Tiecelijn. Jaargang 8
(1995)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||||||||
Van Reynaert is een groot zaet gheblevenGa naar voetnoot1
| |||||||||
[pagina 93]
| |||||||||
verkocht en ook van de Arendsoogreeks zijn de oplagen gigantisch. En om een ander genre te noemen: ik denk dat er in de afgelopen twee eeuwen ook meer kinderbijbels dan Reynaertkinderboeken verkocht zijn. Het opmerkelijke van die Reynaertkinderboeken ligt hierin, dat steeds opnieuw mensen de behoefte blijken te hebben om dit verhaal, dat uit een ver verleden stamt en helemaal niet voor kinderen bedoeld was, toch - en wel met hun eigen persoonlijke aanpassingen - aan kinderen uit hun eigen tijd aan te bieden. Het verschijnsel, dat iemand een historische tekst voor kinderen wil actualiseren, is tamelijk wijd verbreid. Maar de frequentie waarmee het Reynaertverhaal is aangepakt, maakt dat verhaal toch tot een uitzonderlijk verschijnsel. Hoe is dit te verklaren? Een eerste verklaring is tamelijk triviaal: er is niet één Reynaertverhaal, er zijn er meer. Om dat uit te leggen, moet ik iets zeggen over de Reynaerttraditie van de middeleeuwen tot in de achttiende eeuw. Ik zal het heel kort houden. Het verhaal dat u allemaal kent, Van den vos Reynaerde, komt uit de dertiende eeuw en is gedeeltelijk een bewerking van Franse voorbeelden, die met een verzamelnaam de Roman de Renart genoemd worden (twaalfde eeuw). Rond 1400 is Van den vos Reynaerde opnieuw verteld en uitgebreid, en deze nieuwe tekst, Reynaerts historie geheten, is in Europa het standaard Reynaertverhaal geworden. Tot in de negentiende eeuw kun je varianten van dit verhaal in vrijwel heel Europa aantreffen. Op het eind van de vijftiende eeuw is Reynaerts historie tweemaal gedrukt, eenmaal in verzen en eenmaal in proza. De versversie is in het Duits vertaald. De oudste druk die we van deze Duitse tekst kennen, komt uit Lübeck en is van het jaar 1498. Via een aantal tussenstadia was deze Lübeckse druk het voorbeeld voor Goethes Reineke Fuchs. In het begin van de negentiende eeuw, waren de Middelnederlandse teksten nog niet bekend. Bij de oudste Nederlandse Reynaertkinderboeken zijn er daarom een aantal die een bewerking zijn van een Duitse tekst, of van de druk uit Lübeck, of van Goethe. Als dan in de jaren 1820-1830 de Middelnederlandse teksten in handschriftelijke vorm ontdekt worden, dan worden ze eerst op één hoop gegooid, later onderscheiden en beide belangwekkend gevonden. Dat levert kinderboekversies van zowel Van den vos Reynaerde als van Reynaerts historie op. Tegen het eind van de negentiende eeuw verandert de beoordeling van beide teksten. Men gaat Van den vos Reynaerde zien als de enige echte Reynaerttekst. In de twintigste eeuw domineren dan ook kinderboeken die teruggaan op Van den vos Reynaerde. Recent vinden we ook vertalingen van Franse kinderboekbewerkingen van de Roman de Renart op de markt. Feitelijk is de ontwikkeling iets minder ordelijk gegaan dan ik het hier voorstel. Ik zal dat aan een voorbeeld illustreren. Omstreeks 1920 verscheen een boek met als titel Mythen en Legenden uit de middeleeuwen (G44). Dit is de Nederlandse vertaling van een Engels boek. Daarin staat een hoofdstuk getiteld ‘Reynaert de Vos’. Dit hoofd- | |||||||||
[pagina 94]
| |||||||||
stuk is een beknopte navertelling van Goethes Reineke Fuchs. Dit voorbeeld toont twee dingen. Op de eerste plaats dat de chronologische ontwikkeling niet absoluut is; op de tweede plaats dat de traditielijnen heel ingewikkeld kunnen zijn. Deze Nederlandse vertaling is via het Engels gebaseerd op de Duitse omwerking van een oorspronkelijk Nederlandse tekst. Om die complexiteit van de traditie gaat het nu niet. Ik heb daar alleen over gesproken, omdat al die vertakkingen in de traditie van het Reynaertverhaal gedeeltelijk al verklaren waarom er verschillende soorten Reynaertkinderboeken zijn. Dat is echter niet de enige verklaring. Ook de kinderboeken die gebaseerd zijn op hetzelfde voorbeeld, vertonen onderling verschillen. Dat komt, omdat er verschillende redenen kunnen zijn voor een auteur om een verhaal uit de middeleeuwen voor kinderen te willen bewerken. Afhankelijk van wat hij/zij er belangrijk aan vindt, zal hij/zij er bepaalde aspecten van benadrukken en andere juist afzwakken of zelfs verwijderen. Veel auteurs laten zich er niet of niet duidelijk over uit waarom zij hun Reynaertbewerking maken, maar als je alle expliciete uitspraken verzamelt en je analyseert het type ingrepen dat her en der voorkomt, dan kun je vier redenen onderscheiden waarom mensen menen een kinderboekbewerking van de Reynaert te moeten maken:
Ik zal nu die vier redenen wat uitgebreider bespreken en daarbij wat meer uitleg geven over de achtergrond ervan en laten zien wat voor effecten ze teweegbrengen. Iedere reden leidt namelijk tot zijn eigen soort ingrepen en veranderingen.
De eerste reden was, dat dierverhalen goed passen bij de kinderlijke geest. Kinderen horen graag over dieren vertellen. Dit is een heel wijd verspreide mening. Je vindt haar ook op allerlei plaatsen buiten de Reynaerttraditie. Zij lijkt ook wel te kloppen, | |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
maar als ik op mijn eigen waarnemingen afga, heeft de uitspraak zeker geen algemene geldigheid. Hoe dit ook zij, binnen de Reynaertkinderboeken wordt nergens uitgelegd, waarom dit zo zou zijn. De enige plaats waar iets gezegd wordt dat hiermee verband houdt, is de inleiding van het al genoemde Mythen en legenden uit de middeleeuwen (G44, 35-36). Daar wordt gezegd, dat dierenverhalen stammen uit de kindertijd van de mensheid. Daarbij wordt niet precies uitgelegd wanneer dat was, maar waarschijnlijk is de oertijd bedoeld. De redenering achter die opmerking lijkt te zijn, dat als verhalen uit de kindertijd van de mensheid stammen, ze daarom eigenschappen hebben die kinderen van alle tijden aanspreken. Wat heeft deze mening nu voor effecten? Een eerste effect is, dat er nieuwe verhalen worden gemaakt, waarin Reynaert de hoofdpersoon is, maar die met de oorspronkelijke Reynaertverhalen verder niks gemeen hebben. De gebeurtenissen worden door de auteurs zelf verzonnen. Alleen de figuur Reintje, zijn streken en zijn slimmigheden worden geleend. Puristen weigeren om hier van Reynaertkinderboeken te spreken. Dat gaat mij wat ver, maar tot nu toe ben ik er niet in geslaagd iets algemeens over deze groep te bedenken, dus laat ik het bij de vermelding van hun bestaan. Een tweede effect is, dat in bewerkingen van de oorspronkelijke Reynaertverhalen nieuwe personages of nieuwe gebeurtenissen worden ingevlochten. Zo bestaat er een plaat waarop een stuk van Van den vos Reynaerde als een soort hoorspel wordt gespeeld. Dat begint met een heleboel herrie. De koning roept: ‘Stilte, stilte!’ Dan zegt hij: ‘Haantje de voorste, kom jij eens hier.’ ‘Hier ben ik al, majesteit.’ ‘Haantje de voorste, jij stond zo te dringen, ga jij maar eens achteraan in de rij staan.’ En dan komt de klacht van Isegrim en loopt het verhaal ‘gewoon’ door. We zien hier het optreden van een nieuwe figuur die uitsluitend is uitgevonden om één momentaan komisch effect te bereiken. Wanneer in de bewerking van Hildebrand (G49, 79-80 + 84-85) Reynaert eindelijk aan het hof gekomen is en de dieren hem aanklagen, komt ook Tiecelijn de raaf naar voren, die klaagt dat hij eens een lekkere kaas gevonden had en dat hij daarmee op een boomtak zat, toen Reynaert eraan kwam. Dan volgt de overbekende fabel van de vos en de raaf. Die valt hier volstrekt niet uit de toon: het gaat om de zoveelste aanklacht tegen Reynaert. Maar hij stond toch echt niet in de oorspronkelijke versie. Wie kinderen een dierenverhaal wil vertellen, trekt zich daar blijkbaar niet zo erg veel van aan. Lauwerse, een auteur uit het eind van de negentiende eeuw, zegt dat ook met zoveel woorden in zijn inleiding (G63, IV). Hij heeft veel materiaal aan het origineel toegevoegd, omdat hij denkt dat de kinderen dat leuk zullen vinden. | |||||||||
[pagina 96]
| |||||||||
De tweede reden om het Reynaertverhaal aan te passen was, dat het beschouwd kan worden als historisch belangrijk. Dat wordt vaak gezegd, maar zelden uitgelegd. Een voorbeeld hiervan - een fragment uit de tekst op de omslag van een recent kinderboek (G1) -: ‘Reynaert DE VOS is een spannend verhaal. Het is ook een beroemd verhaal. Elk meisje en elke jongen zou het gelezen moeten hebben.’ En dat moeten alle meisjes en jongens dan maar geloven. Als het wordt uitgelegd, zijn de argumenten meestal nationalistisch van aard. Het origineel (meestal Van den vos Reynaerde) wordt gezien als een meesterwerk en een van de meest volmaakte uitdrukkingen van de mogelijkheden van de moedertaal. Men moet het lezen om trots te worden op die moedertaal. In de inleiding bij de tweede druk van de schooluitgave die Jan Frans Willems gemaakt heeft, wordt dat als volgt uitgedrukt: ‘Moge deze uitgave by het opkomend geslacht den lust doen ontstaen, om onze schoone moedertael (die God ons ter verwaerloozing niet geschonken heeft) al meer en meer te beoefenen en uit te breiden!’ (G103, VIII). Willems was een vooraanstaand flamingant. Hij liet niet af de waarde van het Vlaams (Nederlands) te benadrukken. Voor hem was het Reynaertverhaal daarom een heel mooie casus, want hij vond dat de Nederlandse versie superieur was aan de Franse (een mening die overigens ook door de meeste moderne onderzoekers wordt gedeeld). En wat wil je ter bestrijding van Franse arrogantie en Vlaams minderwaardigheidsgevoel nog meer?
Dit soort argumenten vind je vooral in Vlaamse uitgaven en dan weer vooral in de negentiende eeuw. Ik denk overigens niet dat de trots op de Reynaert in Vlaanderen nu minder is dan vroeger. Het lijkt mij eerder zo dat er nu minder behoefte bestaat om die trots in ideologische uitspraken uit te drukken. Dat dit historische argument soms tot zeer merkwaardige gedachtenkronkels kan leiden, blijkt alweer uit de Mythen en legenden uit de middeleeuwen. Dat boek is gemaakt om kennis over te dragen over de grote middeleeuwse verhaalstoffen: Nibelungen, Karel de Grote, Artur, de Graal, enzovoort. Het is zinnig voor kinderen om daar iets over te weten, omdat de middeleeuwen een van de grote cultuurperioden van West-Europa vormen. Maar, zoals al gezegd, de dierverhalen stammen volgens dit boek uit de kindertijd van de mensheid, die ver voor de middeleeuwen ligt, en ze worden gerepresenteerd door Goethe die noch in de oertijd, noch in de middeleeuwen, maar in de achttiende eeuw leefde. Een professionele historicus huivert hier toch even.
Ik ga over tot de derde reden, die vaak samen met de tweede voorkomt. Het verhaal is historisch belangrijk omdat de auteur erin geslaagd is iets algemeen menselijks uit | |||||||||
[pagina 97]
| |||||||||
te drukken. Aan dat algemene ontleent het verhaal zijn actualiteit. Daarom ook is het de moeite waard om het opnieuw te vertellen. Degenen die het verhaal om deze reden navertellen, beseffen heel goed dat het niet zonder meer kan worden aangeboden. Het was immers niet voor kinderen bedoeld en het komt uit een heel andere historische situatie. Het moet dus voor moderne kinderen geschikt gemaakt worden. Dat geschikt maken betreft drie, deels verbonden, aspecten:
Hoe gaan ze hier nu mee om? Onduidelijkheden worden uitgelegd of weggelaten. Een voorbeeld van uitleg vinden we als Bruun en Reynaert bij de boom komen, waar de honing in zou zitten. In de tekst staat dat er een spleet in de boom zit, omdat er twee wiggen in gedreven zijn. Vaak komt daar uitleg bij. Zo zegt een kinderbewerking: ‘Als Lamfroot de wiggen verder in de boom slaat, valt de boom in twee helften uitéén.’ (G1, 36). En een andere zegt: ‘Er lag een boomstronk met grote stalen wiggen er in, die dienden om de boom te splijten. Later konden er dan planken van gezaagd worden.’ (G8, 16). Afgezien van het feit dat die wiggen in de dertiende eeuw waarschijnlijk niet van ijzer waren maar van gehard hout, is dit een heel goede uitleg: zowel het procédé als de reden ervoor worden besproken. De langste uitleg komt voor in de bewerking van Hildebrand (G49, 32). Die zegt dat een knecht bezig was de boom te splijten, maar net toen hij er twee wiggen in had, riep de boerin dat het eten klaar was, en toen besloot hij het karwei de volgende dag maar af te maken. Historisch gezien is het uitgesproken onwaarschijnlijk dat men in de dertiende eeuw een grote boom in 24 uur kon splijten, maar voor twintigste eeuwse kinderen maakt deze toevoeging volkomen duidelijk waar de situatie die Reynaert en Bruun aantreffen, vandaan komt. Een voorbeeld van weglaten vinden we op het moment dat de koning Reynaert zijn misdaden vergeeft. In het origineel volgt hij daarbij een juridisch ritueel dat festucatio heet. Als u dat niet begrijpt, geen nood. Heel veel kinderboekbewerkers bekorten hier en zeggen alleen dat de koning Reynaert vergeeft. En dat begrijpt iedereen. De aanpassing van onwelgevallige onderwerpen in de tekst gaat op een vergelijkbare manier, alleen zijn de technieken nu veranderen of weglaten. Zo wordt het feit dat de vos de kinderen van de wolf blind gepiest heeft, veranderd. Hij heeft ze met bijtende | |||||||||
[pagina 98]
| |||||||||
vloeistof besprenkeld; hij heeft ze mishandeld; of hij heeft ze gebeten. In het laatste geval worden ze lam, niet blind. Tegen het eind van Reynaerts historie vechten vos en wolf een duel uit. Reynaert wint dat door de meest smerige trucs te gebruiken. Op het beslissende moment rukt hij zo hard aan de genitaliën van de wolf, dat deze bloed spuwt en flauw valt. Dat wordt bijvoorbeeld dat de vos de wolf vijf seconden plat op de grond duwt of dat hij hem zo stevig kietelt dat de wolf omrolt van het lachen. Het is overigens opmerkelijk, dat op seksueel gebied de laatste jaren een tegenbeweging op gang is gekomen. Dat is met name te zien aan de behandeling van de passage waar Tibeert de paap van een teelbal berooft. Traditioneel wordt dat, dat Tibeert de koster of een boer in diens neus of in diens knie bijt. Maar in de bewerking van Paul Biegel uit 1971 (G12) wordt deze scène volkomen ongekuist weergegeven. In een navertelling in de Taptoe uit 1983 springt Tibeert de paap wel niet in zijn kruis, maar hij bijt hem toch wel in zijn billen. En in de operavoorstelling die SKON enkele jaren geleden verzorgde, droeg de paap een oversized geslachtsdeel van piepschuim dat uitgebreid en onder veel gegil in de zaal werd afgerukt. Ieder jaar kom ik bovendien een aantal eerstejaars tegen die van het Reynaertverhaal alleen de Tibeertscène kennen. Ik moet bekennen, dan had ik nog liever de oude situatie. Het basisprobleem van het Reynaertverhaal voor een kinderboekbewerker is echter dat Reynaert wint door te liegen, te moorden, te verkrachten, valse getuigenis af te leggen, te intimideren en ga zo maar door. En de hofdieren - de machthebbers dus - zijn egoïstisch, dom en hebzuchtig. Dus slechtheid loont en machthebbers zijn fout. Dat zijn geen goede boodschappen voor kinderen, in elk geval niet in onverdunde vorm. Dus wordt er aangepast. Met name de beer en de wolf worden als gemenerikken voorgesteld die andere dieren bang maken en misbruik van hen maken. Als Reynaert ze bedriegt, krijgen ze een keer een koekje van eigen deeg. Net goed. Dat de koning zich ook misdraagt, met name als hij Reynaert vergeeft in ruil voor de schat, wordt of genegeerd of er wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij arm is, en zo graag rijk wou zijn om goed te doen (G109). Daarom gelooft hij het schatverhaal. Eenmaal wordt zelfs gezegd, dat de schat die Reynaert de koning als lokaas voorhoudt, gestolen was van Nobels vader. Nobel wil dan alleen terug wat eigenlijk al van hem was (G49). Ook het beeld van Reynaert wordt bijgewerkt. Zijn intelligentie wordt benadrukt. Zijn tegenstanders zijn veel sterker. Zonder slimheid en list kan hij eenvoudigweg niet van hen winnen. Hij wordt voorgesteld als een trouw echtgenoot. Hij strijdt tegen het hof om te voorkomen dat zijn vrouw en kinderen verweesd achterblijven. Dat de vos begonnen is en zich helemaal niet zou hoeven te verdedigen als hij zich netjes had | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
gedragen, wordt daarbij gemakshalve vergeten. En heel vaak wordt hij voorgesteld als een strijder voor vrijheid. Hij wil zijn eigen leven leiden en onafhankelijk zijn. Dat hij op het eind van het verhaal uit het rijk van Nobel vertrekt, krijgt dus erg veel nadruk. Dat laatste is met name opmerkelijk in twee bewerkingen van Reynaerts historie. Op het eind van dat verhaal wordt Reynaert benoemd tot plaatsvervanger van de koning en hij is daar heel tevreden mee, want nu kan hij tenminste gemakkelijk macht misbruiken en hoeft hij zich niet meer zo in te spannen om zijn zin te krijgen. In de bewerking van Jan Mens (G67) bedenkt Reynaert als hij na zijn benoeming thuis gekomen is, dat hij de wereld van het hof eigenlijk maar niks vindt. Hij wil niet dat zijn kinderen zich voortdurend moeten gedragen; hij wil niet het heerlijke, maar vreemde voedsel van het hof eten; hij wil niet vriendelijk doen tegen hovelingen die hem eigenlijk vijandig gezind zijn. Hij gaat dus toch uit het rijk van Nobel weg. In de versie van Zoomers-Vermeer (G109) gelooft Reynaert niet dat de hovelingen hem als plaatsvervanger van de koning zullen accepteren. Hij verwacht een opstand en hij wil niet vechten. Daarom besluit hij te vertrekken. Sommige dieren willen dan mee. Reynaert vindt dat goed. Hij zal hen leiden in vriendschap en niet als tiran. Hier wordt dus een tegenstelling gecreëerd tussen een op vrijwilligheid gebaseerde democratie en een rijk waarin de macht alleen onderdrukking is. Door al dit soort aanpassingen worden de negatieve aspecten van de boodschap van het origineel verzwakt of weggewerkt. Er is nóg een mogelijkheid om dat te doen, een heel radicale: zeggen dat de personages geen mensen maar dieren zijn. En daarvoor gelden andere regels. Dit gebeurt het duidelijkst in de versie van Kuhfus (G58). Ook dit is een bewerking van Reynaerts historie. Na het duel wil Reynaert niet bij de koning blijven. Hij wil vrij zijn en in het woud leven. Hij wil niemand moeilijkheden bezorgen, maar als hij wordt aangevallen, dan verdedigt hij zich en wel met hele slimme, maar gemene streken. Maar, en nu citeer ik: Och, daar is Reynaert een dier voor. Zonder verstand. Maar een meisje en een jongen hebben wel verstand. Die mogen zich nooit verdedigen door slimme, lelijke streken. Die moeten oprecht blijven en trouw. Dat is dikwijls wel erg moeilijk! En dan duurt het dikwijls wel heel erg lang eer je het wint. Maar winnen doe je het. Vast en zeker. (p. 86-87.) Hier wordt de moraal van het verhaal vervangen door een moraal van de bewerker zelf, een moraal die erop neer komt dat mensen zich anders dienen te gedragen dan dieren. Daarmee is het probleem in een klap opgelost. (Terzijde: zo ver staat deze moraal natuurlijk toch ook weer niet af van de strekking van het origineel.) | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
Van den vos Reynaerde kan ook als een meesterwerk gezien worden om de wijze waarop dat verhaal verteld wordt. Zowel de stijl als de vertelwijze zijn geniaal. Geen enkele andere auteur kan zo goed personages karakteriseren door hun eigen woorden of door losse opmerkingen als Willem, de auteur van Van den vos Reynaerde. Vanwege de tijd zal ik het bij een klein voorbeeld laten. Na Reynaerts biecht komen Grimbeert en Reynaert langs een klooster waar Reynaert een poging doet een haan te grijpen. Grimbeert berispt hem en ze lopen door. Reynaert echter, ziet steeds om. En Willem zegt: ‘al haddemen hem thoeft afghesleghen, het ware ten hoenre waert ghevlogen.’ Zo'n korte opmerking zegt meer dan welke uitgebreide beschrijving van Reynaerts innerlijk ook. De bewerkers van de Reynaert voor kinderen zijn zich heel goed van deze eigenschappen van het verhaal bewust. Meestal echter negeren ze die in hun bewerking of geven ze ze in elk geval weinig aandacht. Dat is ook heel begrijpelijk. Het oorspronkelijke verhaal is in verzen, het maakt gebruik van toespelingen en ambiguïteiten en het laat het aan de toehoorders over om uit impliciete signalen de juiste conclusie te trekken. Moderne kinderen kunnen de oorspronkelijke tekst eenvoudigweg niet zonder hulp verstaan. Daarom doen de meeste bewerkers zelfs geen poging om qua taal en verwoording dicht bij het origineel te blijven. Er zijn maar vier Reynaertkinderboeken in verzen geschreven en van de prozaversies zijn er maar twee die het origineel echt trouw proberen te volgen. Meestal wordt er vrijelijk en uitgebreid aangepast. Wat dat voor effecten heeft zal ik proberen te demonstreren aan een klein stukje tekst, het begin van de klacht van Isegrim. Eerst in het origineel: [Ysengrijn] sprac: ‘Coninc heere,
Dor u edelheit ende dor u eere
Ende dor recht ende dor ghenade
Ontfaerme u miere scade
Die mi Reynaert heeft ghedaen,
Daer ic af dicken hebbe ontfaen
Groeten lachter ende verlies.
Voer al dandre ontfaerme u dies
Dat hi mijn wijf hevet verhoert
Ende mine kindre so mesvoert
Dat hise beseekede daer si laghen,
Datter twee noint ne saghen
Ende si worden staer blent. (v. 65-77)
| |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
Ik hoop dat u gemerkt heeft, dat deze tekst voor voordracht bedoeld is: hij is heel gemakkelijk voor te lezen. Merk ook op dat de wolf plechtstatig spreekt. Dat moet, want hij dient een officiële klacht in, maar waarschijnlijk wordt hij toch ook voorgesteld als iemand die zichzelf toch wel erg belangrijk vindt. Daalder (G23) is een van de twee bewerkers die het origineel nauwkeurig in proza tracht om te zetten, tenminste meestal. Hij maakt hier van: Heer koning heb medelijden met mij, gij, die edel en geëerd, rechtvaardig en genadig zijt. Wees barmhartig, nu Reynaert mij zoveel schade heeft gedaan en mij zo te schande heeft gemaakt Het is u bekend, dat hij mijn vrouw heeft beledigd en mijn kinderen zo gruwelijk mishandeld, dat twee van hen stekeblind zijn geworden. Let op het wegwerken van de verkrachting en van Reynaerts urine. Bij deze thema's weegt bescherming van de tere kinderziel blijkbaar zwaarder dan trouw aan de tekst. Verder echter volgt dit proza het origineel nogal nauwkeurig. Van een luistertekst is het meer een leestekst geworden, maar dat is welhaast onvermijdelijk en waarschijnlijk ook erg verstandig. De tekst zal immers heel vaak gelezen zijn. Verder lijkt het mij, dat het plechtstatige en bombastische in de woorden van Isegrim verdwenen is. Ik weet niet of ook dat onvermijdelijk was. Van de versies in verzen wil ik er twee citeren. De eerste is die van Ro Kopuit uit 1930 (G56). Ik citeer vanaf het begin van de tekst: Rein de vos dat is een rakker,
Iedereen weet het gewis,
Want wie heeft er niet gelezen,
Reintje zijn geschiedenis?
Velen hebben hem beschreven,
Dikwijls met bekwame hand,
Nu wil ik het eens probeeren,
In een dichterlijken trant.
Koning Nobel zat heel deftig,
Met zijn hofstoet om zich heen;
Alle dieren gingen klagen,
Want tevreden was er geen.
Isegrim was nu de eerste,
Die tot koning Nobel sprak.
Hij was breed en indrukwekkend,
| |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
Zijn gezicht stond bleek en strak.
‘O mijn eed'le koning Nobel,
Wat ik u nu zeggen ga,
Heeft mijn hart zoowaar gebroken,
Want het ligt me zeer te na.
Weet, mijn lieve vrouw Hersinde,
Wordt door Reynaert veel geplaagd,
Dikwijls heeft hij haar beledigd,
Ja, zelfs achterna gejaagd!
En mijn arme, lieve kin'dren,
Door ons beiden zeer bemind,
Werden gist'ren zoo mishandeld,
Twee zelfs zijn nu stekeblind. (p. 7-8)
U hebt zeker de censuur bemerkt. Weer is de verkrachting weg, evenals de urine. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat dit technisch gezien sinterklaasrijmen zijn met hun ‘dreun’ en hun stoplappen en dat dit niets heeft van de kracht van het origineel. Dan kun je nog beter proza nemen en niet proberen dichterlijk te zijnGa naar voetnoot3. Een tweede bewerking in verzen is die van Oosterhoff van rond 1935 (G76). Hij maakt er van: De wolf vroeg dra het woord: ‘Ik bid u Majesteit,
O, schenk vooral gehoor aan al ons droevig klagen,
En wil aan elk van ons, hier in de kring eens vragen,
Hoe Reynaert mijn gezin soms schand'lijk heeft geplaagd,
Zodat ik hem zelfs eens mijn huis heb uitgejaagd’. (p. 7)
Over censuur zeg ik niets meer. Deze versie heeft iets plechtigs en komt in dat opzicht overeen met het origineel. Dit plechtstatige kenmerkt overigens de hele bewerking en met name daardoor vind ik hem toch niet zo erg geslaagd. Laten we nu eens kijken naar bewerkers die zich meer vrijheden veroorloven. Mijn eerste voorbeeld komt uit een boek voor kinderen die al wel hebben leren lezen, maar nog niet heel erg geoefend zijn (G1): | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
Grote en sterke koning, ik heb een klacht over Reynaert de vos. Hij heeft mij veel kwaad gedaan en mijn vrouw en kinderen ook. Op een dag was ik op jacht en mijn vrouw was ook even weg. Mijn kinderen lagen toen alleen in het nest. En toen kwam Reynaert er aan. Opeens rook mijn vrouw de geur van de vos. Zij vloog naar het nest en wat zag ze? Ze zag dat Reynaert mijn oudste zoon al in zijn bek had. Ze vloog naar de vos toe en beet hem in zijn keel. Toen liet hij het jong los. Maar nu kan mijn zoon niets meer zien. Hij zal zijn hele leven blind zijn. Als mijn vrouw Reynaert niet had geroken, had hij mijn zoon gedood. En ook mijn andere kinderen. (p. 13) Deze tekst gebruikt korte zinnen, een heel expliciete verhaaltrant (het lijkt wel op het kinderlijke ‘en toen..., en toen..., en toen...) en bovendien herhaling (‘wat zag ze? Ze zag’). Een voordeel van deze stijl is dat ze zeer duidelijk is en wellicht ook spanning wekt voor kleine kinderen. Een nadeel is, dat er stilistisch weinig bijzonders meer over isGa naar voetnoot4. Mijn laatste voorbeeld komt uit de bewerking van Paul Biegel (G12). En die is iets bijzonders: ‘Grootedelachtbare heer,’ begint hij, ‘het gaat om mijn recht. Maar ik zou hier niet staan, echt niet, als het alleen ging om een geval van schade. En ik heb wat schade ondervonden, het afgelopen jaar. Van die Reynaert, van die -’ Dit is een vrije bewerking, maar er treedt geen censuur op. Dat is voor het eerst. Biegel gebruikt moderne taal, spreektaal ook. Hij doet dat expres om spanning te | |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
wekken en emoties te tonen. Hij vindt die emoties belangrijk, want hij besteedt er heel wat auteursopmerkingen aan (‘Isegrim houdt zich in’; ‘Isegrims stem wordt huilerig’). Door die opmerkingen verheldert hij de emotionele toestand - of de gefingeerde emotionele toestand - van de spreker. Signalen daarover zitten ook in het origineel, maar daar zijn ze vaak verstopt, zeker voor moderne lezers. Biegel interpreteert die verborgen signalen en maakt ze expliciet door extra informatie te geven. Toch respecteert hij de creativiteit van zijn publiek. Wat er echt aan de hand is (hier bijvoorbeeld of Isegrim echt zielig is of staat te huichelen), dat mag het publiek zelf uitzoeken. Deze vrije vorm is voor mij een van de meest geslaagde omwerkingen uit deze eeuw en wel door de combinatie van respect voor de geest van het origineel en vrijmoedige, maar zeer speelse en effectieve, aanpassing van de vorm. | |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
[Ter afronding werden een aantal dia's vertoond om ook iets te laten zien over de illustraties in kinderboeken. De volgende punten kwamen aan de orde:
Om te eindigen wil ik een variant gebruiken van een bekend spreekwoord, dat ook vaak op het eind van Reynaertkinderboeken voorkomt: een vos verliest soms wel zijn haren... maar dan trekt hij gewoon een ander jasje aan. Paul WACKERS |
|