Robin Hannelore, auteur van de natuurcursiefjes in De Standaard ziet de raaf in zijn cursiefje ‘Tiecelijn’ van 21-22 maart 1992 als volgt:
Bij de oude Germanen golden ze als boodschappers van de goden en als symbolen van wijsheid. In Van den Vos Reynaerde brengt Tiecelijn de jobstijding van Nobels gewijzigde houding aan Brune, Ysingrijn en Tybaert wanneer zij de galg aan het timmeren zijn. Willem heeft de raaf beslist gezien in de buurt van de Kriekeputte en de eeuwige wildernesse.
Hannelore ziet het Kriekeputte uit Van den vos reynaerde, als de natuurlijke biotoop van de raaf. En geeft de Tiecelijnen via de Germanen een goede pers.
Het tweede ex-libris, ontworpen en als ets uitgewerkt door de Bulgaarse kunstenaar Nikolai Yanakiev - woonachtig in het kuststadje Bourgas aan de Zwarte Zee, is geïnspireerd door het prachtige Wapenbroeders (1955) van Louis Paul Boon. Boons dierenroman heeft als ondertitel ‘Een getrouwe bewerking der aloude boeken van Reinaert en Isengrimus’. Boon heeft voor deze collageroman geplukt uit de Roman de renart, de Ysengrimus en Van den vos reynaerde. Door aan de verhalen een nieuwe chronologie te geven, heeft hij er -volgens zijn eigen visie- een echte roman van gemaakt. Boon vertelde in een interview aan H. Jesserun D'Oliveira: de zijverhalen en de binnenverhalen, ‘ik heb ze zo herschikt en bewerkt, dat het een echte roman werd.’ Of hij al dan niet het woord roman (in Roman de renart wil het zeggen: ‘in de volkstaal’) verkeerd heeft begrepen, is een andere vraag. Het gaat hem meer om het tijdsverloop, Boon wilde met zijn collagetechniek het boek in de door hem gewenste chronologie laten verlopen.
Het ex-libris is ontworpen als Wapenbroeders-ex-libris, maar ook met het oog op het Tiecelijn-lustrum. Daarom is een hoofdstukje als inspiratie gekozen waarin Tiecelijn een belangrijke rol speelt. De keuze viel op een hoofdstukje uit Boek 3, met name ‘Hoe reinaert reeds tevreden was met de kaas. Naar “Le roman de Renart”, branche II, vers 824-1024’ (WB, p. 97-100). Boon plaatst Tiecelijn in een idyllisch landschap. Reinaert ‘kwam in een bebloemde weide waartussen een beek vloeide, en waar een rode beuk de schoonheid van zijn blaren liet bewonderen’ (p. 97). Boon heeft de Franse tekst vrij bewerkt: ‘Dans une plaine fleurie que bordaient deux montagnes et qu' une eau limpide arrosait, Renart, un, jour, aperçut, de la rive opposée, un hêtre...’ (Roman de Renart, texte de P. Paris). Boon actualiseert de tekst: van ‘un hêtre’ maakt hij een rode beuk. Onder deze beuk ligt Reynaert, die een middagdutje doet, ‘want uitgeslapen te zijn, is de meest noodzakelijke gave die men in deze wereld moet bezitten (p. 97). En op de tak boven hem komt Tiecelijn neerstrijken met een geroofde kaas in de bek. Boon ziet de raaf niet zo positief: ‘de dief, de zwarte onheilbrenger’. Dan actualiseert Boon de tekst: ‘Tiecelijn zat in de boom, en reinaert lag er onder... en daar zij aldus verenigd waren door de orde van de rode beuk, was hun toestand verre van gelijk te noemen. Tiecelijn genoot van de kaas, en reinaert moest het genieten aanzien...’ (p. 98). Tiecelijn heeft de kaas gestolen