recensie
Reynaert in machotaal
Henri van Daele, Reinaert de vos, de felle met de rode baard. Naar het werk van ‘Willem die Madoc maakte’ met illustraties van Peter Vos. Averbode, Altiora, 1996. 128 p. (Klassiekers.) ISBN 90-317-1224-8.
Dit Reynaertverhaal werd geschreven voor jeugdige lezers vanaf 12 jaar, wat meteen de toon zet. In deze bespreking hoeft dus niet per se gefilterd te worden door de mazen van een strikt wetenschappelijk net. Kinderen verwachten in de eerste plaats een boeiend verhaal, een vertelling vol actie, zonder veel (belerende) bedenkingen, een verhaal dat liefst zo snel mogelijk voortgaat en vol afwisseling zit en bovendien geschreven is in een taal die zij verstaan. Reinaart de Vos van Henri van Daele, een gereputeerd jeugdboekenschrijver, beantwoordt grotendeels aan die verwachting.
Bijzonder positief is dat hij de jonge lezers ook laat kennismaken met het minder bekende en nu minder populaire vervolg van ruim een eeuw later, Reynaerts historie, zij het dan in een fel gereduceerde vorm. Bij het ‘herschrijven’ gebruikte hij, zoals vermeld in de bronnenopgave, de vertaling van Arjaan van Nimwegen (Prisma-pocket 1890, uitgegeven bij Het Spectrum in 1993): een gelukkige en een dubbele dubbelslag. Van Nimwegen bevat naast de vertaling en de oorspronkelijke tekst van de eerste Reynaert tevens een volledige prozavertaling van Reynaert II. In zijn nawoord (op zich een gelukkig initiatief, ook de jonge lezers mogen even ingeleid worden in de beroemde erfenis uit onze middeleeuwse literatuurschat) laat de auteur zich duidelijk op sleeptouw nemen door de toch wel gedateerde inleiding van Van Nimwegen. Anno 1996 nog van een West-Vlaamse Reynaertauteur spreken, getuigt van weinig kennis van de materie. Ongelukkige navolging van zijn voorbeeld gebeurt met de ondertitel van Van Daeles boek: Naar het werk van ‘Willem die Madoc maakte’, wat als gevolg zou kunnen hebben dat de lezer meent dat Willem ook Reynaerts historie schreef. Andere bronnen waren De nieuwe literatuurgeschiedenis van de Oudheid tot 1600 (Meulenhoff, 1994) en de bewerking van verteller Stijn Streuvels. Zoals Streuvels geeft hij een lijst van personages in volgorde van optreden, terwijl ook ieder hoofdstuk wordt voorafgegaan door een tussentitel die de voornaamste gebeurtenissen aankondigt. Deze tussentitels staan telkens onder een anticiperende illustratie. De bronnenkeuze is verdedigbaar, maar wild worden we er niet van.
Henri van Daele splitst zijn verhaal in elf episodes of hoofdstukken op. De eerste acht leunen trouw aan bij Van den vos Reynaerde (RI): hofraad, Bruuns avontuur, Tybeerts wedervaren, de biecht aan Grimbeert, de rechtszaak, het leugenverhaal en resultaat daarvan incluis, de pelgrimstocht, de moord op Cuwaert, de ontknoping aan het hof (p. 9-80). De slothoofdstukken vertellen fel ingekort de verdere belevenissen van de ‘felle met de rode baard’ zoals verhaald in Reynaert II (nieuwe beschuldigingen en de tweede biecht, opnieuw voor het hof en het duel Reinaart/Isengrijn, p. 81-119). Zoals in Reynaerts historie wordt de brug al vroeger gelegd. Hermelijne haalt haar echtgenoot over niet te vluchten: ‘Vossen gaan niet op de loop’. ‘Zelfs niet voor een leeuw,’ zei Hermelijne. ‘Nog voor geen duizend leeuwen!’, zei Reinaart. ‘Zo ken ik je weer!’ (p. 73).
Op de voet volgen van de brontekst betekent in dit geval niet vers na vers. Langere pleidooien, uitvoerige verhalen, tussenbedenkingen van de middeleeuwse