| |
| |
| |
Gerard Gaudaen zeventig jaar jong
Ik houd van een mensch, die is wat hij is, wat gij in den grond zijt, moet gij geheel zijn. (August Vermeylen)
Het motto is geen boutade maar een realiteit. Sedert zijn pensionering, vijf jaar geleden, als directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, kwam er voor Gerard Gaudaen een nieuwe creatieve periode, zowel artistiek als maatschappelijk. Hij schiep belangrijk nieuw grafisch werk en ontplooide een grote maatschappelijke activiteit.
Hij was reeds sinds 1988 corresponderend lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone Kunsten en werd in 1996 bestuurder van deze Klasse der Schone Kunsten en voorzitter van de Academie. In zijn functie van voorzitter ontplooide hij een grote activiteit en hij vertegenwoordigde de Academie op vele congressen in binnen- en buitenland.
Gaudaens levensverhaal start in 1927. Hij werd op 9 januari 1927 te Sint-Niklaas geboren, als tweede zoon in het gezin van kunstsmid Jean Gaudaen, vak dat hij later moest opgeven om gezondheidsredenen. Vinden we hier niet al een genetische bron voor Gaudaens artistiek talent en handvaardigheid? Zoals bij vele beeldende kunstenaars stellen we bij Gerard Gaudaen reeds jong een niet aflatende tekenwoede vast, hij groeide op al tekenend. Gesteund door zijn vader en zijn tekenleraar Romain Malfliet, de bekende etser en grafische chroniqueur van het Waasland en Antwerpen, trok hij als elfjarige naar de avondcursus tekenen aan de Stedelijke Academie van Sint-Niklaas.
Voor Gaudaen is de tekenkunst de basis van alle grafische expressies. Met volle inzet zal hij zijn opleiding verderzetten aan de Koninklijke Academie in Gent. Hij kan daar voldoende kennis verwerven om in 1947 voor de Centrale Examencommissie zijn diploma van tekenleraar te behalen.
In Gent brengt de bekende xylograaf en illustrator Victor Stuyvaert hem in de ban van de houtsnede en de houtgravure. Heel zijn leven zal hij zijn bewondering en waardering voor Stuyvaert blijven behouden. En in Gaudaens grote retrospectieve tentoonstelling in het voorjaar van 1997 te Sint-Niklaas zal hij ook plaats maken voor een Stuyvaerthoekje. Eerlijke hommage aan zijn leermeester. Gaudaen is een erkente- | |
| |
lijk man, een sterke persoonlijkheid, een man naar het hart van August Vermeylen: ‘die is wat hij is’. Zo is er geen enkele stijlverwantschap tussen het werk van leermeester Victor Stuyvaert en leerling Gerard Gaudaen, noch stilistisch noch inhoudelijk. Alleen belangrijke kunstenaars maken zich volledig los van hun leermeester. Gaudaen is warmer en gaat daarom ook dieper dan Stuyvaert, over het werk van Stuyvaert hangt iets meer koelheid.
In de belangrijke monografie Gerard Gaudaen (1997) door George Demey en Luc van den Briele duidt Demey de persoonlijkheidsstructuur van Gaudaen als extravert en belevend, een waarnemingstype. Demey schrijft: ‘Dergelijke typen houden van gezelligheid en maken een sympathieke indruk’ (p. 25). Er is zelfs nog meer, Gaudaen maakt niet alleen een sympathieke indruk, hij is ook een aimabel man. Een warme joviale vent. Het is dan ook begrijpelijk dat hij de stellingen van zijn leraars Victor Stuyvaert en Mark Severin onderschrijft: ‘Een kunstenaar moet een mens gelukkig maken’ (Stuyvaert). Severin zal de stelling aanvullen. Hij vindt dat: ‘Hoewel kunst een ernstige zaak is (...), de kunst de mens tot een gelukkig bestaan zou moeten kunnen optillen’. Naast Stuyvaert was er in Gaudaens carrière de belangrijke invloed van Mark Severin, een van de fijnzinnigste koper- en houtgraveurs van Vlaanderen.
Van 1947 tot 1991 had Gerard Gaudaen een rijke loopbaan, van leraar tekenen te Sint-Niklaas over leraar houtsnede aan de Academie van Gent en Antwerpen tot directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Vakmanschap, inhoud, artistieke en menselijke meerwaarde, dat alles vinden we in het werk van Gerard Gaudaen.
| |
Vakmanschap
Gerard Gaudaen is een vakman. Rudy Fuchs, directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam zegt in een interview in de Standaard der Letteren van 28 augustus 1997: ‘Een kunstwerk moet op zichzelf iets te bieden hebben, door de manier waarop het gemaakt is.’ Fuchs ziet in onze huidige cultuur een essentieel gevoel voor kwaliteit teloorgaan. Zeker voor een xylograaf is kwaliteit zonder vakmanschap bijna niet mogelijk. Zonder verwerving van de nodige technische vaardigheid zal het briljantste idee niet overvloeien in een prent de naam kunstwerk waardig. Door zijn opleiding en aanleg bezit Gaudaen deze technische vaardigheid tot in het virtuoze. Deze beheersing van het vak geeft hem ook meer vrijheid. Hij moet niet zoeken naar de sprekende contourlijn, ze glijdt als een speelse waterval langs hand en burijn in de houtblok. Zo is het ambachtelijke een automatisme geworden en blijft de geest vrij voor het inhoudelijke.
| |
| |
| |
Inhoud
Wat is inhoudelijk het meest treffende, wat zijn Gaudaens geliefde thema's? We laten hem zelf aan het woord.: ‘Het is heel eenvoudig: gewoon in het dagelijkse leven, in de zaken die ik rondom mij bespeur. Ik hou van zeilbootjes, van loodsen en werven. Geregeld vaar ik op de Schelde, van Rupelmonde tot Sint-Amands, en dan imponeert mij ieder beeld dat ik zie. Een zicht vanuit een bootje naar de oever bijvoorbeeld geeft mij een totaal andere blik op het landschap. Soms zie ik een ding of in mijn graveerblok zelf reeds een bepaalde vorm vooraleer ik begin te graveren.’ Wie de Schelde tussen Rupelmonde en Sint-Amands kent, met de unieke strook Mariekerke-Sint-Amands, kan begrijpen dat dit stukje natuur inspiratie brengt. Gaudaen heeft in zijn prachtige gravure naar De Veerman door Emile Verhaeren, de woelige stroom, het silhouet van Sint-Amands en de vechtende veerman, steeds kleiner, steeds meer gebogen en nietig, meesterlijk vastgelegd.
De Veerman, met de riemen in zijn handen
geklemd, worstelt al lange tijd
tegen de stroom op, een riet tussen de tanden.
(vertaling Martien Beversluis)
Naast hoger vernoemde inspiratiebronnen, is ook het vrouwelijk naakt dominant in Gaudaens werk aanwezig. Dit thema ligt als gegoten in zijn vaardige hand. Even bedreven als Botticelli laat hij de vrouw als een Venus verrijzen. Zijn vakkundige maar vrije, levendige contourlijn schept met enkele lijnen prachtige vrouwen. Nogal eens mijmerend ontwakend, van serene koelte naar warme wentelingen. Soms een geheel vormend met het landschap zoals de in het landschap vervloeiende vrouw op de prachtige gravure Ontwakende woestijn. Of van zand naar water, de zeemeermin die op een lichtboei zacht verlicht wordt door de opkomende maan, met als achtergrond de harde wereld van de havenkranen. Met Haven bij nacht behaalde Gaudaen de eerste Prijs van de Academie Royale de Belgique in 1961. Van vrouwen ontwakend in de woestijn over vrouwen verweven met hun pas geboren kind naar de vrouw als meermin in de zachte gloed van de maan. Dat is de brede visie van de kunstenaar Gaudaen op de vrouw.
| |
| |
| |
Kunst als meerwaarde
De echte kunstenaar schenkt artistieke meerwaarde aan zijn creatie. Gerard Gaudaen is een groot vakman. Dit groot vakmanschap wekt bewondering en is nodig zoals Fuchs zegt, maar is onvoldoende. Het beste vakmanschap is geen garantie voor beeldend vermogen. Gaudaen is meer dan een vakman, hij is een kunstenaar. Hij heeft ‘the magic touch’ in de hand, hij kan zijn prent een artistieke en menselijke meerwaarde geven en boven louter vakwerk uittillen. Een levende wereld creëren. Zoals zijn leermeesters vroegen, kan hij met zijn prenten de mensen gelukkig maken en meer nog, doen nadenken en mijmeren. Als we de monografie van G. Demey en L. van den Briele openleggen op p. 88-89 hebben we links de afbeelding van de gravure De geboorte en rechts Leven en dood. Op de eerste gravure is het pasgeboren kind dominant, de voetjes stevig in de greep van een sterk behaarde hand, de moeder ligt in een bed van bloemen vermoeid maar voldaan, haar armen rusten over haar hoofd. Hier zien we weer de sterkte en het levendige van de lijn, de grote beheersing van de compositie. Dit is de prent van een kunstenaar, zijn vakmanschap is enkel maar een noodzakelijk hulpmiddel. De tweede gravure gaat verder, we zien weer een moeder met op haar buik, in een grote beschermende hand, het jonge kind. Onderaan bijna als spiegelbeeld van De geboorte, ligt in de schoot van de vrouw het hoofd van een dode mens; met donkere arceringen brengt de kunstenaar de hardheid van de dood tot uiting. Linksboven hebben we de volle, lichte, warme hand met het begin van het leven, rechtsonder is de hand mager en doods, het einde van de levenstocht. Van licht naar donker, van leven naar dood. Een zeer sterke prent.
| |
Illustraties
Elsschot
In het AMVC te Antwerpen heeft men als illustratief materiaal bij het werk van enkele belangrijke Vlaamse auteurs gekozen voor het tentoonstellen van prenten uit grafische mappen geïnspireerd door werken van deze auteurs. Naast onder andere Jozef Cantré en Joris Minne hangen hier ook enkele gravures van Gerard Gaudaen, naar het werk van Willem Elsschot. Het zijn prenten uit een map ‘suite naar het werk van Willem Elsschot’.
Gaudaen vertelde tijdens een recent atelierbezoek dat hij de sfeer van de belle époque in het werk van Elsschot wilde vatten door de belangrijkste figuren uit de geïllustreerde werken in een ovale lijst te plaatsen. Zo kan hij ook verschillende
| |
| |
scènes harmonisch in de prent situeren. Hij ontwierp de map ten voordele van de Joris Minne-Stichting.
| |
Vier uit het Scheldeland
Als we uit de Elsschotmap in het boek over de vier kunstenaars uit het Scheldeland stappen, zien we het grote inlevingsvermogen van Gerard Gaudaen. Hij stapt moeiteloos van het stadse leven naar de bijna oerwereld van het Scheldeland. Maar de kunstenaar blijft steeds in zijn eigen stijl, het zijn typische Gaudaen-gravures. Dit is de grote sterkte van Gaudaens illustraties. Hij kan de geest van het werk op een fijnzinnige manier uitbeelden zonder afstand te doen van zijn eigen grafische wereld. De prenten getuigen van zijn veelzijdige grafische kracht en zijn assimilatievermogen, niet slaafs uitbeelden maar ook zijn inspiratiebronnen niet verraden. Demey zegt het treffend: ‘Dit moeilijk juiste midden houden tussen afhankelijkheid en persoonlijke aandrift is geen geringe prestatie’ (p. 71).
Daar waar in de Elsschotmap de ovale lijst het verbindingselement was, zijn het hier de handen. In de twaalf prenten zijn de handen dominant in alle uitdrukkingsvormen, van twee tedere handen die de verrukkelijke De Pillecyn-Gaudaen-vrouw willen strelen: ‘Welk mirakel had zo'n vrouw in het krot van een lompenman laten geboren worden?’ (Mensen achter de dijk), naar de harde hand van Blauwbaard, die de moordende dolk omklemt, uit het gelijknamige boek van Filip de Pillecyn. In dit boek staat ook de hoger vernoemde gravure naar de Veerman van Verhaeren, waar ook de stevige knuisten van de veerman de voorgrond vormen van deze dynamische prent.
| |
Tijl Uilenspiegel
Gerard Gaudaen is een zeer sociaalvoelend man. Hij wil de mensen gelukkig maken met zijn kunst. Daarom wil hij ook het onrecht en de verdrukking aanvechten. Hij kiest dus voor de Tijl van Charles de Coster als hij een map gravures maakt over Uilenspiegel, en niet voor het zestiende-eeuwse grollen- en grappenboek. In zijn suite van tien houtgravures naar La Légende d'Ulenspiegel kan hij zich uitleven. Naast de ontroerende, schrijnende prenten, vinden we ook een olijke prent. Op mijn afdruk schrijft de kunstenaar: ‘Broeder Adriaensens (épr. d'artiste)’. De gulzige broeder overheerst de prent; met bolle wangen en een bijna barstende buik zit hij op het dek van een schip in een kooi gevangen, te dik om eruit te kunnen. Door een man, leunend tegen de mast, wordt hem een schaal met een gebraden Canteclaar en een kroes bier voorgehouden. We mogen maar even op adem komen want Gaudaen brengt ons vlug, zoals zijn voorbeeld Charles de Coster, midden de schrijnende tijd van de inquisitie, het onrecht en de verdrukking door de Spaanse bezetter. Donker is de prent waarop de beul, loerend vanachter de paal aan de brandstapel, de vlam in het hout
| |
| |
| |
| |
jaagt; afgrijselijk de oerschreeuw van het onschuldige slachtoffer, met uitpuilende ogen van pijn en angst. Bovenaan de prent zien we een naakte vrouw gezeten op een doodskist, de inquisiteur duwt haar met haar voeten in de vlammen van de haard. Ernaast de beraadslagende inquisiteurs in hun zwarte pij. Eén dominante scène op de voorgrond, en kleiner in de achtergrond enkele aansluitende taferelen uit het verhaal, maken de compositorische sterkte uit van deze prenten. Deze suite kende ook grote waardering en werd in 1970 bekroond door de Koninklijke Academie van België.
| |
Reynaert de vos
Reynaert is niet de onbaatzuchtige vrijheidsstrijder zoals Tijl, maar in Vlaanderen krijgt hij toch dikwijls dit aureool, al is dit positieve beeld nu wel aan het veranderen. Gerard Gaudaen als Waaslander en vechter tegen onrecht, werd reeds vroeg in zijn kunstenaarsleven aangesproken door de Reynaertfiguur. Hij kent het meesterwerk ook echt naar geest en inhoud. Hij zal zich in zijn illustratief werk en ex-libriswerk (waarover verder meer) dikwijls door de Reynaert laten inspireren. Tijdens ons bezoek vertelde hij, dat hij ook sterk geïnspireerd is door de Reineke Fuchs en vooral door de illustraties van Kaulbach. Hij heeft grote waardering voor het werk van Kaulbach en de antropomorfe kracht van zijn prenten.
Door een schenking in 1993 aan de Bibliotheca Wasiana bezit Gaudaen nu nog slechts enkele Reynaertboeken. De hertaling door Clement Vermaere, met de illustraties van Gustave van de Woestyne, (Leuven, Davidsfonds, 1985) en een facsimile van de Reineke Fuchs van Goethe met de illustraties van Wilhelm von Kaulbach lagen op zijn tafel. Hij heeft ook belangstelling voor Reynaertkinderboeken, maar heeft er nu zelf geen meer, ze staan op de plank bij de kleinkinderen.
Een van zijn eerste suites Reynaertgravures was een reeks van vier op scrapeboard, waarvan er uiteindelijk maar drie zijn voltooid. Deze prenten zijn hier afgebeeld en zullen we verder kort bespreken. Een andere vroegere Reynaertgravure stelt een Reynaert voor met op zijn rug een zak met ganzen, die het zebrapad oversteekt naar de Raiffeisenbank, opdrachtgever voor de prent. Gaudaen zegt: ‘Het was ook een waarschuwing, als je met het grootkapitaal werkt, boer pas op je ganzen.’ Uit die tijd is er ook een lino-afiche in drie kleuren voor de one-man-show van Paul Noydens: links loopt een grote rechtopstaande Reynaert met rechts de tekst, dit alles in oranje-geel-bruin. De deelnemers aan de laatste Reynaertraad in het kasteel van Bazel konden daar een map zien met vroege, zeer mooie Reynaertgravures. Deze opsomming is ver van volledig, Gaudaen heeft enkel een opuslijst van zijn ex-libris en niet van zijn vrije grafiek en illustraties.
| |
| |
| |
| |
De drie prenten die we bespreken zijn scrapeboardprenten, dit zijn eenmalige prenten die niet kunnen afgedrukt worden zoals houtgravures. Ze worden gegraveerd in een - plaat met een egaal zwart oppervlak: door het wegsnijden van delen van de zwarte bovenlaag, krijgt de kunstenaar een zwartwitprent zoals een houtgravure, maar eenmalig.
We bekijken eerst de prent: Vos grijpt haan (p. 99), artistiek een zeer mooie prent, maar ook iconografisch interessant. Hoger lazen we reeds dat Gaudaen verwijst naar Von Kaulbach als belangrijk voorbeeld, maar hier vinden we een andere bron: Gustave van de Woestyne. Van de Woestyne was de eerste illustrator van Streuvels' Reinaert de Vos, verschenen in de Duimpjesuitgaven bij Victor de Lille in 1909 onder nummer 72. Qua compositie, houding en enscenering is Gaudaens prent volledig geinspireerd door Van de Woestynes prent. Maar Gaudaen heeft de prent verrijkt door het tafereel te plaatsen in een passend decor en door het uitbeelden, in de rechterbovenhoek, van de samenhang waarin de scène zich afspeelt: hij toont drie vrome nonnen achter een traliehek, als verwijzing naar de priorij van de zwarte nonnen. Ze zijn zich niet bewust dat in de schaduw van hun muren, de onreine vreetzak hun beste haan beetpakt. Het interessante is dat de inspiratiebron van Gustave van de Woestynes prent nog verder teruggaat, en wel naar de houtsnede van Quellijn en Jegher (1651): Reinaert bespringt een haan in een pachthof.
De twee andere prenten van Gaudaen behoren tot de favoriete Reynaertscènes voor vele grafici: de honingscène met de beer (p. 101) en het castratietafereel (p. 103). We kozen voor deze drie prenten als illustraties bij Gaudaens geschreven portret, omdat het mooie prenten zijn, maar ook omdat ze behoren tot de vroegste Reynaertprenten van de kunstenaar. Door hun eenmalige vorm zijn de prenten ook weinig bekend.
Bekender en al in diverse artikels afgebeeld is Malpertuus, gezien als hut in een open boomstronk opgetrokken, waarvoor Reynaert rustig ligt te genieten. Dit is de voorpagina van een folder ter gelegenheid van de opvoering in de hovingen van het Stadsmuseum van Reinaert de Vos door Paul de Mont op 31 mei 1955 ‘Ter gelegenheid der opening van het Reinaertpad’.
Het recentste Reynaertwerk van Gaudaen is de map Van den Vos Reinaerde (1995), kunstmap ter ere van de honderdste verjaardag van Anton Pieck. De map bestaat uit twaalf houtgravures, een suite die de belangrijkste episodes uit de Reynaert uitbeeldt: van de hofdag tot de oerschreeuw van Nobel. Ook in deze reeks prenten is er een bindteken. Bovenaan de prenten is er telkens een horizontale balk waarop we een uitgewerkte scène zien die het belangrijkste tafereel van de prent in zijn context
| |
| |
| |
| |
plaatst. Als we de castratieprent als voorbeeld nemen, zien we op de voorgrond een opgehangen Tibeert die zich aan het losslingeren is, en boven de balk de aanval op de genitaliën van de pape. Hier staan we ook voor een mentaliteitsevolutie, op de in dit artikel afgebeelde scrapeboardprent is de pape nog getooid met een doorzichtig slaapkleed; in de recentste map zien we een naakte pape. Hoger lezen we over de waardering van Gaudaen voor Kaulbach. De beste verwijzing naar Kaulbach als inspiratiebron vinden we ook in deze map, en wel in de prent waar Grimbeert de vos met een takje veertig slagen geeft. Dit is grafische intertekstualiteit. Gaudaen citeert hier ook zichzelf: boven op de balk komen ook weer de nonnen terug die we kennen van de scrapeboardprent. Alleen al door deze map is Gaudaen een belangrijk Reynaertkunstenaar, maar er is natuurlijk veel meer.
| |
Ex-libris
De werklijst van Gaudaen omvat meer dan 600 ex-libris, gegraveerd van 1947 tot heden. Wat de onderwerpen betreft vinden we natuurlijk minder zijn eigen voorkeur. Maar toch. In Graphia nummer 126, waar Luc van den Briele het monnikenwerk volbracht om een quasi volledige opuslijst van het ex-librisoeuvre van Gaudaen op te stellen, zien we in het register onder het lemma vrouw bijna 200 vermeldingen, meer nog dan onder het trefwoord bloemen. De lijst bevat een vijftigtal literatuurex-libris, waaronder negen over Reynaert. Gaudaens eerste Reynaert-ex-libris werd gegraveerd in 1972 voor W.J.C. van Eyck: Reynaert met schatkist (afbeelding in Reynaert bloemleest Tiecelijn, p. 29). In hetzelfde jaar kwam er een combinatiethema: Tijl-Reynaert voor Jos Aernout (idem, p. 36). Aangezien er in vorige nummers van Tiecelijn al geschreven is over Gaudaens Reynaert-ex-libris willen wij er hier niet verder over uitweiden.
Ter gelegenheid van de retrospectieve Gerard Gaudaen in het voorjaar 1997 te Sint-Niklaas noemde schepen van Cultuur Lieven Dehandschutter Gerard Gaudaen een te bescheiden man. In deze assertieve tijd is dit een nadeel. Maar het siert toch de mens, en: grote kwaliteit drijft boven. De beste bladen van Gerard Gaudaen, en op de overzichtstentoonstelling hebben we er zo veel gezien, zullen blijven en de storm van de tijd doorstaan. Ars longa, vita brevis.
Willy FELIERS
De monografie: G. DEMEY en L. VAN DEN BRIELE, Gerard Gaudaen. Tielt, Lannoo, 1996 (128 p.) is een prachtig boek op groot formaat met 170 illustraties. Het is verkrijgbaar bij de kunstenaar: Dendermondsesteenweg 282, B-9100 Sint-Niklaas. |
|