Reynaerdiefje
Een van de aantrekkelijkste kanten van middeleeuwse literaire werken is het mysterie dat ze omgeeft. Ze zijn raadselachtig, versluierend, fascinerend. Ze zijn moeilijk grijpbaar voor de moderne, rationele mens. De moderne mens die gefascineerd wordt door de middeleeuwse teksten heeft iets van een schattenjager. Hij poogt verloren gegane handschriften op te sporen, verloren gegane varianten en tekstpassages te reconstrueren, een verantwoorde lectuur voor te stellen, hij poogt in het labyrint van vormaspecten geheime sleutels te vinden die eeuwenoude gesloten deuren openen. Hét werk uit onze Middelnederlandse literatuur dat door het grootste aantal wetenschappers en liefhebbers onderzocht is, is ongetwijfeld ook de parel van onze literatuur: Van den vos reynaerde. Men heeft zelfs een naam bedacht voor deze speurders: vossejagers. Jan Frans Willems introduceerde de term zeggende dat de vossejacht nog lang niet gesloten was. Later evolueerde de term tot een in sommige kringen wat pejoratieve term voor de liefhebbers die Reynaerts middeleeuwse sporen zochten in een modern landschap. Tegenwoordig is het weer een eretitel. Er zijn genoeg sporen die onderzoek verdienen. We noemen slechts enkele van de vele Reynaertmysteries: de Madoc, de identiteit van de dichters van Van den vos Reynaerde en Reynaerts historie, de ontstaansplaats en de datering van beide werken, hun interpretatie, het plaatsje ‘Vnnblois’ (of ‘Boloys’) in Vermandoys, de vele ontbrekende schakels in de Reynaertdruktraditie (het volksboekje van 1614, de drukjes vóór 1700 van H. Verdussen)... Men vroeg zich de laatste tijd steeds meer en meer af wat er was gebeurd met het Dyckse handschrift, dat na een weinig orthodoxe ‘ontlening’ door Hellinga voor zijn diplomatische editie nauwelijks door een levende ziel werd ingekeken. Bestond het nog wel, was het verkocht?
Dat J.F. Willems woorden profetisch waren, behoeft geen verwondering. Wat er echter in deze Tiecelijn kan en mag verschijnen tart evenwel alle verbeelding. 1991 (en 1992) wordt een belangrijk jaar in de annalen van de Reynaertfilologie.
Het begon bescheiden met de publikatie van Het land van Reynaert en het inrijden van de Reynaertroute in de Pinksterdagen. Een recensie van het boek door Erwin Verzandvoort is te vinden op p. 31. Op 10 april promoveerde André Th. Bouwman te Leiden met een magistraal proefschrift over de verhouding tussen de Reynaert en zijn Oudfranse bron. Reinaert en Renart wordt in dit nummer gerecenseerd door Herman Heyse.
In oktober volgde dan één van de hoogtepunten: de publikatie van het facsimile van het Comburgse handschrift van Van den vos Reynaerde, een van de twee volledige Reynaerthandschriften. In deze luxueuze uitgave verscheen ook een uitgebreide commentaar op de tekst en op de ontstaansgeschiedenis en de receptie van het verhaal. Bij de voorstelling van het boek te Mortsel op 19 oktober 1991 hield de projectleider, professor Jozef Janssens (K.U. Brussel), de inleidende lezing. U vindt deze tekst p. 11-15. Hij gaat, net zoals in het boek, op zoek naar een nieuwe lezing van het verhaal en verlaat de oude sporen van Reynaert als de sympathieke schelm.