ternest kwam en Streuvels ook naar Strijtem. En dat ze samen op de bollebaan speelden, met Teirlinck en Walschap en andere Bourgondisch gezinden. Streuvels blijkt aan Decorte nooit iets over zijn Reynaertbewerkingen vermeld te hebben. En dan, omdat het over de literatuurstudie gaat, een opmerking: ‘Ach mijnheer Ryssen, die literatuurstudie, die probeert alles te verklaren. De wetenschappers vinden dingen waaraan een auteur in de verste verte niet gedacht heeft. Ernest Claes zei me eens; als ge leest waaraan ge allemaal zoudt gepeinsd hebben, dan staat ge zelf perplex. Van den vos Reynaerde is bijzonder goed geconstrueerd, het beste van ze alle. Dat is mij genoeg.’ In zijn humanioratijd had Decorte over het Reynaertverhaal gehoord. ‘Ze leerden toen nog literatuurgeschiedenis mijnheer!’ En we komen weer bij ‘den Dille’ (Denijs). ‘Dat was een vent.’ (Denijs Dille is een befaamd Bela Bartokkenner en musicoloog; hij is nu 92).
Die had het met ons reeds over Rilke als er nog niemand over sprak. En Stefan George en Goethe. Ik vertel Decorte wat Denijs Dille ooit in onze klas zei: ‘Gezelle is de grootste dichter in Vlaanderen, aan zijn enkels bevindt zich ergens Van Ostaijen en nog een stukske lager Decorte. Dat was in 1948 en ik was - zonder mij daarop te beroemen - de enige in de klas die Bert Decorte toen kende.
Bert Decorte werd geboren te Retie op 2 juli 1915, midden in de Kempen dus, maar hij werd een rasechte Brabander. Zijn grootvader was Westvlaming. Hij volgde oude humaniora in Hoogstraten en Mol, kon niet verder studeren en werd ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken. Daar leerde hij zijn vrouw kennen. Ze was afkomstig uit Strijtem (‘Mijnheer’, zegt ze bij het afscheid, ‘in dit huis ben ik geboren. Ik heb hier mijn hele leven gewoond en ik wil hier sterven.’). Van 1946 tot 1960 werkt hij bij het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. Hij leidde er de dienst Letteren en toneel. Hij debuteerde met de bundel Germinal, een bom in de Vlaamse dichterswereld. Een ‘wonderkind’ schreef de anders sober-strenge Gijsen: ‘Sedert Paul van Ostaijen is Bert Decorte het eerste fenomeen, het eerste wonderkind dat wij in de Vlaamse poëzie zien verschijnen.’ Temperamentvol, gedichten die trillen van liefde, haat, opstandigheid en Bourgondische levenszin. In 1946 krijgt hij de driejaarlijkse Staatsprijs voor Poëzie en dit voor zijn bundel Een stillere dag. Decorte houdt van de middeleeuwen en van balladen, houdt het ook sterk bij het rijm. Van hem verscheen ook de verzameling balladen Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese (Heideland Hasselt, V.P. nr. 4). Ook Mariken van Niemweghen hertaalde hij.
Bij het afscheid schenkt hij mij nog enkele publikaties, onder andere Profaan Brevier uit 1964 in de reeks Poëtisch erfdeel der Nederlanden. Op de rugzijde lees ik: ‘'t Is best dat ik zelf mijn broodje bak,/zo snoert men mij toch niet de bek./Is het geen zoetekoek die 'k bik / en schiet ik eigenwijs een bok,/'t is beter zo dan dat ik buk’. Vossepraat.
Van zijn vrouw krijg ik een tuiltje meiklokjes voor mijn vrouw. Tevreden en rijk rijd ik de Lostraat uit.
[Marcel RYSSEN]