Tiecelijn. Jaargang 11
(1998)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||
artikel■ Wim Gielen
| |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Mr. dr. Robert van Genechten misbruikte vanuit zijn, zeker ook persoonshistorisch bepaalde, levensbeschouwing de naam van de roemruchte Vlaamse vos om een antisemitisch dierenverhaal aan de wereld voor te stellen. Het bedoelde publiek was het nazistisch volkje dat zich in onder meer de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) had verzameld. Het lag ook in de bedoeling de geloofsgenoten in België te bevestigen in hun gelijkaardige gedachtewereld. De verspreiding liep vlot, want de eerste druk, die 2.000 exemplaren beliep, was binnen enkele maanden uitverkocht. De uitgever zag zich tot zijn grote tevredenheid genoodzaakt een tweede druk in het licht te geven. Op de vervolg-titelpagina ervan kunnen we lezen dat de nieuwe druk groots werd aangepakt: het zou gaan om een oplage van 8.000 stuks. Deze voorraad kwam als plano in voorraadrekken te liggen en telkens als er voldoende bestellingen waren, werd een aangepaste hoeveelheid ervan naar de boekbinder gebracht, die voor het innaaien dan wel het binden zorg droeg. Ik zal eerst de hoofdrolspelers van deze stekelige geschiedenis wat uitgebreider aan u voorstellen, daarna mijn probleem voorleggen en vervolgens u zonder oplossing daarvan laten zitten, maar wel in de hoop dat verder onderzoek meer duidelijkheid zal brengen. | |||||||||||
Uitgever George Wilhelm Kettmann Jr. en De Amsterdamsche KeurkamerDe Amsterdamsche Keurkamer werd op 21 juli 1932 opgericht door een driemanschap waarvan George Wilhelm Kettmann de aanvoerder was. Hij was op 12 december 1898 in Amsterdam geboren als zoon van een textielhandelaar. Vaders firma ging in 1931 failliet en zoon George, die er procuratiehouder was, werd genoodzaakt naar ander werk uit te zien. Samen met Margot Warnsinck, geboren op 14 maart 1909 te Brakel, en Frans Albert Reinart Smit, geboren op 11 februari 1913 te Amsterdam, vormde hij de leiding van de startende uitgeverij. Kettmann was dichter en prozaïst. Zijn eerste roman, De Glanzende Draad der Goden, verscheen in 1928 bij De Wereldbibliotheek te Amsterdam. Hierin zijn al fascistoïde tendensen te onderkennen. Vader ondersteunde hem financieel, vooral na zijn huwelijk met Jeanne Schutze in 1923. Het echtpaar kreeg twee kinderen. In 1930 kwam het tot een echtscheiding. In 1931 liep de zakelijke relatie met zijn vader ten einde. In datzelfde jaar bracht P.N. van Kampen en Zn. in Amsterdam een nieuwe roman uit met de titel Maan op het dak, waaruit weer fascistische sympathieën bleken. De feitelijkheden omtrent Kettmann zijn verder natuurlijk nauw verweven met die van ‘zijn’ uitgeverij. Kettmann was in november 1931 lid geworden van De Bezem, een fascistische organisatie die een weekblad uitgaf met dezelfde titel. Hiervan is nummer 1 van de eerste jaargang verschenen op 9 december 1927. Het droeg de ondertitel: Fascistisch weekblad voor Nederland. Op 30 juni 1932 keerde hij deze organisatie de rug toe om zich een maand later te laten inschrijven in het ledenregister van de NSB, die op 14 december 1931 was opgericht. Kettmann was ook betrokken bij de opzet van Volk en Vaderland, het wekelijks verschijnend orgaan van de NSB. Op de eerste landdag van deze ‘partij’, op 7 januari 1933, verscheen ook het eerste nummer. Intussen had Kettmann in 1930 Margot Warnsinck ontmoet. Vrijwel tegelijkertijd werden zij lid van De Bezem. Op 12 oktober 1932 trouwden zij en ook uit dit huwelijk zijn kinderen voortgekomen. George en Margot begonnen hun uitgeversbedrijf kleinbehuisd in twee kamertjes op de derde verdieping van het perceel Spuistraat 219-221 te Amsterdam. De opmerkelijke naam van de uitgeverij (De Amsterdamsche Keurkamer) is mogelijk een reminiscentie aan de in 1632 te Amsterdam opgerichte rederijkerskamer: ‘De Amsterdamsche Kamer’. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Kettmann schreef niet alleen romans. Hij was zeker zo productief als dichter en in 1934 kwam er een toneelstuk van zijn hand tot opvoering: De Dag die komt. Het stuk was geen commercieel succes. In die tijd was het nationaal-socialistische cultuurgoed nog geen ‘voer’ voor de ‘brede massa’ en de partij-elite durfde nog niet te duidelijk voor zijn mening uitkomen. In 1937 verliet Frans Smit het bedrijf. De redactionele leiding zou later geleidelijk steeds meer bij Margot Warnsinck komen te liggen en ook de zakelijke leiding zou meer en meer door haar worden waargenomen. In 1942 werd De Amsterdamsche Keurkamer tien jaar oud. Dit tweede lustrum werd gevierd met een receptie en een diner, maar ook met een herdenkingsboek waarin feitelijkheden, uittreksels en biografieën van in het fonds opgenomen schrijvers. Merkwaardig genoeg werd Robert van Genechten in deze feestgids niet genoemd. C.A.A. (Alfred) Haighton (1896-1943) financierde in 1938 de overname van De Nieuwe Gids, waarin hij al sinds 1916 publiceerde. De vorige eerste man, Willem Kloos, was overleden, en door Haightons komst werd het tijdschrift meer en meer nationaal-socialistisch van inslag. In 1940 trad Kettmann tot de redactie toe, zoals ook Pieter Emiel Keuchenius en Martien Beversluis deden. In mei 1942 zeiden Kettmann en Keuchenius hun redactielidmaatschap weer op. In april 1943 hield De Nieuwe Gids op te bestaan, nadat Haighton op de twaalfde van die maand was gestorven. Voor De Amsterdamsche Keurkamer werd de werkruimte in de Spuistraat op de duur te klein. Na de capitulatie in 1940 kon er meer nationaal-socialistische lectuur gepubliceerd worden. Daarom verhuisde DAK In april 1942 naar Prinsengracht 993. Intussen verwijderde Kettmann zich meer en meer van de NSB, zeker sinds 1941, en vooral van de persoon van Anton Mussert, zonder het nationaal-socialisme ontrouw te worden. Kettmann was medewerker geworden van De Misthoorn, later hoofdredacteur en nog later de enige redacteur. Mussert wilde ‘de Leider’ van het ‘Dietsche’ volk zijn, uitgaande van de Groot-Nederlandse gedachte. De leiding van de SS, die in Duitsland en de bezette gebieden steeds machtiger werd, had als einddoel één groot Germaans rijk onder Führer Adolf Hitler. Kettmann volgde de Hitler-Himmler-Rauter-lijn. Hij plaatste een felle persoonlijke aanval op Mussert. Uit weerwraak zette Mussert hem uit de NSB in 1942. (DAK was overigens ook niet de officiële uitgeverij van de NSB. Die ‘eer’ kwam toe aan de NENASU, de Nederlandsche Nationaal-Socialistische Uitgeversmaatschappij.) De reactie van Kettmann in De Misthoorn was niet mis; zo scherp zelfs dat de Duitse bezettingsmacht ingreep en de erkenning van De Misthoorn introk en zijn redacteur Kettmann adviseerde het land te verlaten. Deze meldde zich bij de Propaganda-Kompagnie van het Nederlandsche (SS) Legioen. In april 1942 was hij al lid geworden van de Nederlandsche SS, terwijl hij zich nu aansloot bij de Waffen SS. Van achter het front in Karelië verzon en verzond hij radioberichten naar het thuisfront. Er werd over hem geklaagd bij de Kriegsberichten-Abteilung en daarom werd hij in oktober 1943 gedegradeerd tot Wortberichter (schrijvend correspondent). Kerstmis vierde hij weer in Amsterdam. Hij kreeg ontslag uit de SS als Kriegsberichter op grond van onmisbaarheid in de leiding van de uitgeverij. Ondanks de nijpende papierschaarste zag De Amsterdamsche Keurkamer kans in 1944 nog dertien titels uit te geven. Financieel kwam de zaak echter steeds meer in moeilijkheden en op 27 september 1944 werd DAK wegens betalingsachterstand bij de papierleverancier failliet verklaard. Kettmann, die met zijn gezin in Berlijn verbleef, reisde naar Amsterdam terug en zag kans het faillissement per 21 december 1944 weer ongedaan verklaard te krijgen. Na de bevrijding kwam DAK ‘onder beheer’ en de beheerder liet de onderneming per 1 januari 1946 als opgeheven aanmerken. Het verdere bestaan (zonder dat er | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
uitgegeven werd) rekte zich echter nog tot 10 februari 1951 toen De Amsterdamsche Keurkamer uiteindelijk definitief failliet werd verklaard. George Kettmann Jr. dook na de oorlog onder in België (het kan ook al voor het einde van de oorlog geweest zijn). Na in België gearresteerd te zijn, werd hij op grond van het gebruik van een valse naam veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf. Bij zijn vrijlating in 1949 werd hij uitgeleverd aan Nederland. In 1950 begon zijn proces. Het oordeel van de rechtbank luidde: zeven jaar gevangenisstraf. Kettmann ging in cassatie met als resultaat dat de veroordeling verzwaard werd tot tien jaar. De Eereraad voor Letterkunde sloot hem uit van publicistisch werk op letterkundig gebied tot 1956. De Commissie voor Perszuivering sloot hem uit van de journalistiek tot 1963. Hij was ook al uitgesloten van het leiding geven aan een uitgeverij voor de termijn van tien jaar. Na zijn vrijlating kreeg hij werk als corrector bij een drukkerij te Utrecht. In 1956 publiceerde hij de bundel De ballade van de dode Viking en in 1968 of 1969 verscheen zijn laatste bundel: Man vrouw kind. Kort daarna is hij overleden. De uitgeversactiviteit van De Amsterdamsche Keurkamer was alleen al voor Kettmann zelf van belang geweest. Hij schreef verscheidene dichtbundels die hij bij DAK liet verschijnen: onder andere De jonge leeuw (1935), Het erf aan zee (1938) en Jong groen om de helm (1942). Van de lijst van andere schrijvers van wie het werk bij DAK werd uitgebracht volgt hier nog een kleine selectie: Martien Beversluis (Ballade van het dagelijks brood, 1942), Rob Delsing (Zwart goud, 1942), R.W. Dahmen von Bucholtz (De volksontbindende invloed van de Vrijmetselarij, 1941), Steven Barends (Viva la Muerte, 1938), Johan Ponteyne (Tegen de decadenten, 1941), Mr. G. Sluyters (Nederland en de joden in de geschiedenis, 1941), Martin Luther (Over de joden en hun leugens, ca. 1937), Adolf Hitler (Mijn Kamp, 1939), R. van Genechten (Van den Vos Reynaerde, ruwaard Boudewijn en Jodocus, 1941), Maarten Meuldijk (Arbeidsdienst, 1941, en Ontaarde Kunst, 1941), Henri Bruning (Gelaat der dichters, 1944) en Wies Moens (De dooden leven, 1938, uitgegeven in samenwerking met de Uitgeverij De Phalanx te Brussel). Op 17 mei 1945 werd de erkenning van de uitgeverij ingetrokken.
Van groot belang voor De Amsterdamsche Keurkamer was de nv Van Ditmar's Boekenimport, waarvan het hoofdhuis in Amsterdam gevestigd was, Singel 95, later 90. In de jaren dertig was al duidelijk dat Van Ditmar het nationaal-socialisme was toegedaan. Deze firma was uitgever, importeur-groothandelaar en winkelier. In Antwerpen was er een importbedrijf van Van Ditmar gevestigd aan de Markgravestraat 10. Zeker in de jaren voorafgaand aan Wereldoorlog II ging er een stroom fascistische en nationaal-socialistische lectuur via dit kantoor België in. Na de capitulatie van België en Nederland in 1940 probeerde Van Ditmar het alleenrecht voor de expeditie van nazistische boeken van Nederland naar België in handen te krijgen. Vooral Hitlers Mijn Kamp was een grote commerciële troef, waarop Van Ditmar zijn zinnen had gezet; meer dan 13.000 exemplaren ervan gingen de grens over. De Duitsers versterkten zijn handelspositie door de invoer van boeken uit Frankrijk, en later ook uit België naar Nederland te concentreren bij Van Ditmar Amsterdam. Toen begin 1941 Van den Vos Reynaerde, ruwaard Boudewijn en Jodocus bij DAK verscheen, was Van Ditmar's Boekenimport te Antwerpen in de persoon van Em. de Ceulener meteen enthousiast. ‘Het boek lijkt ons zeer geschikt en wij meenen wel een groot aantal ervan te kunnen verkoopen’, schreef hij aan De Amsterdamsche Keurkamer. De importeur hoopte dat de naam van de schrijver een verkoopstimulerende factor zou zijn. In een brief van 10 april 1941 schreef hij: ‘De oud bekende | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
R. van Genechten die in Vlaanderen een zeer goede reputatie heeft, trouwens ook bij ons, zouden wij ons gaarne ook voor dit boek inspannen’. De Ceulener wilde dan eigenlijk wel meer korting. ‘Kunnen wij op dit boek 60% krijgen, dan wil ik er 1000 ex. van bestellen, waarvan 300 ex. gebonden en 700 ex. ingenaaid’. Op 12 juni 1941 bekloeg Em. de Ceulener er zich over dat er geen recensie-exemplaren waren verstrekt, alhoewel zij er wel 15 nodig hadden. ‘Wij hopen dat wij, met aldus te handelen, naar uw genoegen voor meer bekendheid van dit mooi en verdienstelijk boek hebben bijgedragen’. Het lijkt dus meer dan waarschijnlijk dat van de eerste oplage (2.000 stuks) ten minste de helft in België werd afgezet. Van Ditmar plaatste advertenties in dagbladen en periodieken, onder andere in Volk en Staat, Het Vlaamsche Land en Vooruit. Veel geschreven media plaatsten korte verschijningsberichtjes of boekbesprekingen naar aanleiding van de verschijning van ‘dit vervolg op Van den Vos Reynaerde’. In België waren de bladen natuurlijk ook gelijkgeschakeld, zodat vrijwel alle commentaren positief tot enthousiast waren. Als een van de weinige had Boekengids van januari 1942 enige reserve: In dit boek doet Reynaerde aan politieke persiflage. Het is niet kwaad, maar of de belangstelling van de doorsnee-lezer doorheen al die bladzijden met dezelfde spanning zal toezien, is een andere vraag. Willem die den Madok maakte, was m.i. spiritueler dan Van Genechten. In Het Vlaamsche Land was er na lezing ook wat negatief gevoel achtergebleven bij de commentator: Het verhaal is geschreven met een maximum aan eenvoud en bereikt daardoor soms een expressie die werkelijk magistraal is te noemen. Wat het ‘vervolg’ vooral afbreuk doet aan, en het sterk achterstelt bij, het oorspronkelijk Reynaert-epos, is het slechts toevallig optreden van ‘de vos’ en een totale afwezigheid van den volkschen humor die van het verhaal van Willem de grootste bekoring uitmaakt. De importeur verkocht via boekhandel De Vlam in de Sint-Pietersnieuwstraat te Gent. De Volk en Staat-boekwinkels propageerden de verspreiding van het boek. Van de tweede druk werden in België ook nog veel exemplaren verkocht, getuige een brief van 7 juli 1943, verzonden vanuit Antwerpen en gericht aan de uitgever, waarin de nood werd geklaagd over winkelrestanten, waarvan gehoopt werd dat DAK ze terug wilde nemen: Mocht dit het geval zijn, dan hopen wij U bereid te vinden, deze restanten van ons ter crediteering terug te nemen of voor andere uitgaven te ruilen. Bij het boek van: Van Genechten, ‘Van den vos Reynaerde’ is bv. het eenigste bezwaar, dat wij hiervan slechts ing. ex. bezitten, terwijl steeds naar gebonden ex. gevraagd wordt, waarvan wij dan ook juist 200 tal van U binnenkregen’. Uit de lijst van 21ter creditering aangeboden boeken zijn de meest opvallende: ‘58 ex. Meuldijk, Arbeidsdienst; 22 ex. Kettmann, Jong groen om de helm, geb.; 77 ex. Luther, Over de joden en hun leugens; 131 ex. Buchholtz, Vrijmetselarij; 98 ex. Ponteyne, Tegen de decadenten; 157 ex. Van Genechten, Van den vos Reynaerde. Op 17 mei 1945 werd de erkenning van deze boekhandel-uitgeverij ingetrokken. | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
Auteur Robert van GenechtenRobert van Genechten werd op 25 oktober 1895 te Antwerpen geboren. In de oorlog verbleef hij in 1914-1915 in Nederland. Als middelbare-schoolleerling was hij al een Vlaams activist. In 1916 liet hij zich inschrijven aan de Vlaamsche Hoogeschool te Gent, die door de Duitse bezettende macht als eerste Nederlandstalige universiteit in Vlaanderen was ingericht. Als flamingant werd hij redacteur van het studententijdschrift Aula. Hij behaalde in 1918 het diploma van kandidaat in de Wijsbegeerte en Letteren, maar in dat najaar moest hij vluchten voor de repressie, die in het bevrijde België op gang kwam tegen de flaminganten die naar het oordeel van de toen fungerende na-oorlogse Belgische justitie, te Duitsgezind waren geweest. Hij week uit naar Utrecht. In 1919-1920 werd hij door het assisenhof van Antwerpen tot ‘8 jaar opsluiting en 20 jaar berooving zijner burgerrechten’ veroordeeld. Dit proces vond uiteraard bij verstek plaats. Van Genechten was intussen als rechtenstudent aan de Rijksuniversiteit van Utrecht ingeschreven. In 1922 behaalde hij er het kandidaatsdiploma. Twee jaar later slaagde hij cum laude voor het doctoraalexamen rechten, met speciale aandacht voor economie. Van toen af droeg hij de meestertitel. Het jaar daarop vestigde hij zich te Utrecht als advocaat en procureur, in maatschap met mr. A.J. van Vessem, een Nederlander met dezelfde politieke denkrichting. In 1926 verscheen bij uitgeverij Excelsior in Brugge van de hand van Van Genechten De slechte oneindigheid van het Vlaamsche belgicisme. Een jaar later promoveerde de schrijver cum laude in Utrecht op een proefschrift, getiteld: De ontwikkeling der waardeleer sinds 1870. Het was oktober 1928 toen de Utrechtse Alma Mater hem toeliet als privaatdocent, om les te geven in het algemene deel van de theoretische Staathuishoudkunde. Nadat in 1929 de ‘Uitdovingswet’ in België aanvaard was, mocht Van Genechten zich weer binnen de Belgische grenzen vertonen. In mei 1930 verkreeg hij het Nederlands staatsburgerschap, en prompt hield hij in datzelfde jaar een lezing voor de Antwerpse Volksuniversiteit Herman van den Reeck. Twee jaar later deed hij dat nog eens over. Het was 1934 toen hij, in navolging van zijn associé Van Vessem, lid werd van de NSB. In 1936 werd hij reeds benoemd tot redactielid van Nieuw Nederland, maandblad voor economie, staatkunde en cultuur (het theoretische huisorgaan van de NSB). In het novembernummer 1937 van dit blad werd zijn Reynaertverhaal voor het eerst gepubliceerd. Vanaf 1938 zou hij de enige redacteur van dit tijdschrift zijn en blijven tot september 1944, toen het blad ophield te bestaan. In dezelfde tijd werd hij ook redacteur van De Economist, medewerker van het Vlaamsche Tijdschrift voor Economie en Sociologie en ook van het Zeitschrift für National-Oekonomie. In de brochure Dietsche Verbondenheid, die in 1938 verscheen, pakte hij uit tegen humanisme en rationalisme, en predikte het antisemitisme. Dat alles viel bij Anton Mussert, ‘de Leider’, zeer in de smaak en hij benoemde Van Genechten tot Vormingsleider van de NSB-leden. Bovendien werd hij Musserts Gemachtigde voor onderwijs en opvoeding. Met een onderbreking van oktober 1940 tot maart 1941, toen M.M. Rost van Tonningen die functie uitoefende, bleef hij Vormingsleider tot 6 mei 1943. ‘Wegens ernstige ziekte’ ontsloeg Mussert hem als Vormingsleider en als Gemachtigde. Eerder, tijdens de oorlogsdagen (10 tot 15 mei 1940), werd Van Genechten geïnterneerd in de gevangenis van Hoorn. Maar daarna brak zijn glorietijd aan. Per 1 september 1940 werd hij door de bezetter benoemd tot procureur-generaal bij het Haagse Gerechtshof en speciaal tot procureur-generaal bij het Vredesgerechtshof. Tegelijkertijd kreeg hij de aanstelling als fungerend directeur van de politie. | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
In het voorjaar van 1941 verscheen van zijn hand Van den Vos Reynaerde, ruwaard Boudewijn en Jodocus. De ontvangst was in nationaal-socialistische kringen goed te noemen. Daarover had ik het reeds. Triomf was er voor hem weggelegd toen hij op 9 april 1941 voor de Vlaamsche Konferentie der Balie te Antwerpen onder voorzitterschap van de VNV(Vlaamsch Nationaal Verbond)-advocaat en volksvertegenwoordiger Jan Timmermans een redevoering mocht afsteken in de assisenzaal waar hij 22 jaar eerder was veroordeeld. De titel ervan was: Hernieuwing der Wetgeving in volkschen zin. Drie maanden later benoemde de Duitse bezetter hem aan de Leidse universiteit tot buitengewoon hoogleraar in de Volkshuishoudkunde vanwege de Stichting tot Bevordering van de Studie van het Nationaal-Socialisme te Leiden. Dit gebeurde terwijl de Rijksuniversiteit aldaar door de Duitsers gesloten was wegens nationaalsocialisme-onvriendelijke uitingen en activiteiten (denk aan Cleveringa). Op 10 april 1941 was door de Vlaamsche Omroep, Zender Brussel, een hoorspel uitgezonden onder de titel Jodocus, wat een bewerking was van zijn boek door Paul Hardy. Ondanks de gebeurtenissen die in de volgende alinea's verhaald worden, kon het toch nog geschieden dat in 1944 een antisemitische tekenfim werd vervaardigd die gebaseerd was op Van Genechtens Reynaert. Hoewel Robert van Genechten fascistisch denkend en pro-Duits was, kon hij de hang naar Germaanse almacht van de ‘moffen’ niet ondersteunen. Dietse eenheid stond hij wel voor en intensieve samenwerking met andere Germanen, zoals de Duitsers, had zijn instemming, maar vermaald te worden door een Hitleriaanse machine stond hem tegen. Dat liet hij onder meer merken door met opzet weg te blijven bij de eedaflegging door de Nederlandsche SS in 1942. Die eed moest namelijk afgelegd worden op de ‘Führer’, Adolf Hitler, en die behoorde tot een ‘vreemde mogendheid’ en daarop kon je als Nederlander geen eed afleggen. De Duitsers waren zeer ontstemd en na nog enkele schermutselingen werd Van Genechten op 1 februari 1943 ontheven van zijn functie als procureur-generaal. Als een doekje voor het bloeden werd hij benoemd tot Commissaris van de provincie Zuid-Holland, maar dit ambt heeft hij nooit uitgeoefend en in augustus van hetzelfde jaar was hij deze baan weer kwijt. Intussen was hij geestelijk ingestort in april 1943. De bezetter liet hem toch niet helemaal vallen en stelde hem per september 1943 aan tot gewoon hoogleraar te Leiden om les te geven in het strafrecht. Een lege geste, want de universiteit was nog steeds gesloten. Van Genechten trok zich geleidelijk terug uit alle openbare functies. Meteen na de Duitse capitulatie werd hij opgepakt en geïnterneerd. Op 3 oktober 1945 werd het politieke proces tegen hem gevoerd voor het Bijzonder Gerechtshof te 's-Gravenhage. Nog dezelfde dag formuleerde de procureur-fiscaal, mr. J. Zaaijer, zijn eis: de doodstraf. Op 17 oktober daaropvolgend werd Van Genechten door het hof veroordeeld tot de doodstraf ‘wegens het opzettelijk hulp verlenen aan den vijand in tijd van oorlog’. Hij ging in cassatie, maar hangende dit beroep heeft Van Genechten zich vroeg in de ochtend van 13 december 1945 verhangen in zijn cel in de Scheveningse strafgevangenis. In zijn ‘testament’, in een brief aan de president van het Bijzonder Gerechtshof uiteengezet, erkende hij schuld en aanvaardde hij het vonnis. | |||||||||||
Illustrator Maarten MeuldijkVan de illustrator van het onderhavige boek is ook het een en ander bekend. Maarten Meuldijk werd op 29 augustus 1894 te Geervliet geboren. In zijn jonge | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
jaren was hij lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij. In 1927 gaf hij zijn lidmaatschap op omdat hij andere politieke inzichten had gekregen. Lid van de Nationaal-Socialistische Beweging werd hij in 1933. Hij had contacten met George Kettmann Jr. en diens uitgeversbedrijf. Zo ontwierp hij de band voor Kettmanns gedichtenbundel De jonge leeuw. In 1937 werd hij tot hoofdredacteur van het Arbeidsfront benoemd en in 1938 illustreerde hij Kettmanns bundel De princevlag waait. Twee jaar later zou Mussert hem tot hoofdredacteur van Volk en Vaderland benoemen, een functie die hij behield tot 1 november 1941. Daarna bleef hij nog als tekenaar-karikaturist aan dit weekblad verbonden. In de loop van 1941 had hij als hoofd van de redactie een reeks artikelen van zijn hand laten afdrukken over de Arbeidsdienst. Hij vond zichzelf de grote deskundige betreffende dit onderwerp. Mussert was kennelijk onder de indruk, want hij benoemde hem tot adviseur en later tot Gemachtigde inzake de Arbeidsdienst. Ook via de radio liet Meuldijk zijn kennis hieromtrent uitstralen. De Duitsers kwamen niet onder de indruk en mochten hem niet. Zoals we gezien hebben was 1941 ook het jaar waarin DAK Van den vos Reynaerde het licht liet zien, waarvoor Maarten Meuldijk de illustraties ontwierp (afb. 2). In hetzelfde jaar verschenen bij DAK Meuldijks boek Ontaarde Kunst en zijn ‘pamflet’ Arbeidsdienst. Het ging hem trouwens voor de wind, want hij stond ook
Afb. 2. Reynaert en Jodocus, illustratie van Maarten Meuldijk (stofomslag).
Foto Jos Bleyenbergh. | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
nog op de loonlijst van NENASU. In 1942 werd hij benoemd tot hoofd van het Bureau Arbeidsdienst van de NSB. Hij behield deze functie tot 1944. Intussen was hij ook medewerker geworden van het literaire maandblad De Nieuwe Gids, het tijdschrift van Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, dat steeds meer in het nationaal-socialistische vaarwater was terechtgekomen en in 1942 tot een nazistisch propagandablad was verworden. Kloos was in 1938 gestorven. De andere twee redacteurs gleden steeds verder af... Op 22 oktober 1948 stond Meuldijk terecht voor het Bijzonder Gerechtshof te Utrecht. Procureur-fiscaal mr. Drabbe eiste twaalf jaar hechtenis. In 1970 kwam Meuldijk nog eens in het nieuws omdat 31 van zijn tekeningen, gemaakt voor Volk en Vaderland, gebruikt waren voor een uitgave van de Arbeiderspers, met name: Hou zee kameraden, een documentaire over de NSB. De uitgever had gemeend geen toestemming te moeten vragen aan de kunstenaar. De rechtbank vond dat het wel had moeten gebeuren en veroordeelde de verantwoordelijke uitgever tot een symbolische geldstraf. Maarten Meuldijk overleed in 1977. | |||||||||||
Een nieuwe variantDe hoofdrolspelers zijn voorgesteld. Een verheffend toneel was het niet, maar scènes gevuld met totalitaire producties zijn bijna nooit van een tot-beschaving-behorend-peil, zo ook deze fascistische/nationaal-socialistische niet. Deze laag-bij-degrondse uitwerkingen van ‘socialistische’ ideeën leiden kennelijk tot letterlijk vreselijke, antisociale politieke toestanden. Robert van Genechten en zijn Van den vos Reynaerde ontkomen niet aan die stelregel; neen, zij bevestigen de genoemde wetmatigheid. Op de inhoud van het verhaal denk ik nog eens in een latere bijdrage terug te komen. Hier probeerde ik slechts een schildering te geven van de omstandigheden die de politiekhistorische achtergrond vormden en die leidden tot een merkwaardigheid die ik in de eerste regels van deze bijdrage voorstelde. Het bestaan is dus bekend van een in 1941 verschenen boekwerkje, geschreven door prof. dr. mr. Robert van Genechten, geïllustreerd door Maarten Meuldijk en uitgegeven door George W. Kettmann Jr., directeur van De Amsterdamsche Keurkamer. Als voorbeelden heb ik een aantal gebonden en ingenaaide exemplaren ter beschikking. Nu volgt de beschrijving met technische gegevens van deze specimina, om vervolgens het merkwaardige drukwerk waarom dit geschrijf begonnen is, in detail voor te stellen.
De stofomslag is voor de eerste en de tweede druk identiek: geel-bruin met een illustratie van Meuldijk in donkerbruin met een struik, Jodocus, Reynaert en een boom en de opdruk R. VAN GENECHTEN bovenaan en DE AMSTERDAMSCHE KEURKAMER rechts onderaan op de voorzijde. In rood staan de woorden VAN DEN VOS REYNAERDE. De voorflap draagt de prijs, in rood: ingenaaid f 1.20 geb., f 1,50, en een 17-regelige tekst, ook in rood, die het boek aanprijst. De achterflap draagt in bruin en rood de aankondiging van De roode lotusbloesems door Christoph Erik Ganter en het Keurjaarboek 1932-1942 van De Amsterdamsche Keurkamer. Een stofomslag van een tweede-drukboek en een omslag van een ingenaaid eerstedrukexemplaar hebben op de achterflap een andere tekst, namelijk de aankondiging van Wonde plekken/Roman uit de Jordaan, geschreven door G.P. Smis (1941). Op de voorflap van een ‘tweede-drukexemplaar’ is de prijs bij ‘ingenaaid’ doorgestreept (niet ter beschikking?) en de prijs bij ‘gebonden’ is verhoogd tot f 1,55. | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
Afb. 3. Vier varianten van Van den Vos Reynaerde van R. van Genechten. Linksboven een eerste druk, onderaan twee tweede drukken. Rechtsboven de nieuwe vondst. Foto Jos Bleyenbergh.
| |||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||
De Franse titel is in de eerste druk minder fraai dan in de tweede, met name de V's lijken versleten. De titelpagina's van beide drukken zijn gelijk uitgevoerd: R. van GenechtenGa naar margenoot+ In de tweede druk valt tussen het vignet en ‘1941’ nog te lezen (in rood): TWEEDE DRUK De gebonden exemplaren dragen op het voorplat in rode stempeldruk: R. VAN GENECHTEN VAN DEN VOS REYNAERDE en het DAK-vignet. De ruggen en achterplatten zijn zonder tekst of versieringen uitgevoerd. De eerste druk heeft steeds een lichtgrijze, groflinnen band en kapitaaltjes ter bescherming van het boekblok. Van de tweede druk bestaan diverse uitvoeringen: glad (geel) papier op karton, namaaklinnen papier op karton in geel, bruin en grijsbruin. De boekblokken van de tweede druk worden niet beschermd door kapitaaltjes. De eerste-drukboeken hebben de volgende afmetingen (hoogte × breedte): 250-252 × 198-199 mm, met bladgroottes van 244-246 × 189-193 mm en zetspiegels van 172 × 144 mm. Bij de tweede druk zien we boekafmetingen van 247-248 × 198-200 mm. Ingenaaid is de breedte 195 mm. Bladgroottes variëren van 240-241 mm hoogte bij een breedte van 189-191 mm. De zetspiegels meten 167 × 144 mm. De boekblokken bevatten zes katernen van zestien bladzijden. Voor- en achterin zijn schutbladen en voorin zijn de Franse titelpagina en de titelpagina (vier bladzijden) ingeplakt; dit geldt voor de gebonden exemplaren, de ingenaaide hebben geen schutbladen. De katernen zijn machinaal genaaid met een variabel aantal steken, te weten drie, vier of vijf. De gebruikte papiersoorten en papierkwaliteiten zijn velerlei, meer en minder hout bevattend, niet tot weinig opdikkend. Ook de gebruikte inkthoeveelheden variëren. Het was oorlog. Er was papierschaarste en het inbinden door verschillende boekbinders was niet ongewoon. Zo zijn waarschijnlijk de verschillen, zeker voor wat de tweede druk betreft, te verklaren. Een andere bijzonderheid is nog dat er een variant bestaat met een titelpagina van de tweede druk en een boekblok van de eerste druk.
Nu dan het nieuwe specimen. De band heeft een rode linnen rug met blauwe opdruk, die, op het achterplat gelegen, van links naar rechts laat lezen: REINTJE DE VOS · MEULENDIJK. De platten van dun karton zijn beplakt met gemarmerd papier (lichtgrijs op crèmekleurig). Op het voorplat bevindt zich, van boven naar beneden, links en rechts, een afbakening in drie strepen in blauw, waartussen in dezelfde kleur: REINTJE DE VOS/DOOR/MEULENDIJK/MET 42 TEEKENINGEN. De laatste regel is schuinstand. Het schutblad is ruw van oppervlak en bevat zeer veel ‘onreinheden’. Het titelblad is tegen de versozijde van het vrije schutblad gekleefd en draagt de volgende tekst: REINTJE DE VOS/DOOR/MEULENDIJK/MET 42 | |||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||
TEEKENINGEN/UITGEVERSFIRMA GENT. De vierde regel is weer schuinstand; de laatste regel is onderstreept. Afmetingen zijn 240 × 192 mm. Het boekblok begint, zoals alle andere, met p. 5, en is machinaal genaaid met vier forse en een kleine (halve) steek. De afdrukken van de tekeningen zijn van veel mindere kwaliteit dan in de oorspronkelijke boeken. Waren de clichés versleten of, meer waarschijnlijk, was er een serieus inkttekort? De blokrug wordt niet beschermd door kapitaaltjes. Deze uitvoering is wel de enige waarvan de bovenkant van het boekblok is afgewerkt met rood op snee. In de eerder beschreven uitgaven bevindt zich linksonder op de versozijde van het Franse titelblad een tekstblokje met de mededeling: ‘Verlucht met zwart- / teekeningen tusschen / den tekst en omslag in / kleuren van M. Meuldijk’. Dit blad ontbreekt in het ‘nieuwe’ exemplaar. Zoals reeds vermeld is er op de titelpagina sprake van ‘42 teekeningen’. In al de bekende exemplaren van deze Reynaert zijn er ook steeds 42 tekeningen verspreid door de tekst. In alle exemplaren is er echter een drieënveertigste tekening van een vos met een gekaapte hen in zijn bek die, na het EINDE, van links naar rechts wegsluipt op de niet-genummerde p. 99. Deze ‘Reynaert’, die ‘in den stoet’ kans had gezien ‘een vette hen te verschalken’ wordt dus niet door tekst omringd. In de tweede druk staat op deze bladzijde rechtsonder in zeer kleine letters: K 392. Dit laatste blad heeft in alle voorbeelden een blanco versozijde. De illustratie van p. 83 laat zien hoe Jodocus, die naar de Achterhoek was afgereisd, daar een ontmoeting heeft met Reynaert, die zich uitgeeft voor Grimbert de das. Behoudens de geschetste natuur boven en rechts van het neushoorndier zien we deze tekening terug op de stofomslag van de eerste en tweede druk, maar dan met andere bosschages links en boom rechts van Jodocus (afb. 2). Deze plantaardige entourage loopt gedeeltelijk over op het achterblad en op de voorflap van de stofomslag. De bladgrootte van het nieuwe boek bedraagt 232 × 187 mm en de zetspiegel meet 173 × 144 mm. Andere verschillen die opvallen tussen de eerste druk, waartoe ook de ‘nieuwe’ variant behoort, en de tweede druk zijn: p. 12 in de eerste druk (I) op het einde: ‘daar-’; in de tweede (II): ‘daarom’; Op pagina's 33, 34, 72 en 73 vinden we onderaan een regel meer in de tweede druk. En op de pagina's 35 en 74 worden deze afwijkingen weer rechtgetrokken. Er zijn ook verschillen in zwarting. Tijdens het drukken van de tweede editie was er kennelijk een ruime hoeveelheid inkt ter beschikking, terwijl bij het maken van de eerste de voorraad iets minder groot was; tijdens de productie van ‘de nieuwe’ (die tot de eerste druk behoort) was zuinigheid troef. De papiersoorten en -kwaliteiten waren telkens verschillend. De naaibank of degene die eraan zat, was steeds een andere. Concluderend kan gesteld worden dat voor de eerste en de tweede druk van Van Genechtens Van den Vos Reynaerde twee verschillende zetsels zijn gebruikt en dat de uitvoering voor wat betreft gebruikt papier, gehanteerde naaisteken, toegepaste omslagen en beschikbare hoeveelheden inkt een ruim aanbod aan variaties vertoont. Voor de opgedoken ‘Meulendijk-variant’ is het zetsel van de eerste druk gebruikt. Waar bij de ‘reguliere’ uitgaven een dubbelblad voor de titels is ingeplakt, heeft | |||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||
Uitgeversfirma Gent slechts een enkel blad ter beschikking om tegen het schutblad te lijmen. Voor de omslag kon de binder niet meer vinden dan een mager kartonnetje, beplakt met dun papier. De kwaliteit daarvan, alsook van het schutblad en titelblad, is bedroevend pover. Een linnen rug completeert deze ‘netelige’ editie. | |||||||||||
Waarom deze Reintje de Vos?Wilde iemand om niet-ideologische redenen toch nog wat verdienen aan een restant van de eerste druk? Vond iemand de tekst zo boeiend dat hij het boek zonder besmette namen wilde laten voortbestaan? Had iemand bij toeval of moedwillig een aantal plano's in zijn bezit en meende die bezitter alsnog te moeten uitgeven? Was een van de hoofdpersonen in de ontstaansgeschiedenis van Van Genechtens geesteskind eigenaar gebleven van plano's of boekblokken en vond hij de lectuur waardevol genoeg of de achterliggende idee belangrijk genoeg om dit boek na enkele jaren opnieuw op de markt te brengen? Duidelijk is dat de actuele uitgever niet wilde dat de schrijver, de illustrator of de uitgever bij name genoemd zouden worden. De titel is met opzet een al bekende variant op de oorspronkelijke Van den Vos Reynaerde. Van Genechten moest als geestelijke vader geheel verdwijnen. Datzelfde gold niet voor de tekenaar. Het kan toch bezwaarlijk toeval genoemd worden dat de schepper van het boek Meulendijk wordt geheten. Toevallig of niet, maar in de grote bibliotheken van Nederland en België komt in de registers tot jaren na de oorlog geen schrijver voor met die naam. De Uitgeversfirma Gent heeft - voor zover bekend - nooit bestaan in België of in Nederland. Wie noemt een uitgeverij Uitgeversfirma? Verwijst de naam Gent naar Oost-Vlaanderen of België? Wie, behalve een van de centrale figuren rond deze quasi-literaire productie, zou de genoemde veranderingen op omslag en titelpagina verzinnen, en daarbij de fantasienaam Meulendijk introduceren? Reintje de Vos is in een weliswaar professioneel vervaardigd, maar zeer armoedig jasje gestoken. Dat zou kunnen wijzen op bindwerk van het einde van de Tweede Wereldoorlog of op een periode kort daarna. Ook het genoemde inkttekort zou daarop kunnen duiden, of is dit boekblok een van de voor de verkoop afgekeurde exemplaren? Niet voorstelbaar is dat het zetsel van de eerste druk opnieuw gemaakt is, of dat er sprake zou zijn van een hermaking met behulp van een procédé van fotografische clichés.
Een gedachtekronkel brengt mij tot slot tot een gewaagde constructie ter verklaring van deze eigenaardige variant. We weten dat George Kettmann zich op het einde van de Tweede Wereldoorlog of kort erna, naar België spoedde om daar onder te duiken. Stelt u zich voor, dat er bij Van Ditmar in Antwerpen of bij De Vlam in Gent nog wat Reynaertjes van Van Genechten overgebleven waren. De omhulsels eraf halen is een werk van niets. Met behulp van een gelijkgezinde vakbroeder lijkt het vervaardigen van een nieuwe titelpagina en een boekband niet onoverkomelijk. Deze hypothese brengt ons - al dan niet terecht - naar een plek die tegemoet zou kunnen komen aan de kwestie van de vreemde naam ‘Uitgeversfirma Gent’. We zullen ons niet wagen aan nog wildere speculaties en afwachten wie van de lezers simpelweg met de oplossing van de geschetste vossenstreek te voorschijn komt. Zoektochten en bevragingen in grote bibliotheken in Amsterdam, Gent, Den Haag, Leuven en Rotterdam hielpen ons niet verder. Onderzoek in het Rijks-Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam en in het Archief en Museum voor het Vlaamse | |||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||
Cultuurleven te Antwerpen, waar wij het meeste materiaal gevonden hebben, bracht ons ook niet dichter bij de oplossing. Twee dringende vragen blijven, naast de eerder gestelde, op een antwoord wachten. Hoeveel van deze specimina zouden er zijn aangemaakt en zijn er nog over? En hoeveel van die collages zouden er nog bestaan? Wie het weet, mag het zeggen. | |||||||||||
BronnenPlaatsen waar onderzoek verricht is (vooral de eerste twee zijn van overwegende betekenis geweest).
| |||||||||||
Publicaties
Met dank aan Rik van Daele, Peter Everaers en Erwin Verzandvoort voor de aanvullingen bij de tekst. |