Tiecelijn. Jaargang 6
(1993)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reynaert tijdens de repressieBegin september 1948 verscheen bij de uitgeverij NV Ontspanningslectuur in de Jan van Lierstraat 7 te Antwerpen een nu nagenoeg vergeten Reynaertbewerking van Piet Punt. Op de oranjerode kaft staat boven de auteursnaam de titel, Reinaard de vos, en een gestileerde vossekop, getekend: ‘Joost’. Het boekje telt 101 pagina's, is van een vrij goede papierkwaliteit en bevat drie pagina-grote illustraties van diezelfde Joost. Ondanks de verzorgde kwaliteit (genaaid, kaft met omslag), betreft het een vrij onopvallend drukje waaraan niet te veel kosten werden besteed. Het boekje is ‘Van harte opgedragen aan de Dietse erven van Reinaard en Tijl’. Deze opdracht plaatst het meteen in een bepaalde context. Opvallend is dat deze bewerking gepubliceerd werd in de jaren veertig, waarin ook de ideologisch gekleurde Reynaertbewerkingen van Robert van Genechten en Louis Paul Boon verschenen. In 1941 was er de fascistische Reynaertuitgave van Van Genechten, de zwartste bladzijden uit Reynaerts lange leven sinds de middeleeuwen, waarin de vos erin slaagt de uitroeiing van Jodo-cus (anagram van Jood- en ‘Joodsus’) de neushoorn te verrechtvaardigen. De literair superieure Reynaertjes van Boon verschenen na de oorlog in Front, de spreekbuis van het OnafhankelijkheidsfrontGa naar voetnoot1. Aan de Reynaertbewerking van Punt werd tot nu toe nauwelijks aandacht besteed, sterker nog: er bestaat geen enkele monografie over. De uitvoerigste en meest precieze uitweiding over deze Reinaard is te vinden in J. Goossens' bibliografie van de moderne Reynaertbewerkingen (nr. 77). De toelichting, die wij hier in zijn geheel laten volgen, bezorgt ons alle informatie in een notedop. Meteen hebben wij een kader voor ons verhaal. Vrije berijmde navertelling van Reinaert I, tevens satire op de Belgische repressie na de tweede wereldoorlog. Piet Punt is een pseudoniem van R.A. Joostens, die meestal onder de schrijversnaam Albe gepubliceerd heeft. Een voorafdruk van omvangrijke gedeelten (in hoofdzaak de eerste 490 verzen en de verzen 1419-2185) verscheen tussen 1.8.1947 en 5.12. 1947 in het weekblad Rommelpot. Het nummer van 19.12.1947 bevat nog een ‘Bericht van Reinaard de Vos’.Ga naar voetnoot2 In de volgende bladzijden stellen wij een eerste kennismaking voor met de auteur, de bewerkingstechniek, de voorpublikaties, de bronnen en de receptie van Punts Reinaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Renaat JoostensRenatus Antoon Louisa Joostens werd geboren in Mechelen op 8 juni 1902. Hij stierf te Brussel op 10 oktober 1973. Een probleemloze jeugd in een vroom en burgerlijk gezinsmilieu leidde naar engagement en liefdadig werk. Hij werd leraar Nederlands, journalist en schrijver. Later werd hij beheerder van de Belgische Auteursvereniging SABAM. Joostens debuteerde met een toneelstuk, en later zou hij ook verhalen, romans, essays, reisnotities, vertalingen van Italiaanse en Spaanse lyriek en kinderboeken (onder het pseudoniem Kapitein Zeldenthuis) en vooral gedichten publiceren. In totaal publiceerde hij ruim twintig bundels, veelal religieus geïnspireerd werk. Zijn literair oeuvre is van wisselende kwaliteit. De dichter Joostens, die vooral onder het pseudoniem Albe publiceerde, liet zich in zijn jeugd beïnvloeden door het humanitaire expressionisme. Hij zal wellicht bekend blijven als de dichter van één gedicht, De Paradijsvogel, het titelgedicht van zijn tweede bundel (1931), dat volgens de kritiek klassieke allures heeft gekregenGa naar voetnoot3. In 1935 verlaat Albe het onderwijs en wordt hij onder impuls van August van Cauwelaert journalist. Hij verzorgt o.a. de letterkundige kroniek in het weekblad Elckerlyc en later schrijft hij in het nieuwe christen-democratische dagblad De Courant. De oorlogsjaren spelen een belangrijke rol in Joostens' leven en werk. Tijdens de eerste wereldoorlog zwierven zijn ouders naar Nederland om via Engeland in Frankrijk te belanden. Hiervan legt hij later getuigenis af in de deels autobiografische oorlogsroman Moeders winnen oorlogen (1960). Over Joostens' standpunten tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 is weinig gepubliceerd, maar wie Moeders winnen oorlogen zorgvuldig leest, kan een en ander afleiden. Ook in het satirisch ‘Biobibliographisch Repertorium’ van Boris Jaers (een parodie op het werk van priester-bibliograaf Joris Baers, vooral op diens Leotuur-Repertorium (1934) met het gebruik van zedelijke kwoteringen), wordt over Piet Punt gezegd dat hij zich tijdens de bezetting terugtrok en deelnam aan ‘verscheidene clandestiene expedities’ (nr. 24 van 9 juni 1946, p. 9). In hoeverre dit klopt, of dit enkel als parodie is bedoeld, is voer voor historici. Albe werd sterk getroffen door de executie van een familielid. Naast zijn hallucinant tijdsdocument De spin en ik uit 1952, schreef hij ook een Reinaard de vos, volgens Joostens' biograaf ‘wellicht bij wijze van ironisch amusement’, een ‘puntige herdichting’ die zich bedient van de ‘humoristische satire’Ga naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RommelpotNa de oorlog was Joostens erg actief als redacteur van het eind 1945 opgerichte satirische weekblad Rommelpot, dat de uitwassen van de repressie wilde aanklagen en een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groot-Nederlandse koers wilde varen. Men ageerde vooral tegen het feit dat de actieve vlaamsgezinden en de Vlaamse Beweging door de repressie monddood werden gemaakt. De naam van het blad is ontleend aan de titel van het hekeldicht Rommelpot vant hanekot van Vondel, die de Rommelpotters als ‘schutspatroon’ zagen. Ook Vondel leefde in een tijd van machtsbetwisting en godsdienstige versplintering. De redactie werd gevormd door Arthur de Bruyne, Edgar Boonen, Remi Piryns, Louis Ryckeboer, Renaat Joostens en hoofdredacteur dr. Daniël MerlevedeGa naar voetnoot5. Daarenboven behoorden heel wat andere journalisten en auteurs tot de medewerkers. De bekendste zijn Ernest Claes (pseudoniem G. van Hasselt) en Valère Depauw (Piet Canneel). Joostens gebruikte o.a. de pseudoniemen Piet Punt, Jonas, Allan B. Law en Decanus o.d. Het eerste nummer, van 26.12.1945, neemt weinig uitgesproken standpunten in. Er komt echter onmiddellijk reactie wanneer de uitspraken radicaler worden. Na een nummer over Leo Vindevogel wordt de distributie bemoeilijkt, en nog later volgen gerechterlijke invallen, een bomaanslag in de redactielokalen en een geruchtmakend proces. De Reynaertbewerking van Piet Punt verschijnt onmiddellijk na de bomaanslag van 15 juni 1947. Of deze gewelddaad de onmiddellijke aanleiding voor Piet Punt was om een vlijmscherpe satire (en niet een ‘humoristische’ satire zoals Diddens meent) te beginnen, is niet eenduidig op te maken. De opmerking van de bio-bibliograaf Boris Jaers, dat Piet Punt zijn pen reeds een tijdje aanscherpte en zich toelegde op ‘de studie van de middeleeuwse en contra-remonstrantische dichters’, verder op zijn Punt-dichten, gedichten met een ‘kernachtige zeggingskracht’ en een ‘olympische zwier met een wrange tijdsnood’ (p. 9) klopt alleszins gedeeltelijk. Piet Punts Reynaert werd voorbereid door zijn puntige dichten en door tijdgebonden bewerkingen van Middelnederlandse teksten, met name van enkele balladen en van Van der mollenfeeste van Anthonis de Roovere (in nr. 18 van 26 april 1947). Op 15 juni ontplofte dus een bom in de redactielokalen. Hierdoor verscheen het blad, dat tot dan toe wekelijks verscheen, enkele maanden onregelmatig. In het eerste nummer na de aanslag (3 juli 1947, nummer 24-27) wordt ‘Aan de lezer’ duidelijk gemaakt dat Rommelpot in het naoorlogse hanekot ferm gerommeld heeft. Het artikel besluit met de mededeling: ‘Tijl en Reinaert zullen nog hun zegje hebben in Vlaanderen’. In hetzelfde nummer wordt het Reynaertverhaal voorbereid door de verzen ‘Confiteor, tibi, pater, mater’ en wat hierop volgt in de vossebiecht aan Grimbeert (VdvR A 1453-1456). In het nummer van 1 augustus (nummer 28-31) verschijnt de Voorstelling van De Rode met den Fellen Baerde en meteen de eerste twee hoofdstukjes van een ‘Modern Vlaamse dierensproke bewerkt naar het aloude maar geëpureerde en heraangepaste dierenepos’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I, de ‘Hofhouding van Sire Nobel, Regent der civieke Fauna’, schetst direct de context. Het verhaal begint in de epuratietijd in plaats van in de pinksterdagen: Sire Nobel, de Regent,
riep ter vierschaar heel te bent
om wat zwart was te epureren
en de Witten te purgeren.
Reinaard was bijtijds uitgeweken, het was - zo stelt de auteur - ‘de minste kwade van zijn incivieke daden’. In het tweede hoofdstuk wordt ‘Reinaard door zijn civieke mededieren aangeklaagd’. Het vervolg van deze aanklacht verschijnt in het nummer 32 van 8 augustus 1947 met Emiel Hullebroeck op de kaft. Vervolgens verschijnen ‘III. Advokaat Grimbert, de Das, draagt Reinaard's verdediging voor’ (22 augustus, nr. 33-34), ‘IV. Nieuwe aanklacht tegen Reinaard van Cantecleer, de Haan’ (29 augustus, nr. 35), met een vervolg in nr. 36 van 5 september. In het nummer van 19 september (nr. 38) verschijnt deel V: ‘Nobel, de Regent, vaardigt Bruin, de Beer, af om Reinaard voor het Hof te dagen’. Nadat de beer Nobels waarschuwingen over de listigheid van de vos heeft weggewuifd, breekt het verhaal af. Piet Punt deelt voor het eerst mee dat de tekst in boekvorm zal verschijnen. Pas dan zal het volledige verhaal opgenomen worden. Door de drie dagingen over te slaan vermijdt hij - naar eigen zeggen en met enig sarcasme - ‘dat wij door de gewetensvolle weergave en getrouwe schildering van deze Reinaardstreken de “trouw van het leger, de bevolking en het dierenrijk aan het wankelen zouden brengen”’ (nr. 38 p. 6). Wellicht leende de drievoudige daging zich minder tot een politieke satire. In nummer 40 verschijnt dan ineens deel XI, Reinaards biecht aan Grimbeert, dat vervolgd wordt in de nrs. 41 en 42. Weerom zijn hier interessante mogelijkheden tot de studie van tijdgebonden allusies. Zo trokken vos en wolf niet naar een onbekend dorp in Vermandoys, maar: naar een dorp in 't Walenland,
waar een man, een rijk rexist,
van een oorlog niet veel wist,
want zijn kelder lag vol hespen
en hij wist zich vet te mesten
naar de Nieuwe Orde-leer (nr. 41, p. 11).
De reis naar het hof wordt verhaald in nr. 43 van 24 oktober 1947 (XIII - de nummering van de episoden is uiterst verwarrend door drukfouten). De aflevering begint met een tijdgebonden nota waarin gesteld wordt dat net nu Reinaards proces aan bod komt, ook de Rommelpot-redactie voor de rechter wordt gedaagd. Zonder dat de redactie op het proces wil vooruitlopen, wordt de lezers gevraagd de vergelijking tussen het moderne mensenproces en de middeleeuwse krijgsraad te volgen en zelf conclusies te trekken. De vrijspraak van de vos is voor de bewerker een teken van hoop. De volgende episode toont de vos die zich voor de krijgsraad verdedigt (XVI in nr. 44 van 31 oktober 1947 en voortgezet op 14 november in nr. 46). In nr. 48, met Albrecht Rodenbach op de kaft, wordt de galg voor Reinaard opgericht, een episode die wordt afgesloten in het honderdste nummer van het weekblad (nr. 49 van 5 december 1947). Deze aflevering eindigt met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reinaards reactie op de scherpe aanklachten aan het hof en de voorspelling van de ondergang van het hof door het openbaren van een nachtelijk ‘baraet’ (vergelijk VdvR, A 2042-2049). Hier breekt het verhaal vrij bruusk af. Dit resulteert in een open einde. Toch blijft Reinaard nog een aantal nummers beheersen. Het verhaal sluit eigenlijk af met een epiloog, een ‘Bericht van Reinaard De Vos’, nog steeds gepubliceerd onder de titel van het verhaal, nu echter niet getekend door Punt, maar door ‘De Rosse van Malpertuus’ (nr. 51 van 19 december 1947). In dit naschrift deelt de vos mee dat de drukker het manuscript dringend wil. De publikatie laat echter lange tijd op zich wachten. Op 7 mei 1948 staat een Reynaertgedicht van Punt afgedrukt op de kaft van onder de titel Rein en de Strop: Rein, na zijn wisselvallig lot,
schreef al zijn listen en ‘déboires’
op raad en last van Rommelpot
in bonte, rijmende ‘mémoires’.
Door 't heilig vuur fel aangespoord,
kon stop- noch stafrijm hem weerhouden;
doch andermaal wordt hij gestoord
door schilder Cantens de Mehouden
die blijkbaar naar de lauwren dingt
van Reinaard, de vermaarde smiecht,
en hem weer op het bankje dwingt
voor een publieke, laatste biecht.
Maar Reinaard is met biecht noch eed
in 't kluwen van 't gerecht te vangen,
al heeft men hem bij 't nekhaar beet,
hij is met strop noch lus te hangen.
Op 25 augustus 1948 verschijnt na een tijd van stilzwijgen een ‘Open brief van Reinaard De Vos’, waarin de publikatie van het boek eindelijk wordt aangekondigd: ‘Waarde Mededieren en Lieden van Romulus Pot, ik begeef mij op het pad uwer Dietse gewesten met mijn middeleeuwse knapzak, mijn glundere glimlach, waarvan mijn eposdichter getuigde: “Tussen glim- en grimlach ligt / 't mensenhart in evenwicht!” en met mijn kostbaar burgerdeugdelijk Bewijs. Vaert allen wel ende levet vro.’ (p. 7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reinaard in boekvormZoals gezegd verscheen het boek begin september 1948, maanden later dan voorzien. De precieze reden voor de vertraging hebben wij nog niet kunnen achterhalen. De publikatie werd in Rommelpot aangekondigd als de terugkeer van Reinaard, vroeger in vrome boetepij, nu ‘schaamteloos en tartend, in een land op oorlogsvoet en in een tijd van repressie [met] het plunje van een inciviek’ (bijv. in nr. 41 van 6 oktober 1948). De stukken die in Rommelpot verschenen, komen in licht gewijzigde vorm in het boek voor. De varianten betreffen de correctie van zetfouten, een andere woordkeuze, en enkele malen het schrappen van tijdgebonden allusies. Zo wordt de ‘Voorstelling’ uit Rommelpot bijna letterlijk overgenomen, uitgezonderd twee politieke toespelingen die verdwijnen. De eerste is de uitweiding ‘die in onderhavig geval geen uitstaans heeft met Herman Vossius, de “flauwe met den roden baerde”’ als verduidelijking bij de ‘rode met den fellen baerde’, een schimpscheut op de socialistische politicus Herman Vos (1889-1952). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede uitweiding die geschrapt wordt is een toelichting bij het vermelden van geëpureerde schooluitgaven: ‘zoals de gezuiverde “Gouden Poort” van de naoorlogse Weerstander Julien Kweepeer’. Het gaat hier om een verwijzing naar een andere socialistische voorman, Julien KuypersGa naar voetnoot6, wiens naam verfranst en fonetisch wordt weergegeven. Toch blijft de meerderheid van de actuele toespelingen in het verhaal behouden. Voorbeelden hiervan zijn: Isegrim is een oudweerstand-lid (v. 43); Pantser, ‘die had in bezettingstijd / met een arisch Schwein gevrijd’ (v. 115-116); Reinaard wilde Cuwaert het Credo leren zodat hij ‘als frontsoldaat / met geweer en schietgebed / [kon] vechten tegen elke sovjet’ (v. 140-142); Reinaard verleidt Cantecleer ‘in 't bloeien van de Mei’, ‘verkleed in Duitse scheper’ (v. 309 en v. 336). In de lekebiecht wordt de bekentenis van het overspel met de wolvin vervangen door een affaire tussen een ‘mofhond’ en Hersinde (v. 1664). Een van deze toespelingen wordt geaccentueerd door het invoegen van een illustratie. Bruun, die van de overzeese honing ziek wordt, staat afgebeeld naast een stapel kratten met ‘dried eggs’, een ondubbelzinnige verwijzing naar het eierpoeder dat door het Marshall-plan massaal Europa overspoelde (zie ill.)Ga naar voetnoot7. De bodetochten zijn een nieuwe inlassing. Hoewel Punt hier het verhaal op de voet volgt, zijn ook hier enkele actualiseringen. Lamfreid is een woekeraar, de dorpers ‘àl wat in de Weerstand stond’ (v. 706). Zij dragen namen als Odil Front, rode Wies, Kamiel Knobbel, Huibje Rechts, ‘Glabberbeek, de kleine geus, / ook genaamd de “nain civiq”’ (v. 776-777)Ga naar voetnoot8. Wanneer de das bij Reinaard aankomt, spiegelt hij hem de mogelijke straf voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men zal zijn slot bestormen, of gij wordt door 't volksgeweten
met uw boel op straat gesmeten,
ja, men scheert uw vrouw en spruit
al de haren van de huid,
en de gevel van uw huis
krijgt beslist een hakenkruis. (v. 1359-1364).
De repressie is op elke pagina aanwezig. De aankomst aan het hof en Reinaards verdediging voor de krijgsraad zijn een herneming van de voorpublikaties. In Rommelpot stopte de publikatie bij het besluit van het hof dat men de vos zal hangen (VdvR A 1884). Vanaf hier gaat Punt zijn eigen weg, net bij de belangrijkste cesuur uit VdvR. Dit procédé is vergelijkbaar met wat de Middelnederlandse auteur deed ten opzichte van zijn bron. Punt heeft voor de afwikkeling van zijn verhaal slechts 556 verzen nodig (v. 2002-2557). Eerst volgt hij de middeleeuwse tekst nog van nabij (het wegsturen van de beulen door Reinaard), ook de openbare biecht blijft behouden, maar de inhoud van Reinaards verhaal over het complot tegen Nobel geeft het verhaal een nieuw slot. Dit wordt verhaald in het lange hoofdstuk XIII, ‘Reinaard krijgt een “non-lieu”’, waarin de ‘vrijspraak’ snel volgt op het verhaal over de staatbedreigende krachten. Reinaard omschrijft het complot: ‘in 't land uwer civieken / is de zwarte pest te rieken’ (v. 2250-2251). Bruin, ‘tuk op zeem en eierpoeder’ (v. 2269), ‘met het rode excrement / van zijn plompe achterend’ (v. 2272-2273), is de leider van het complot. Het gevaar wordt beschreven als een enorm monster, ‘zwaar en plomp, met koolbladoren, / tromp en tanden naar behoren, / grof van poot en dik van huid,’: ‘'t is de “Zwarte Olifant”’ (v. 2298-2300 en 2321). Het complot zit bij de dieren die deze Zwarte Olifant koesteren en verder kweken. Met deze zwarte olifant verwijst de bewerker naar een uitspraak in de Kamer van de communistische volksvertegenwoordiger, journalist en medestichter van het Onafhankelijkheidsfront Fernand Demany, die hiermee naar een zgn. complot van 30.000 incivieken in het Luikse verweesGa naar voetnoot9. Zoals zijn middeleeuwse voorganger, beschuldigt ook de moderne vos zijn neef Grimbeert. Parallel loopt ook het gratieverzoek van de leeuwin, die meent dat ‘een schalk van zijn karaat’ ‘een weldaad voor de Staat’ is (v. 2454-2455). Zij smeekt om vrijspraak omdat zij in een droom een zwarte olifant het land zag verpesten. De vos wordt van de strop gered en krijgt een ‘non-lieu’. In de epiloog loopt Reinaard terug vrij en vrank rond, niet te stoppen door pest, hongersnood, haat, wraak en list. Op de pagina naast deze hoopvolle slotnoot trekt de vos, met een gestolen haan in de tas, als iemand die zijn listen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit zal verleren, tussen Vlaamse monumenten (o.a. de Antwerpse kathedraal, het Brugse belfort en de gedynamiteerde IJzertoren) en bij een opkomende zon een nieuwe toekomst tegemoet, terwijl het werk sluit met de levensleus van de bewerker: Tussen glimen grimlach ligt 't mensenhart in evenwicht. Het Reynaertbeeld in het boek is ambigu. Voor de hovelingen is hij een ‘guit’ (v. 73), een ‘activist’ (v. 88, door Isegrim de wolf), de ‘smiecht der guiten’ (v. 120, door Pantser), een ‘aartsschelm’ (door Cantecleer in v. 394), ‘het hoofd der illegalen’ (v. 616 door Bruin en het hof), enzovoort. Reynaert eindigt als een vrijheidsheld, rad van tong, waardoor hij aan de strop kan ontsnappen. Voor de bewerker is hij een positieve figuur vanwege zijn intellectuele superioriteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kritiek en verdere receptieOns onderzoek betreffende de kritiek is onvolledig. We troffen slechts twee recensies aan, een eerste in De Standaard van 7 december 1948, overgenomen in Rommelpot van 15 december, een tweede in De Antwerpse Gids van 4 januari 1949. Beide recensenten grijpen naar superlatieven. Volgens De Standaard blijft de auteur ‘oordeelkundig binnen zekere perken, zodat zijn werk geen smakeloze charge wordt’. De enige bedenking is dat Punt genoeg zijn eigen Reynaert heeft geschreven en zich teveel op het oude verhaal baseerde. De Antwerpse Gids juicht vooral de passages toe waarin duidelijke toespelingen te vinden zijn: de aanval van de weerstand van het laatste uur op Bruin, die eierpoeder kreeg in plaats van honing, de vossebiecht en het vossepleidooi. Men is het erover eens dat de verzen vlot en vloeiend zijn en dat er een vakman aan het werk is. Latere uitspraken over dit boekje zijn bijzonder schaars. Wat in elk geval klopt, is dat het metrum en het rijm een vakman verraden en dat het werk vlot leest. Dit stelde ook Anton van Wilderode in Tiecelijn (1991, p. 9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brontekst en bewerkingstechniekHet vloeiende metrum is deels te danken aan het vakmanschap van de dichter Albe, deels ook aan de brontekst. Net zoals Boon in Wapenbroeders, maakte Punt graag en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeer dikwijls gebruik van bronnen. Beiden produceerden in ijltempo teksten aan de lopende band. Elke week moest er een nieuw stuk klaar liggen. Vandaar dat een goed documentatie-apparaat wonderen kan doen. Alleen ligt de zaak bij Punt niet zo ingewikkeld als bij Boon, en dit op een dubbel vlak: het aantal bronnen én de bewerkingstechniek. Punt hield het hoofdzakelijk bij één belangrijke brontekst. Eerst dachten wij aan de moderne vertaling van Jan Frans Willems uit 1834. Wanneer wij echter Punts tekst confronteerden met de op de tekst van Willems gebaseerde Reynaert-schooluitgave van C. Lindemans, was er geen twijfel meer mogelijk. Lindemans' tekst werd voor het eerst uitgegeven in 1923Ga naar voetnoot10. De bewerking van Lindemans is een aparte publikatie waard; hetzelfde geldt voor een precieze bronnenanalyse van Punts Reinaard. Omdat wij niet meer dan een eerste kennismaking beogen, volstaan wij met slechts enkele voorbeelden. Een eerste betreft de ‘Voorstelling’ van Punts Reinaard. Deze begint als volgt: Het zal wel niemand verwonderen, dat het voorgeslacht dezer lager landen, dat een zwak had voor de jacht, de veefokkerij en de mensenfopperij, een schat van vertellingen heeft nagelaten waarin de gedragingen der mensen werden geconterfeit naar het instinct der dieren. (p. 5). Bij Lindemans lezen we in zijn ‘Inleiding’ onder de rubriek ‘Ontstaan’: Het verwondere ons dan ook niet, dat onze trekkende voorouders, die vooral van jacht en veefokkerij leefden, een schat van kleurige vertelsels verzonnen rond het instinkt der dieren. (p. 5). Het betreft hier slechts één zin, maar die bewijst dat Punt Lindemans gebruikte. Wanneer we de teksten nauwkeurig met elkaar vergelijken, treft hetzelfde beeld. Geen afschrijverij, wel af en toe een zeer sterk terugplooien op de brontekst. Waar Joostens zelf iets te zeggen heeft, is hij op zijn sterkst; waar hij geen allusies inbouwt en de loop van het middeleeuwse verhaal respecteert, blijft hij wel erg dicht bij de door Lindemans gepubliceerde tekst van J.F. Willems. Slechts enkele voorbeelden moeten volstaan om dit duidelijk te makenGa naar voetnoot11. Een eerste betreft Nobels opdracht aan het hof om de lijkdienst voor de vermoorde Coppe te organiseren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijk ten slotte de noodlottige afloop van het avontuur in het dorp voor de pastoor. In alle teksten (zowel bij Willems, in alle Lindemans-edities en bij Piet Punt) verliest de pastoor zijn neus. Julocke reageert uiterst onhoofs:
Reynaerts tussenkomst, in totaal twaalf verzen, wordt door Piet Punt geheel weggelaten (o.a. ‘Is uw man wat buiten keus, / Hij kan brillen zonder neus’). De tekst vervolgt:
Deze bewerking bewijst nog maar eens dat de bewerking van Jan Frans Willems een belangrijke invloed heeft gehad op de latere naleving van het Reynaertverhaal. Misschien gebruikte Punt nog andere bronnen. Hier is echter verder onderzoek nodig, net zoals bij andere hier te summier aan bod gekomen facetten van deze repressie-Reynaert. Ook deze vossejacht wordt opnieuw geopend. [Rik VAN DAELE] |
|