaan hangt - net als dat bij de dichter het geval is - af van de taal, van de manier waarop hij met de taal omgaat. ‘Dichters liegen de waarheid’, zegt men. In het Middelnederlandse verhaal manipuleert Reynaert de taal. ‘De waarheid als leugen’, noemde Paul Wackers zijn dissertatie over de vos. De figuur van Reynaert bestaat bij de gratie van zijn taal, door het gebruik, en, in zijn geval, door het misbruik ervan. Want hij hangt wàt mooie verhalen op om het vege lijf te redden! Hij verkent als het ware de uiterste mogelijkheden van de taal om zijn bestaan te rechtvaardigen en om zijn voortbestaan te verzekeren. En, dat doen dichters toch ook? Dat doet Emma Crebolder in Dansen met een vos ook. In veel opzichten is ze aan de Vos verwant. Het eerste gedicht van de bundel legt meteen al die relatie: Er is een vos aan mij verloren,
iemand ben ik die met woorden
handelt (...)
In Reynaert vindt de dichteres een zielsverwant. De bundel Dansen met een vos is, zou je kunnen zeggen, Emma Crebolders herkenning en erkenning van Reynaert als haar dichterlijke Muze. Geen wonder dat ze van de 30 gedichten die de bundel telt er een tiental gaan over de taal en over het dichterschap. Toen ze nog een kind was ontwaakte dat dichterschap in haar: en taal maakte ik uit tekens
die een boom mij gaf.
Door haar schors nooit
een streling te onthouden
speelde ik haar krachten toe
die ook een vogel kreeg
rechts van mij uit haar gevlogen
(...)
| |
[pagina 169]
| |
De vogel die rechts van het kind uit de boom vliegt is natuurlijk de Sint-Maartensvogel uit onze Reynaert, die in de dertiende-eeuwse tekst Tibeert de kater, helaas voor hem, links voorbijvliegt. Zo zit Dansen met een vos vol verwijzingen naar de Middelnederlandse tekst. Steeds in dat groeiproces van kind naar volwassene komt de dichteres de vos tegen. In Mijn kleine tijd zegt ze: in alle talen sluipt hij rond
mijn vos (...)
en verderop in dit gedicht: (...) ik volg hem
opgejaagd door schrik
en welbehagen. Noem
en voel hem mijn kleine tijd,
mijn roof, mijn gave.
De vos is voor de dichteres haar ‘roof’ en haar ‘gave’, wat ze als schrijfster moet bevechten én wat ze krijgt toegespeeld, wat ze is en wat ze wordt. Wie als volwassene probeert om alles wat hem of haar geraakt en gemaakt heeft een plaats te geven in de kringloop van het bestaan, die ontkomt als hij of zij die - zoals Emma Crebolder - in de buurt van Kriekepitte is geboren, in Hulst heeft schoolgelopen en van taal houdt, niet aan Reynaert de Vos. De oorzaak voor haar nieuwe bundel ligt in de dichteres zélf. De aanleiding tot de bundel is veel prozaïscher. In de winter van 1995-1996 ziet de dichteres eerst vossensporen en ten slotte een vos in levende lijve in haar tuin in Maastricht. Die gebeurtenis is aanleiding om alles wat onze historische Reynaert voor haar - en in haar is, in poëzie te verwoorden. Duidelijker dan in de titel van haar bundel kan ze het niet zeggen. In Dansen met een vos geeft ze haar relatie met Reynaert weer: hij is de danspartner tot wie ze zich aangetrokken voelt, aan wie ze zich overgeeft, met wie ze uiteindelijk samensmelt: Het is vervuld.
Ik houd van hem.
zegt ze in het voorlaatste gedicht. Hoewel de 30 gedichten waaruit de bundel bestaat zonder verdere onderverdeling na elkaar zijn afgedrukt, heeft Dansen met een vos een duidelijke structuur. Na het inleidende gedicht over het dichterschap volgt een reeks gedichten over de jeugd van de schrijfster in Sint-Jansteen en Hulst, over het leven in het dorp, in haar familie, haar katholieke opvoeding, haar schooltijd en haar kennismaking met het gedicht van Reynaert de Vos, haar ontwakend dichterschap, haar vertrek naar de stad waar ze gaat studeren. En steeds duikt in die gedichten de Vos op, en steeds meer vereenzelvigt ze zich met haar Muze. De identificatie met de vos is volledig in wat ik als de tweede afdeling zie, de reeks gedichten vanaf Malpertuis. Het huis van de dichteres is haar hol, haar Malpertuis. ‘Je schijnt van mij te komen’, zegt ze in het volgende gedicht tegen de vos. Haar huwelijk, haar moederschap beschrijft ze in termen van de vos. | |
[pagina 170]
| |
De derde afdeling begint met het gedicht Tijd om te ontdooien. Deze reeks gedichten beschrijft wat ik hierboven de aanleiding tot de bundel noemde: een vos in Crebolders tuin. In het eerste gedicht ziet ze sporen: Daar stond in de sneeuw
de afdruk van je poten.
Je bent om het huis gelopen.
Ik telde tenen, mat de diepte,
jij.
Ze ziet hoe de vos een glijbaan heeft uitgesleten op de helling waar klimop en dovenetel groeien. Ze besluit te waken. En dan, op een nacht, plotseling, ziet ze hem: En toen was hij er,
een volle maan verlicht de tuin,
ik sta aan het vensterraam.
Slank en lang glijdt hij
uit mijn ooghoek door
tot in het hele zicht
van wat ik niet geloof maar
zie en groter is en anders,
het dier; een berkenvos.
(...)
Emma Crebolder schrijft levendig en plezierig leesbaar. Haar gedichten houden zich niet aan een voorgeschreven strak vormschema, maar hebben wel zoveel rijm, ritme, regelmaat en strofenbouw dat ze een ‘glanzende kiemcel’ genoemd kunnen worden, of een ‘klein heelal’, of hoe men het zelfstandige gedicht ook typeren mag. Haar stijl is opmerkelijk natuurlijk, onopgesmukt, wars van grote woorden. Het bijzondere effect van haar poëzie schuilt in een zekere ongekunsteldheid, iets overrompelends, met plotselinge overgangen naar verlengde inzichten en gevoelens. Alleen een dichteres die zich zo intens bloot durft te geven kan gedichten schrijven waarin een lezer zijn eigen gevoelens kan herkennen.
Onlangs klaagde Gerrit Komrij dat er op het gebied van de poëzie in Nederland al jaren niets nieuws te bespeuren valt. In het artikel Hedendaags hellenisme; verbazing, fantasie en extase in de poëzie van het fin de siècle in Ons Erfdeel van oktober 1998 toont Rob Schouten zijn ongelijk aan. Schouten ziet in veel Nederlandse poëzie van de laatste tien jaar, in afwijking van de autonome, elliptische, wat bloedeloze Ding-poëzie van de jaren 70-80: ‘een veel persoonlijker snit, met veel subjectieve inslag, filosofische verbazing en een nieuw soort vitaliteit, poëzie die zich niet van de wereld afkeert maar er juist met open ogen naar kijkt. (...) De dichters van nu lijken meer in een internationale dan in een Nederlandse traditie te schrijven. (...) Anekdotiek, wijsgerigheid en abstracte woordkunst gaan in veel gedichten naadloos samen. (...) Trefwoorden voor de poëzie van dit moment zijn fantasie, verbazing, extase.’ Als je de gedichten uit Dansen met een vos wilt karakteriseren kom je op dezelfde trefwoorden uit. Met verwondering ervaart de dichteres het verband tussen haar | |
[pagina 171]
| |
realiteit en die van de vos. Met de ogen van een kind kijkt ze naar wie ze was en werd. In extase ervaart ze aan het eind van de bundel de verschijning van de vos in haar tuin. De lichamelijkheid, de internationale traditie, het samengaan van anekdotiek en abstracte woordkunst, dat alles is typerend voor de poëzie van Emma Crebolder. De bundel is geïllustreerd met bijzonder geslaagde tekeningen van ‘Typex’. Het identificatie- en samenwerkingsproces van dichter en vos is treffend weergegeven in een tiental tekeningen waarin de contouren van de vossenkop het beeldkarakter bepalen. Wie in Reynaert de vos is geïnteresseerd en van poëzie houdt, kan niet om Dansen met een vos heen. Jan van Alphen |
|