| |
| |
| |
Reynaert op pad: beknopt verslag
Tiecelijn wint ‘Cultuurprijs Stekene-Hontenisse’
Op 2 oktober ontving de redactie van Tiecelijn te Kloosterzande de tweede ‘Cultuurprijs Stekene-Hontenisse’. De academische zitting, opgeluisterd door het Belgisch Klarinetkwartet, vond plaats in de N.H. kerk. Jaap Stolte leidde achtereenvolgens burgemeester Steenkamp van Hontenisse, burgemeester Rollier van Stekene, Dhr. Rochtus, voorzitter van de jury en Dhr. Lenaerts, de feestredenaar, in. Nadat Marcel Ryssen, Rik van Daele en Jo Heyse-Herman de prachtige oorkonde en een geldprijs van 20.000 BF en 1000 HF in ontvangst hadden genomen, sprak Rik van Daele in naam van de redactie het dankwoord uit. Hierin schetste hij het ontstaan en de doelstellingen van Tiecelijn. Hij drukte verder de hoop uit dat de Reynaertroute binnen het Euregio-Scheldemondproject zou kunnen worden bewegwijzerd. Deze prijs, zo stelde hij, is een extra motivatie om het tijdschrift verder uit te bouwen. Hij dankte tot slot de organiserende gemeentebesturen, de heemkundige kring d'Euzie, de mecenassen en abonnees van Tiecelijn en de vele vaste en losse medewerkers. Ook Jan Heyse en Stefaan Baeten, verantwoordelijk voor computerhulp, werden in het dankwoord betrokken.
Tot het schenken van deze ‘Cultuurprijs’ werd in 1988 (toevallig bijna gelijktijdig met de aankondiging van Tiecelijn) besloten door deze twee verzusterde Vlaamse gemeenten boven en onder de landsgrens. In het reglement wordt bepaald dat de prijs toegekend wordt ‘aan een uit het Waasland of Zeeuws-Vlaanderen afkomstig persoon of een aldaar gevestigde instelling of vereniging die door publikaties of door activiteiten op hetzij wetenschappelijk, literair, cultureel, journalistiek of maatschappelijk gebied bijgedragen heeft tot de versteviging van de vriendschapsbanden tussen de beide streken’.
Volgens juryvoorzitter C. Rochtus beantwoordt Tiecelijn perfect aan deze omschrijving. Hij stelde dat de beslissing van de jury unaniem was en dat ook de beide gemeentebesturen deze beslissing unaniem goedkeurden. Tiecelijn volgt hiermee J. Briers jr. op.
| |
Reynaertschat van Belsele werd een eeuw geleden gevonden
Op 1 februari 1892 ontdekten vader en zoon Jan en Aloïs de Waele in de wijk Steenwerk te Belsele (de precieze plaats ligt in de nabijheid van de spoorlijn Antwerpen-Gent in de Moortelhoekstraat) een amfoor met een grote hoeveelheid zilveren Romeinse munten. Deze schat werd later in de volksmond de ‘Reynaertschat van Belsele’ genoemd. Enkele wakkere Reynaerdianen dachten immers te maken te hebben met de machtige schat van koning Ermenrike. Geïnteresseerden verwijzen wij naar een uitgave van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas van M. Bourgeois, De schat van Belsele: 100 jaar later. (Sint-Niklaas, 1992).
[Willem DE BUITLOZE]
| |
| |
| |
Reynaertkrantenrevue juli-oktober 1992. Met een knipoog op vossejacht
Nochtan suldi hu selven dwinghen:
Hetet te zeden ende te maten (A 664 en A 666).
Laten we deze rubriek zoet inzetten en onze zoetemuiltjes verkwikken met een smeuig stukje Reynaertgebak. De Reynaertbanketbakker trakteerden op 19 september een aantal jonge Gazet van Antwerpen-reporters-voor-één-dag op deze streekspecialiteit. Het resultaat was een tongstrelende noot over deze lekkernij die wij ‘minnen vor alle saken’ (zo Tibeert over de muizen zei). Deze delicieuze aanval op onze smaakpapillen werd in 1973 gelanceerd naar aanleiding van het eerste Sint-Niklase massaspel.
Maar bij eten moet ook gedronken worden. In dezelfde krant vingen wij het lavende bericht dat ergens in West-Vlaanderen een brouwer een Reynaertbiertje uit mout en hop heeft getoverd. Het vocht zou eind oktober vloeien. Wie er meer over weet, drinke met bekwame spoed en melde ons graag het relaas van zijn zinnengestreel: wie, waar, wat, kleur en roesgehalte?
Dese tale hevet Tiecelin vernomen
Ende vloech danen,... (A 2796-2797)
En vliegen moet hij vandaag, ‘menichvoude’. Bijna geen week gaat voorbij of journalistenpennen krassen een of ander Reynaerdelijk bericht. En het gaat dan over Wase Steinbockvrienden die op 20 september ‘Reynaert achterna’ wandelden over 8 (kinderwagens mogelijk), 12, 17 of 35 km. Over volkskunstgroep Reintje Vos uit Kemzeke, die gul de vossepoten onder een feesttafel schuift omdat de jeugdgroep Reinaerdijn (met ‘gaerdeline’ op hun ‘mulekine’) en de kindergroep Rosseel (hopelijk geen ‘scone dieve’) vijftien jaar bestaan. Dit werd gevierd in het ‘Vossenhol’ met grote vreugde, in het gezelschap van o.a. de Moerbeekse papemutsjes (volgens Reynaerdelijke gegevens stuiven papen moedernaakt In 't rond) en de eigen Reintjes, die de breugelmaaltijd met enig gedans ‘oversausten’. Of weerom over beelden die de Wase landouwen een steeds meer Reynaerdesk accent verschaffen. Zo komen we nog even terug op de Reynaertrozentuin waar een vierde beeld van A. de Smedt het hof van rozenkoning Delforge verruimt. Hazig-bruin zit een schuwe Cuwaert op zijn gat te bevestigen dat Kriekeputte inderdaad bestaat. Voorlopig nog zonder rozen op zijn pad dat naar zijn tragisch lot zal leiden. Maar de Cuwaertroos zal volgend jaar bloeien. Tussen haakjes: het werd begin augustus opnieuw een gezellige verzameling bij het inhuldigen met een knabbel en een dronk en het vertrouwd ontmoeten van vossegelijkgezinden.
Iets indringender kraste de raaf toen op 13 september pater Reynaert, een en al devotie-tot-bijna-mystieke-afwezigheid-van-deze aarde-met haar-pomperijen, en een onthutst-verheugde Cantecleer, op zijn mand gestaan, onder vrij grote belangstelling een definitieve stek kregen in het recreatiepark ‘De Ster’ te Sint-Niklaas (zie p. 157). ‘Reinaert likt de
| |
| |
baard’ wist de Streekkrant, ‘Reynaert-legende in De Ster’, deed de regionale editie van Het Volk zijn lezers kond. ‘Subsidie voor Reinaertbeelden’ blokletterde Het Nieuwsblad vooraf. En hetzelfde dagblad kondigt reeds het vervolg aan met een reuzefoto van de nog klei-ige Nobel in het atelier van De Smedt: ‘Koning Nobel heerst volgend jaar over zijn hofhouding’, waarbij de nieuwsgierige lezer wordt verteld dat ook Gente de hofscène zal vervolledigen. Ook dit beeld, zo weet Tiecelijn, nadert voltooiing.
Te vele slachten si den raven,
Die emmer es al even malsch.
Si maken sulke rijme valsch
Daer si niet meer of ne weten... (A 18-21)
Sorry, maar aan deze proloogverzen moest ik denken, wanneer ik tot mijn grote consternatie in Het Nieuwsblad van 29 september las dat wij fietsend in ‘het land van Reynaert’ (waar heb ik dat nog gehoord?) dank zij Euregio Scheldemond een Nobelpad en nog een viertal andere paden die telkens hun naam ontlenen aan een Reynaertdier, zullen verpeddelen. De Wase en Hulsterse dorpen passeren de revue, er wordt gejongleerd met ‘langeafstandsfietspaden’ en men zal gul bewegwijzeren. Voor de rest blijft Reynaert alleen een etiket, zoals je dat op een bier of een worstcreatie kan kleven. Misschien mag Tiecelijn er even aan herinneren dat er een boekje bestaat, Het land van Reynaert, mede mogelijk gemaakt door de Wase V.V.V., waarin een verantwoorde routebeschrijving werd beschreven, bovendien vakkundig en overvloedig gedocumenteerd. Die route heeft een lange traditie, kwam tot stand door de inspanningen van twee generaties van vossejagers en kan gemakkelijk opgesplitst worden in kleinere fiets- en wandelroutes. Er werd trouwens ooit beloofd dat deze route bewegwijzerd zou worden. Contacten worden op dit moment gelegd om dit alsnog te laten gebeuren. Wij komen hier ongetwijfeld op terug.
Tot slot nog even terug naar de ‘tale die Tiecelin vernomen’ heeft. Uiteraard blokletterden de regionale dagbladen in Waas en Zeeland nog vier andere interessante Reynaertgebeurtenissen: Reynaert in de historische stoet 750 jaar Kemzeke, de ‘Reinaerttentoonstelling staalkaart van Fonds Jozef de Wilde’ (GvA, Nieuwsblad, Het Laatste Nieuws); de cultuurprijs Stekene-Hontenisse die aan Tiecelijn in Hontenisse werd toegekend (De Stem, PZC, met erg matige belangstelling van de Vlaamse pers, wél in Het Vrije Waasland en GvA, maar ja, wij zijn Madonna niet, of Aristide van Steerteghem die de boterkaarting van Eggewaartskapelle heeft gewonnen) en vooral het Reynaertspel Ik, Reynaert / ‘Flitsend massaspel’, flitste Het Nieuwsblad. In die zin ook in de andere dagbladen, doorgaans zeer positief neergepend. Terecht. Een meer genuanceerd beeld in HvW (Reinaert op Europese leest. Retoriek en pathos in gevecht met fijnzinnige satire). Zie verder in dit nummer, waar we op al deze perikelen apart en even dieper ingaan.
Laten we zoet eindigen. Met het zoete gevoel dan dat het initiatief van een Reynaerttijdschrift een onmiskenbare Reynaert-revival op gang heeft gebracht, of minstens toch met zware steunberen heeft gestut.
[Marcel RYSSEN]
| |
| |
| |
Reynaerttentoonstelling en nieuwe Reynaertbeelden te Sint-Niklaas
In het tweede weekend van september kregen de Reynaertfestiviteiten in Sint-Niklaas na het Reynaertmassaspel nog een waardig vervolg. Eerst was er op vrijdag 11 september een lezing van de Tiecelijn-redacteurs en de opening van een bescheiden, maar erg rijke tentoonstelling in de Reinaertzaal van de Stadsbibliotheek. Motieven voor deze tentoonstelling waren er genoeg: het massaspel, de plannen rond de beeldengroep in ‘De Ster’ en vooral de schenking van het Reynaertboekenbezit van pastoor Jozef de Wilde aan de Bibliotheca Wasiana. De concrete gegevens gaven we reeds in de vorige Tiecelijn. Naast de toen reeds vernoemde kunstenaars (Hilde Metz, Lies Lobatto, Albert de Smedt en Wim de Cock) waren er ook vier Reynaertjes van Firmin de Vos te zien. Op de tentoonstelling was grafisch en beeldend Reynaertmateriaal te zien dat tot nu toe nog niet tentoongesteld werd. Zo vormen al de stukken een waardevolle aanvulling op de reeds eerder te Sint-Niklaas georganiseerde tentoonstellingen in 1955 en 1971.
De catalogus werd samengesteld door stadsbibliothecaris Luc de Backer en Rik van Daele. Naast een beschrijving van de boeken uit het nieuwe ‘Fonds Jozef de Wilde’ bevat de catalogus onder andere korte biografieën van de deelnemende kunstenaars en de opsomming van de tentoongestelde werken, alsook acht portretten van (op één na Wase) Reynaerdisten die over het Reynaertverhaal publiceerden. Zes van deze portretten verschenen reeds in Tiecelijn (J. Goossenaerts, broeder Aloïs, A. Stoop, A. van Wilderode, M. Nonneman en H. Heyse) twee ervan zijn nieuw (van J. de Wilde en M. Dewulf) en zullen bij gelegenheid in Tiecelijn in herwerkte vorm opgenomen worden. Het geheel geeft een interessant beeld van de Reynaertstudie in het Waasland gedurende de laatste decennia. De 250 catalogi waren snel aan de man gebracht. Er worden nog een vijftigtal exemplaren bijgemaakt. Info: Stadsbibliotheek, H. Heymanplein 3 te Sint-Niklaas.
Twee dagen na de opening van de tentoonstelling was de Tiecelijn-redactie opnieuw actief in haar thuisnest. In ‘De Ster’ werd op 13 september een eerste scène van een Reynaertbeeldengroep ingewijd. Het betreft het paar Reynaert-Canteclaer van de (Reynaert-)beeldhouwer A. de Smedt. Het concept werd uitgedacht en ontworpen door de directie van ‘De Ster’, de V.Z.W. De Ster, het stadsbestuur van Sint-Niklaas en onze redactie. De plannen kregen concreet vorm in een vergadering van 15 februari 1992 met schepen Urbain Vercauteren, Dan Cocklenbergh, Herman Heyse en Staf en Rik van Daele. Ook Marcel Ryssen stond in voor de didactische begeleiding. Vanuit de redactie werd een concept ontworpen om twee groepen te realiseren. De ene verbeeldt de valse koningsbrief die Reynaert aan de naïeve haan toont, de tweede het koningspaar dat Reynaerts verdediger Grimbeert aanhoort. In dezelfde oogopslag worden twee in de tijd verspreide scènes bijeengebracht, waardoor de hypocrisie van de vos en zijn neef tot uiting komt. De tweede groep wordt ingewijd in het voorjaar van 1993. Het project wordt mede gefinancierd door het Vlaams Commissariaat-Generaal voor Toerisme.
| |
| |
Het geheel is zo opgevat dat de statische beelden het middelpunt kunnen vormen van schoolse creativiteit. De ruimte tussen de beelden zou opgevuld kunnen worden door toneelspelende kinderen en volwassenen. Het grasperk kan omgetoverd worden tot een dierenrijk, waar een strik, een boomstam en een vossehol met weinig middelen het Reynaertlandschap kunnen verbeelden. Verder zijn een aantal Reynaertboeken en cassettes aanwezig met de tekst voor kinderen en volwassenen; daarnaast las Marcel Ryssen fragmenten in van de Cantecleerscène en een korte en langere samenvatting van het verhaal. Het secretariaat van ‘De Ster’ beschikt over de geschikte afspeelapparatuur. Nog creatiever zou het zijn wanneer men in schoolverband een eigen bandopname zou maken, of zelfs eigen maskers en rekwisieten ontwerpen... Door toneel, mime en voordracht zou men Van den vos reynaerde in de lessen Nederlands intenser en creatiever kunnen lezen en bestuderen. In een later stadium bestaat de mogelijkheid dat enkele maskers ter beschikking worden gesteld van groepen. De mogelijkheid wordt onderzocht om het geheel verder uit te bouwen en meer didactisch materiaal ter beschikking te stellen. De nieuwe beeldengroep staat langs de Reynaertroute.
[R.v.D.]
| |
Reynaert op Vlaamse planken
1992 was een druk jaar wat Reynaerttoneelvoorstellingen betrof. Over Dear Fox en de SKON-opera Reinaert de Vos berichtten we reeds uitvoerig. We hebben intussen vernomen dat de SKON pogingen onderneemt om met deze Nederlandse vosseproduktie ook Vlaanderen te veroveren. Afwachten. Naast deze twee grote produkties was er een derde, het massaspel Ik, Reynaert I te Sint-Niklaas. Een bespreking hiervan volgt, alsook een autoreflexie van een van de schrijvers. Niet zo gewoon, maar in Tiecelijn moet dit kunnen. Dit verhinderde ondergetekende evenwel niet een eigen recensie te schrijven. Vooraleer ons echter aan het massaspel te wagen, vermelden wij nog enkele kleinere initiatieven. Wij hebben ons tot doel gesteld deze manifestaties in kaart te brengen. Eerder dit jaar brachten wij verslag van een reeks geslaagde voorstellingen in Grembergen (jg. 5, p. 21-22). De hierna volgende voorstellingen konden wij niet bijwonen, daarom beperken wij ons tot de materiële gegevens.
De kindermusical Reinaert de vos van René Verreth (zie ook Tiecelijn, jg. 4, p. 120), werd tussen 17 en 26 januari 1992 zesmaal gespeeld door de eenenvijftig laatstejaars van de Vrije Basisschool in Haacht. De acteurtjes speelden in jeans en sweaters met daarop een passend pelsje. De diersoorten werden gesuggereerd door de hoofddeksels en de grime. Naast de hoofdpersonages speelden zestien bosdiertjes (kevers, mieren, rupsen, spinnen) met prachtige handpoppen. Deze kinderen vormden een fluisterkoor en fungeerden als decor. De liederen werden gecomponeerd door Koen Deca. De regie was van Louis Deca. Ook het Klein-Seminarie van Hoogstraten speelde in 1992 een bewerking van Reinaert de Vos. Voor de folder inspireerde regisseur Fons van Dijck zich op Van den vos Reynaerde
| |
| |
(Davidsfonds, 1991), Toneelbewerker Paul Vanbossuyt betitelde zijn bewerking Fielt, of zoals Van Dale dit verklaart: ‘gemene schelm, doortrapte schurk, in het bijzonder iemand die op laaghartige wijze anderen kwaad doet zonder wettelijk strafbaar te zijn’.
Toneelkring Antigoon speelde in het Nieuw Ringtheater te Antwerpen op 8-9 mei 1992 dezelfde Reynaertbewerking van P. Vanbossuyt. Fielt of ‘Vos preekt passie’ is een bewerking van het Reynaertverhaal die in het begin van de jaren tachtig werd gecreëerd. De tekst verschilt op enkele punten van het oorspronkelijke verhaal. Reynaert wordt ‘quasi aan elke vrouw “gekoppeld”...om de wereldsheid van deze figuur aan te duiden, de figuur die oog heeft voor alles wat rondom hem gebeurt’ (programmabrochure). De bewerker omschrijft zijn verhaal als satirisch-realistisch en opteert voor een ander dan het originele einde ‘omdat hij het originele einde wat te dramatisch vond en liever een meer prettig einde aanbiedt!’ In het stuk werden twaalf liederen opgenomen.
Tot slot vermelden we nog de Reynaertvoorstelling in het Sint-Pieterscollege te Jette van 17-18-19 januari 1992. De regie en de hertaling waren van Jaak Demol.
[R.v.D.]
| |
Reynaert-wagenspel te Hulst
Tijdens de Braderiedagen van 29-30 augustus trok vijfmaal een vreemde stoet door de Hulsterse Steenstraat naar de Willibrordusbasiliek. In de stoet stapten gemaskerde figuren die nauw met Hulst verbonden blijven, de hoofdrolspelers van het Reynaertverhaal. Geen grote ‘Ommeganck’ dit jaar, wel een bescheiden wagenspel. Wijzelf zagen de laatste voorstelling en werden door een stortbui verrast. Bovendien hadden de meeste koopjesjagers Hulst reeds verlaten. De andere voorstellingen kregen echter een groot publiek.
Het stuk was geconcipieerd met de specifieke eisen van een wagenspel voor ogen: op twintig minuten toevallige voorbijgangers boeien. Hierin slaagden de drie toneelverenigingen uit Hulst, Sint-Jansteen en Stekene door de prima vertolking, de nieuwe kostuums en de grime, maar vooral door de puike tekstband. Het verhaal zelf, De vrolijke valstrik, had meer gemeen met een album van Suske en Wiske dan met het Reynaertverhaal. Dit was echter een bewuste keuze van auteur Carlien Duerinck-Gheysen, en is dit is zeker niet als een kritiek op te vatten. Het verhaal zat vol plaatselijke toespelingen, zoals ‘boer Sponselee’ uit Absdale en ook de beide burgemeesters van Hulst en Stekene waren duidelijk herkenbaar. Centraal stonden in deze grensstreek de geschiedenis van de grensovergang, de smokkel en het betaalverkeer aan de grens. Wanneer het geld van koning Nobel opgeraakt, wil de vorst tol vragen bij het overschrijden van de grens. Hij verdeelt het grote koningsbos (Vlaanderen) in tweeën. Hij laat overal paaltjes plaatsen en hij stelt hiervoor douaniers aan. De vos zal hier echter een stokje voor steken.
In het stuk waren we getuige van een zeer positieve vos die er uiteindelijk in slaagt iedereen te belazeren.
R.v.D.
| |
| |
| |
‘Ik, Reynaert I’, een vos in dienst van Europa
Vier keer heb ik het anderhalf uur durende massaspel Ik, Reynaert I in het Romain de Vidtspark van Sint-Niklaas gezien. Een positief feit is alleszins dat ik na elke voorstelling met meer voldoening vanuit de tribunes neerdaalde. In deze recensie heb ik het niet over de vele positieve reacties in de lokale pers of over de achtergronden en de bedoeling van het stuk. Ik ga ook niet in detail in op de meewerkende verenigingen en de prestaties van de individuele acteurs. De meeste gegevens staan vermeld in de prachtig uitgegeven en zeer interessante programmabrochure of werden reeds opgetekend in de vorige nummers van Tiecelijn. Ook de inhoud werd reeds uitvoerig verteld.
Ik wil bij de beoordeling een onderscheid maken tussen twee zaken: het geheel als massaspel én Ik, Reynaert I als een bewerking van Van den vos reynaerde.
Als we Ik, Reynaert I als een massaspektakel bekijken, kunnen we enkel besluiten dat de hele equipe voor 90% in haar opzet geslaagd is. Het stadspark van Sint-Niklaas, met op de achtergrond het feeëriek verlichte kasteel Walburg, is het decor voor het grote staatsfeest van gekroonde Europese hoofden. De verlichting was verrassend knap. Ook alle lof voor de knappe kostuums en de originele maskers. De meeste acteurs speelden met een dubbel masker: dier en Europees politicus, een geslaagde vondst. Ook de choreografie van de jazz-dansgroep Clapaja was verzorgd en veelal origineel. De sierlijke, weemoedige begrafenisstoet van Coppe op een toch wat frivool-ironisch muziekje was mijns inziens een hoogtepunt. Ook de zwaarddans, die de ontschoeiing van het wolvepaar en Bruun verbeeldde, was knap. Het biggeballet en de vlinderdans waren mooi -vooral de laatste-, maar weinig functioneel in het concept van het spel. De knapste vondst was de aangrijpende evocatie van het demonische Kriekeputte, een dreigend bos waar vuurslangen sissend ontbrandden en uitstierven.
Op het technische vlak was de voorstelling gewoon af en bood ze een heerlijk kijkstuk. Eén technisch aspect echter vond ik minder geslaagd, de klankband. Dat was niet te wijten aan de technische capaciteiten van de geluidsploeg, wel aan het feit dat de band werd ingesproken nog vóór de spelers de tekst kenden. Vooral in het begin van het spel, dat zeer traag op gang kwam, was dit hoorbaar. Ik ben ervan overtuigd dat de tekst veel levendiger ware geweest en de accenten veel juister, indien de bandopnames waren gemaakt na enkele algemene repetities. Een aantal stemmen op de band -jammer ook dat Margaret Thatcher haar Sint-Niklase afkomst niet steeds kon verbergen- was veel te traag. Hier deed zich een paradox voor. Tegenover de verbale werveling van een aantal passages uit de oorspronkelijke tekst, die minstens drieëneenhalf uur voordracht in beslag neemt, gaf deze voorstelling van slechts anderhalf uur een wat slome indruk. Doordat zeer veel tekst sneuvelde (meestal prima opgevangen door visuele hoogstandjes), werd het verhaal op enkele zeldzame plaatsen haast onverstaanbaar. In een aantal gevallen werd dit opgelost door technische vondsten, bijvoorbeeld verbluffend in de Kriekeputtescène. Dit gebeurde echter niet in de worstscène, die door de verzwaarde Europese
| |
| |
symboliek (een ruzie tussen Mitterand en Giscard d'Estaing) en door het feit dat de scène zich zeer ver van het publiek afspeelde, voor de meeste toeschouwers de mist in ging. Hetzelfde gebeurde met de gevangenneming van de samenzweerders, te ver van het centrale speelvlak. Het resultaat van dit alles was dat toeschouwers die het Reynaertverhaal niet of slecht kenden en de programmabrochure niet vooraf hadden gelezen, hier onmogelijk konden volgen wat er precies bedoeld werd. Hetzelfde gebeurde in de m.l. meest cruciale scène van het Reynaertverhaal, het moment waarop Botsaert de kop van de vermoorde Cuwaert aan het hof toont. In deze scène wordt de dramatiek gesuggereerd door een discotheekachtig flitsen van hel licht. De koning blijft echter stom. De koningsschreeuw uit Van den vos reynaerde, het meest dramatische moment uit het verhaal, blijft achterwege. De regisseur opteerde om de verhaaldramatiek door de techniek (stroboscooplamp) te suggereren en de stem, dramatisch middel bij uitstek, te vermijden. De dramatiek van het eigenlijke verhaal, de confrontatie van stilte en gehuil, en de centrale rol van de taal, van woord en wederwoord, kwam slechts zelden tot uiting. Bruun wordt afgetroefd in een slow-motionscène zonder dat één pijnkreet gehoord wordt. Hetzelfde geldt voor de kater in de strik en de castratie van de pastoor. Deze laatste verliest een deel van zijn ‘beurze’ zonder één kreet. Toch vormde deze scène een van de hoogtepunten van het stuk. De castratie wordt in slow-motion hernomen op vraag van een trio filologen. Zij beslissen dan om voor het Europese nageslacht de pastoor te vervangen door een koster en het afgebeten ‘dinc’ tot een neus om te dopen.
De tekst van M. Ryssen, Y. de Maesschalk, F. Pouck en J. van der Heist was genietbaar. Af en toe werden, wellicht om technische redenen, enkele kleinere ingrepen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst gemaakt, echter een goed recht van het auteurskwartet. Zo komen de beulen na de tussenkomst van Tiecelijn niet meer terug aan het hof, maar worden zij onderweg reeds gestopt en gevild. In het Middelnederlandse verhaal heeft de terugkeer in de hofgemeenschap tot gevolg dat de hofplaats een onhoofse plaats wordt waar hovelingen andere hovelingen villen. Deze dimensie gaat in het Europese stuk verloren. Een andere wijziging is dat de passage aan het nonnenklooster in de biecht van Reynaert zelf wordt opgenomen. Deze biecht wordt door de das in flash-back aan het hof verteld.
Tot slot enkele bedenkingen over die Europese dimensie van het stuk, en meteen ook een reflectie op ik, Reynaert I als een bewerking van Van den vos reynaerde. De dubbele Europese bodem was een interessant gegeven, maar was lang niet altijd gemakkelijk inpasbaar, soms zelfs ietwat gezocht (wat heeft Grimbeert in godsnaam gemeen met een Oostenrijkse Oberstormbahnfürher?) en in zijn geheel problematisch. Het Europese thema werd in het begin van het spel consequent en intelligent opgenomen, nadien verwaterde het echter, om naar het einde toe bijna volledig te verdwijnen. Tot de vrij bombastische apotheose dan, die geheel in het licht van Europa 1993 was geconcipieerd.
Vooral voor de figuur van de vos gaf het Europese perspectief problemen. Wie was Reynaert in dit stuk? Hoe is hij te situeren in de Europese context? In dit verband
| |
| |
begreep ik het slot van de voorstelling niet. De vos komt naar het publiek toe en declameert een op zich knap Reynaertgedicht, dat echter niet op dit moment in het stuk paste. Daarop start de slotscène met een groots vuurwerk en de negende van Beethoven. Het deed me denken aan een Brasschaatse vos van enkele jaren geleden, waar het Reynaertverhaal uitmondde in de Vlaamse Leeuw. Dit einde, op zichzelf een interessant schouwspel, was geen logisch slot van de voorstelling die we konden aanschouwen. Er werd een negatief vossebeeld ten tonele gevoerd. De hele (Europese) Gemeenschap is ontmaskerd. Het verhaal eindigde, net zoals Vdvr, chaotisch. Deze ondergang werd echter omgebogen tot een verheerlijking van de Europese gedachte. Het slot vloeide niet voort uit de rest van het verhaal. Het was te plots, dissonant met wat voorafging. Het slot van Vdvr is het moeilijkst dramatisch te verwerken. Het wordt een stokpaardje van me.
Een andere Europese opzet ware geweest: uit de tientallen verhalen die de Europese Reynaerttraditie ons naliet, een nieuw Reynaertspel te maken en de bouwstenen uit de ‘matière renardienne’ creatief gebruiken. Dit ware naar het publiek toe misschien niet direct als Europees herkenbaar, maar minstens even boeiend.
Ik, Reynaert I, ik onderstreepte het reeds, was een boeiend kijkstuk, maar bij wijlen een problematische bewerking van het Reynaertverhaal. Toch had ik het gevoel na elke voorstelling nieuwe details te hebben gezien, stukjes tekst beter te hebben begrepen en subtiele regie-aanwijzingen te hebben opgemerkt. Het stuk zat bol van dubbele bodems en fijnzinnige details. Telkens was ik getuige van de enorme werkkracht, het talent en het enthousiasme van de ruim 450 medewerkers. Hoogtepunten waren naast de reeds vermelde Kriekeputtescène, begrafenisstoet en castratiescène, de theatrale verwerking van de drie bodetochten en de spitse tweespraak tussen Reynaert en de zwarte panter. Ook de verleidingsscène met de honing was om de vingers bij af te likken. Prima acteursprestaties waren er, het mag ook heel even onderstreept, van vader en zoon Coppens als Reynaert (Geert) en Nobel (Willy). Ook de kleine Cuwaert met zijn glasheldere stem bekoorde mij.
De grootste betekenis van dit spel lag in het feit dat het oude verhaal uitnodigt tot bezinning en vooral tot creativiteit. Dit hebben regisseur Van der Helst en zijn magen gedemonstreerd. Van der Helst liet meermaals optekenen dat dit zijn laatste Reynaert was. In 1973 speelde hij in Sint-Niklaas de hoofdrol, nadien regisseerde hij. We hopen dat de ‘Orde van den vos Reinaert’ verder blijft werken en een nieuwe regisseur zoekt. Hoewel, oude vossen hebben vele ‘treken’. Indien er nog massavoorstellingen zouden komen, en we twijfelen daar na het succes van deze editie niet aan, durf ik suggereren om het Middelnederlandse verhaal in een moderne bewerking op de planken te zetten. De dramatiek van die tekst is haast onevenaarbaar.
Op 20 november komen de medewerkers van Ik, Reynaert I samen voor een vosse-slotfeest. Daar kan de tekst op cassette beluisterd of op video bekeken worden en worden de laatste T-shirts verkocht. Op het programma staan o.a. Tiecelijn-frivoliteiten. We hopen dat het geen definitief afscheid is.
[Rik VAN DAELE]
| |
| |
| |
‘Ik, Reynaert I’, of een zachtzinnige nabeschouwing
Als het waar is dat zelfkennis mag gelden als het begin en einde van alle wijsheid, dan geldt iets gelijkaardigs allicht ook voor zelfkritiek. Hoe verdacht het evenwel ook mag lijken dat een van de bewerkers zich overgeeft aan wat nabeschouwelijk proza, als oratio pro domo is deze tekst allerminst gedoeld, en nog minder als een poging om alle gesproken of geschreven aanmerkingen te weerleggen. Ik geloof gewoon dat wie ‘schrijft’, en op zijn geschriften wordt beoordeeld, ook recht van ‘spreken’ heeft.
Wie de groei van Ik, Reynaert I van binnenuit heeft meegemaakt, kan zich uiteraard niet op een neutraal standpunt plaatsen. Zijn uitspraken hebben onvermijdelijk de kleur van de partijdigheid. Nu ik al schrijvende mijn ogen sluit, zie ik kleuren, klanken en beelden tot leven komen. Ze schuiven zachtaardig door elkaar heen. Als vlinders wakkergekust door het witte licht van de morgen. Want dit ‘massaspel’ is een poging geweest om van het geijkte pad af te wijken. Zowel wat de tekst, de vormgeving, het ruimtebeheer, de muziek als de regie betreft. Ambitieuze intenties inderdaad, maar ze verklaren wel ten dele waarom deze Reynaert een kwetsbaar produkt is geworden. Het bewuste streven zowel inhoudelijk als formeel nieuw te zijn en toch de taal van Reynaert te spreken, ziedaar het al te breekbare gegeven waarvan schrijvers en regisseur zijn uitgegaan.
Zo is de spektakelwaarde van dit massaspel met opzet laag gehouden. Een zoeken naar evenwicht tussen kracht en krachteloosheid, stilte en taal, beweging en stolling, emotie en afstandelijkheid. Zowel in tekstueel als dramatisch opzicht heeft deze creatie zich verre gehouden van elke vorm van melodrama of pathetiek. Behalve op het einde wanneer de vuurpijlen losbranden en een naar mijn smaak lang ‘naspel’ ondersteunen, wat alleen maar schril kan contrasteren met de veeleer zelfbewuste ingetogenheid waarmee Reynaert de vos afscheid neemt.
Of een en ander bij het geëerde publiek is overgekomen zoals het is bedoeld, is uiteraard nooit met voldoende zekerheid te achterhalen. Dat er van het publiek een soms te hoge graad van verbeelding en participatie werd verwacht, lijkt me nu wel vast te staan. Soms is een symbolisch bedoeld interludium bepaald de mist ingegaan, zoals de uitbeelding van het komplot tegen Nobels troon. Soms lijkt me de samenhang tussen bepaalde tekstpassages en de speelruimte niet optimaal te zijn uitgevallen, zoals tijdens Reynaerts hatelijke uitval aan Bruuns adres na diens plotse duik in het water. Bovendien worden de in ongena gevallen Isegrim en Bruun al te ver van het hof in het blok geklonken, wat de band tussen tekst en beeld niet erg is ten goede gekomen.
Maar deze detailkritiek komt me achteraf beschouwd als erg gemakkelijk voor. Want globaal gesproken hebben woord, beeld en klank elkaar vrij harmonisch ondersteund. Een opgave van jewelste, zeker als men bedenkt dat er gekozen is voor een niet-lineaire uitbeelding van het Reynaertverhaal. Het sterkste voorbeeld daarvan lijkt me de niet-aflatende afwisseling waarmee de drievoudige daging is uitgewerkt. Wat zo licht had kunnen vervallen tot een monotone aaneenschakeling van drie netjes parallel gehouden zendin- | |
| |
gen, is driemaal anders benaderd. Bruun wordt gestuurd, zijn wedervaren in Malpertuus wordt uitgebeeld maar zijn terugkeer aan het hof wordt geïmpliceerd. Dat laatste blijkt uit de onmiddellijke overstap naar een in zichzelf verzonken Tibeert, op pad naar Reynaerts hol. Tibeerts onfortuinlijke stuiptrekkingen -na het kiese commentaar van terzake bevoegde filologen- glijdt bijna naadloos over in de aankomst van Grimbeert, Nobels derde gezant. Wat Grimbeert heeft moeten aanhoren wordt via een drietal flash-backs aan de verbouwereerde hovelingen getoond. Al acht ik de derde flash te weinig overtuigend gebracht, als evocatief bestanddeel is de Grimbeertscène een aardige zet.
Trouwens, ook op andere momenten is bewust geopteerd voor een evocatieve verhaalstijl, bijvoorbeeld in de Kriekeputtescène. Niet alleen is daardoor een lang betoog sterk ingekort, maar de tekst zelf wordt op een hoogst pregnante wijze omgezet in beeld, zonder het verhaal daardoor aan te tasten. Iets gelijkaardigs kan allicht worden gezegd van de ultieme ontmaskering: de ontzetting wegens Reynaerts verraad wordt ook hier ‘verwoord’ via de taal van het beeld (al bleef de stroboscopische wanorde iets te lang aanhouden om haar kracht te bewaren).
Heb ik het bij het verkeerde eind, heb ik verkeerd gekeken als ik mij achteraf een ‘lyrische’ vormgeving herinner? De frêle, kwetsbare aanpak, die ik hiervoor al heb aangestipt, is naar mijn gevoel, voor een groot deel toe te schrijven aan de lyriek van de uitbeelding. De lyrische, bijna-vrouwelijke benadering blijkt ongetwijfeld uit een beperkt intimistisch tableau als het minnespel van Hersinde en Reynaert, of het bekoorlijke lichtvoetige rouwballet ter ere van Coppe. Maar ook in de andere gedeelten is de toonaard van het verhaal ingetogen en beheerst. Of de choreografische intermezzi altijd even functioneel mogen heten, is voor discussie vatbaar, maar als poëtisch en ritmisch commentaar bij het eigenlijke verhaal hebben ze niet misstaan. Hoewel in narratief opzicht de gescandeerde verwensingen van Reynaert-en-co het verhaal afsluiten, sluit Reynaerts slottekst toch aan bij wat men, naar een woord van C. Verhoeven, de ‘lyrische meerwaarde’ van dit stuk zou kunnen noemen. Reynaert heeft het laatste woord: de krachtige fluistering van het eeuwige kwaad.
Wie zich bij een of andere produktie betrokken voelt, raakt zelden uitgepraat. Tijd dus dat de stilte weer mag spreken. Maar niet vooraleer erop te wijzen dat Ik, Reynaert I zich gul heeft bediend van allerlei ‘beproefde’ dramatische technieken. De gelijktijdige zichtbaarheid van Nobels hof en Reynaerts Malpertuus -zeker in de slotscène- herinnert aan het simultaneïteitsprincipe van het middeleeuwse drama. Het vinnige verbale vuurwerk tussen de voor dit spel ingehuurde Mrs. Thatcher en Reynaert is een bewuste verwijzing naar de klassieke stichomythie. Ook het gebruik van gelaatsmaskers is in zekere zin op te vatten als een knipoog naar het Griekse theater. De conclusie ligt dan ook voor de hand: in dramatisch opzicht is deze Reynaert beslist vreemd gegaan, al kan de inspiratie daarvoor niet erg vergezocht overkomen als men bedenkt dat Reynaert zelf zijn mooie Hermeline niet altijd even recht in de ogen heeft gekeken.
Yvan DE MAESSCHALCK |
|