Tiecelijn. Jaargang 6
(1993)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Reynaerts pinksterdroomAllergeachtste Ridders van de Orde van de Vossestaart,
Ik weet eerlijk gezegd niet hoe ik de overhandiging van de vossestaart moet interpreteren: als een hoge eer of eerder als een striemende bestraffing? In de middeleeuwen - die, zoals u intussen weet, anders zijnGa naar voetnoot1 - is de vossestaart een uitgesproken negatief attribuut van een uitgesproken duivels beest. Ik verklaar me nader. De geleerde Vlaming Jacob van Maerlant schrijft omstreeks 1270 in zijn natuurhistorische encyclopedie Der naturen bloeme het volgende over de vos: Vulpes hetet de vos in latijn:
Scalker beeste mach niet zijn!
Er bestaat geen ‘schalkser’ beest dan de vos. Dat lijkt voor ons, moderne lezers, wellicht nog mee te vallen. Maar schijn bedriegt hier. ‘Schalks’ is voor de middeleeuwer (zoals overigens ook het woord ‘fel’) een uitgesproken negatieve categorieGa naar voetnoot2 en het betekent iets als: bedrieglijk boosaardig, verraderlijk, erop uit om de andere schepselen op de meest letterlijke wijze de duivel aan te doen. Jacob van Maerlant geeft meteen een sterk staaltje van des vossen kwaadaardigheid: Wanneer de vos door honden wordt achtervolgd, slaat hij zijn vuil bepiste staart in hun gezicht en zo ontsnapt hij hen door naar het woud te vluchten. De vossestaart blijkt dus allesbehalve een appetijtelijk sierstuk te zijn: het is integendeel een geducht wapen waarbij het venijn - zoals bij de schorpioen, die ik ben - in de staart zit. Isegrim de wolf zal het hebben geweten wanneer de vos hem in het tweegevecht in Reynaerts historie te lijf gaat ‘mitten stert sijns pissens dou’ (zijn met pis bedauwde staart)... Wanneer Reynaerts perfide ‘scone tale’ het laat afweten, gebruikt de diabolische vos zijn bezoedelde staart als ultiem wapen om zijn vijanden ten gronde te richten. Het is allemaal niet zo fraai, die vos en zijn staart... Ik begin me, eerlijk gezegd, zelfs af te vragen of ik met deze pas verworven staart blij moet zijn. Maar de Pinksterperiode is een bijzonder moment in het jaar: een tijd van bekering, waarbij de grenzen van taal en culturele verschillen onder invloed van de Geest wegvallen. Waarom zou ik, nochtans een fervent verdediger van het beeld van de vos als negatieve schurk, mij niet voor één keer laten charmeren door het Wase vossebeeld: de sym- | |
[pagina 96]
| |
pathieke vrolijkerd, de ongetemde, vrijheidslievende slimmerd, de belichaming van de Vlaamse volksziel. Erg moeilijk is dat overigens niet, bedwelmd, verward, verblijd en gestimuleerd door de geest van enthousiasme en gratuite inzet die in het waarlijk Zoete Waasland op velerlei plaatsen, op velerlei niveaus merkbaar is. In mijn bekeringsproces ‘tenen sinxen daghe’ zie ik de vos met een fier wapperende pluimstaart die ten strijde trekt, niet - zoals enkele generaties terug - tegen de francofone machthebbers in België, maar tegen de culturele verloedering en de intellectuele zelfvoldaanheid in Vlaanderen. Ik zie een vos die oproept tot waakzaamheid in een samenleving die door geld, geweld en bruut materialisme wordt geregeerd: de nieuwe koning Nobel. Ik zie een vos - en hij wordt mij alsmaar sympathieker - die zich verzet tegen een maatschappij die enkel in het supreme nu-moment is geïnteresseerd en die haar verleden ook letterlijk met de grond gelijk maakt, zoals recentelijk op trieste manier werd geïllustreerd in de sloop van een ‘art nouveau’-huis te Sint-Pieters-Woluwe of bij de vernieling van Merovingische graven door de bulldozer van een ongeduldige aannemer in Luik. Ik zie Reynaert zelfbewust boven alle partijen, politieke fracties en gezindheden staan en met zijn staart slaan naar de nieuwe wolven in Vlaanderen: de technocraten die het hele leven tot handelsbalansen en economische ontwikkelingen reduceren; de beleidsmensen die zo bijzonder goed zijn in het uitbouwen van administraties met commissies, subcommissies en subsubcommissies, waarin Tibeert zijn jongen niet meer zou terugvinden; de onderwijsstrategen die het geschiedenisonderricht voortdurend opnieuw onder vuur nemen. Mijn moderne vos stelt overigens met verbazing vast hoe goed en vlot wij vandaag de dag de ‘scone tale’ van zijn middeleeuwse voorvader hanteren. Maar mijn Pinkster-Reynaert is geen cultuurpessimist! In zijn ‘haghedochte’ droomt hij van een nieuw Vlaanderen dat écht leeft, niet enkel in protserige slogans; een Vlaanderen dat enthousiast en trots is op zijn eigen aard, maar vol nieuwsgierigheid en begrip open staat voor het andere; een Vlaanderen dat zijn cultureel verleden koestert, bestudeert en creatief doorgeeft aan de toekomstige generatie. Reynaert droomt van een dodengangproject in Diksmuide verheven boven het gekrakeel van ruzieënde belangengroepen, waarin voor de jongste generatie op een boeiende en didactische wijze wordt duidelijk gemaakt wat die Grote Oorlog nu precies betekende, maar bovenal wat voor onvoorstelbaar afschuwelijke ellende mensen - Belgen én Duitsers - daar ter plekke is overkomen. Reynaert droomt van een groot historisch project in Damme, waar naast paling-gastronomie en Uilenspiegel toch ruimte moet zijn voor een didactische situering van de grote dertiende-eeuwse schrijver Jacob van Maerlant. Reynaert droomt van zoveel meer nog, maar bovenal ligt hem dit visioen nauw aan het hart: een groot Reynaertmuseum, ergens in het hart van Vlaanderen. Men begrijpe hem goed: Reynaert is de medestander van de vele culturele werkers en geestdriftige amateurs die her en der - ook hier in het Rupelmondse -, vaak met al te schaarse middelen, bijzonder waardevolle initiatieven hebben gerealiseerd. Maar de vos graaft dieper en denkt aan een museum waar méér gebeurt dan het bijeenbrengen van interessante voorwerpen in kijkkasten. Een museum waar de | |
[pagina 97]
| |
Latijnse Ysengrimus en zijn bindingen met de satirische kloostercultuur, de Franse Roman de Renart met zijn prachtig versierde handschriften, de traditie van onze Middelnederlandse Reynaertverhalen wordt gesitueerd binnen de nauwelijks bekende, maar prachtlievende tijd van de Dampierres. Wat voor mogelijkheden liggen hier niet om meteen ook de betekenis van de cisterciënzers in het graafschap Vlaanderen, de hoofs-ridderlijke cultuur vanaf de twaalfde eeuw, onze vroegste letterkunde te duiden! Maar ook de wisselende visie op dieren en hun omgeving zou er een plaats moeten krijgen: van de middeleeuwse ‘bestiaria’ tot de recente ecologische beweging. En dat geldt ook voor de historischgeografische implicaties van het onderzoek der plaatsnamen. En hoe overvloedig kan de Reynaertreceptie van de dertiende tot (binnenkort) de eenentwintigste eeuw niet worden gevisualiseerd, met telkens nieuwe betekeniswendingen in telkens nieuwe kunstgenres: van handschriftenmarginaaltjes tot stripverhalen, van kunstige beelden tot plezierige gebruiksvoorwerpen, van het beruchte kloosterbier tot het smakelijke Reinaertbier? Wat een mogelijkheden voor vakantiegangers bij regenachtige dagen! Wat een perspectief voor scholen met het oog op boeiende lessen geschiedenis, Nederlands, esthetica, milieukunde, biologie! Wat een kans voor neerlandici-in-spe uit het Noorden om onze Vlaamse cultuur te leren kennen! Wat een uniek geschenk voor onze kinderen... Deze Reynaert, boegbeeld van een historisch-cultureel bewustzijn, is mij dierbaar. Ik zou hem haast - hoewel ik de aanspreking als wetenschapsmens moeilijk over de lippen krijg - ‘Reintje’, ‘onze Rein’ willen noemen. Maar vergis u niet: deze vos is geen zeemzoete dromer, geen utopist. Met zijn staart ranselt hij kleinzielig onbegrip, kortzichtigheid en eigenbelang uit het veld; met zijn staart port hij aan tot initiatief, duwt hij in de richting van zijn grootse visie. Deze vossestaart is mij lief. Ik vind het een hoge eer hem te hebben gekregen en ben er erg dankbaar voor. Maar, zo suggereerde ik al, venijn zit in de staart, zowel bij de Reynaert die ik droom als bij de schorpioen die ik ben. In het laatste nummer van Tiecelijn leerde ik de Orde van de Vossestaart beter kennen. Vergis ik mij als ik in de doelstellingen een ietwat kritische houding vermoed tegenover het wetenschappelijk bedrijf? Wetenschap - zo hoop ik vurig - is toch niet altijd synoniem van saai-technische betogen of van een hautaine ‘ivoren toren’-mentaliteit. Ridder Van Daele heeft eergisteren in Stekene nog een schitterend staaltje gegeven van hoe het, nochtans wetenschappelijk vernieuwend, ook anders kan. Ik hoop dat er in de Reynaerdologie geen kloof ontstaat tussen wetenschap en vulgarisatie, tussen academici en enthousiaste geïnteresseerden, zoals dat in Vlaanderen wél dreigt te gebeuren rond de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis van Freddy de Schutter. En ik hoop oprecht dat bij de uitbouw van Reynaerts Pinksterdroom, de uitbouw van een groots, cultuurhistorisch vossemuseum, de wetenschappelijke stem - naast vele andere - moge meeklinken. Ik wens de - thans mijn - jubilerende Orde van de Vossestaart nog vele malen dertig jaar bruisende activiteiten toe. Jef JANSSENS | |
[pagina 98]
| |
|