Tiecelijn. Jaargang 5
(1992)– [tijdschrift] Tiecelijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Een acrostichon in Reynaerts historieDe oudste bron van Reynaerts historie is het Brusselse handschrift B van rond 1470. Na die datum begint een continue stroom van bronnen, die de veronderstelling doet rijzen, dat de tekst bijzonder populair geweest moet zijn. Dit is op zichzelf al voldoende reden om eraan te gaan twijfelen of het werk (zoals men aanneemt) al rond 1378 ontstaan kan zijn. Waarom zou het gedicht eerst bijna een halve eeuw onopgemerkt gebleven en dan eensklaps een bestseller geworden zijn? Natuurlijk kan men erop wijzen dat de verspreiding van sommige werken op het einde van de vijftiende eeuw onder invloed van de nog jonge boekdrukkunst in een stroomversnelling is terechtgekomen. Maar ook dan blijft het totale ontbreken van een -al was het maar fragmentarisch bewaard- handschrift uit de periode tussen 1378 en 1470 verwonderlijk, zelfs onverklaarbaar. Gaat men ervan uit dat Reynaerts historie rond 1378 is ontstaan dan krijgt men de indruk dat de receptie ervan in het buitenland met heel wat vertraging heeft plaatsgevonden, alsof men in Westminster en Lübeck meer dan een eeuw nodig gehad zou hebben om dit meesterwerk naar waarde te schatten en het voor het eigen publiek te vertalen. Al in vroegere tijden hadden de werken van Nederlandse auteurs geen hele eeuw nodig om in het buitenland gerecipieerd te worden (en omgekeerd). Die cierheit der geesteliker brulocht van Jan van Ruusbroec bijvoorbeeld, geschreven kort vóór 1345, werd al vanaf 1350 in het Duitse taalgebied verspreid en het hele oeuvre van deze mysticus werd nog tijdens zijn leven in het Duits, het Latijn en het Engels vertaald. Een latere datering van Reynaerts historie komt dus ook tegemoet aan de voorstelling van een homogeen cultuurlandschap Europa tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw.
Uitgaand van deze overwegingen omtrent de datering van ons gedicht belandt men automatisch bij het probleem van de zogenaamde anonieme overlevering ervan. Mocht onze veronderstelling kloppen dat het werk inderdaad in het midden van de vijftiende eeuw geschreven is, dan zou het toch in strijd zijn met de tijdsgeest als de dichter niet op een of ander manier had geprobeerd om zijn naam mee te delen. Omdat, zoals bekend, de auteur van Reynaerts historie het werk van zijn voorganger Willem inclusief de proloog bijna integraal heeft overgenomen, is de auteursnaam Willem in de eerste regel bewaard gebleven. Het is niet uitgesloten dat de dichter van de jongere versie de tweede vermelding van deze naam in het acrostichon BI WILLEME op het eind van Van den vos reynaerde over het hoofd gezien heeft, want tenslotte hebben ook de filologen in de negentiende en de twintigste eeuw die lange tijd niet opgemerkt. De dichter van Reynaerts historie heeft echter de betreffende passage weggewerkt, wat voor de hand lag omdat zij net op de naad tussen beide teksthelften staat en het slot van Van den vos reynaerde vanzelfsprekend tot het begin van het geplande da capo omgevormd moest worden. Mocht de bewerker het acrostichon in de laatste regels van zijn voorbeeld | |
[pagina 4]
| |
bemerkt hebben, dan zou het voor de hand liggen dat hij zelf ook op het eind van zijn eigen werk zijn naam noemt. Laten wij deze regels even nader bekijken: Js dair oec yet in mysset
Diet beteren can die maket bet
Jc weets hem danck wie in sijn maken
Sijn best doet en is niet te laken
Mer wie alle dinck wil berichten
Wie soud hem yet willen dichten
Doch wie dit gedicht laet so hijt vijnt
En mysdoet tegens my niet twijnt
Hier neemt eynde reynaerts hystorie
God geef ons allen die hemelsche glorieGa naar voetnoot1
Op het eerste gezicht leveren de beginletters van deze laatste regels geen zinvolle tekst op. Maar bij nader toezien springt de naam DISMWDE in het oog. Om dat te kunnen zien moet men wel even abstraheren van de laatste twee regels, maar misschien zijn die later toegevoegd. Misschien mogen we ze wel als overbodig beschouwen. Automatisch associeert men met DISMWDE natuurlijk het toponiem DIKSMUIDE dat in het Middelnederlands wel met een w maar vaker met cs of x dan met een enkele s geschreven werd, hoewel assimilatie van cs tot s zeker niet verwonderlijk zou zijn. Dat herinnert ons eraan dat in de tekst ook sprake is van het plaatsje Elverdinge dat niet ver van Diksmuide af ligt. Het is vreemd dat we een plaatsnaam aantreffen, waar we eigenlijk een persoonsnaam hadden vermoed. Merkwaardig is verder het feit dat de schrijfwijze van dit toponiem er wat ongewoon uitziet. Weliswaar zou men daartegen kunnen inbrengen dat men een | |
[pagina 5]
| |
regel moeilijk met een x kan laten beginnen, maar de oplossing cs zou mogelijk geweest zijn, hoewel het voor het acrostichon benodigde aantal regels daardoor groter geworden en het rijmschema verschoven zou zijn. Toch kan men met een beetje goede wil de ontbrekende c in het beginwoord lc terugvinden. Dit zou evenwel alleen als een noodoplossing te beschouwen zijn. Wie vertrouwd is met de literatuur rondom de vos, weet dat de naam Diksmuide al eerder in verband is gebracht met Van den vos reynaerde. Nog in 1989 heeft J. de Wilde een wat avontuurlijke poging ondernomen om een van de heren uit het geslacht van Van Dixmude met de wolf Isegrim te identificerenGa naar voetnoot2. Het staat wel vast dat deze adellijke familie oorspronkelijk een tak van het geslacht van de heren van Beveren-Waas was en daarmee zitten we midden in het Waasland, Reynaerts land van herkomst. Over het geslacht Van Dixmude is tot nu toe nog geen genealogisch onderzoek gedaan, zodat wij slechts over schaarse informatie terzake beschikken. De Dixmudes behoorden blijkbaar tot de leperse patriciërsstand. Enkele telgen uit het geslacht Dixmude waren schepenen in die stad. Voor ons doel is het overigens niet oninteressant dat de in het acrostichon gebruikte spelling Dismude zonder x of cs blijkbaar een gangbare oude schrijfwijze voor de geslachtsnaam is geweestGa naar voetnoot3. Daar komt nog bij dat enkele leden van de familie blijkbaar literair talent hadden. Twee kronieken, vermoedelijk ontstaan tussen 1430 en 1435 worden aan een Jan en een Olivier van Diksmuide toegeschrevenGa naar voetnoot4. Voor de studie van deze bronnen zijn we nu echter op een gebrekkige negentiende-eeuwse editie aangewezen omdat de betreffende handschriften in de loop van de Eerste Wereldoorlog in leper verbrand zijn. Het acrostichon levert op dit ogenblik dus nog een aantal raadsels op. Het is niet duidelijk waarom ieder spoor van een voornaam ontbreekt; het is nog de vraag wat de letters H en G in de laatste regels van het gedicht te betekenen hebben; het is onduidelijk waarom aan de naam geen voorzetsels zoals bijvoorbeeld bi voorafgaat, enz. Er is momenteel over het geslacht Van Diksmuide nog te weinig geweten om één bepaald persoon als gegadigde voor het auteurschap aan te wijzen. Misschien was er zelfs een Willem van Diksmuide? Op dit ogenblik wordt in samenwerking met de redactie van Tiecelijn archiefonderzoek gedaan en we hopen vroeg of laat een potentiële auteur te kunnen presenteren. Amand BERTELOOT | |
[pagina 6]
| |
Het Dyckse handschrift, vers 41-65 (opening van het eigenlijke verhaal)
|
|