| |
| |
| |
Portret
Hubert Lampo, Madocjager
Biografische schets, maar dan heel kort
Hubert Lampo
Geboren op 1 september 1920. Antwerpen, Kiel. Opgevoed in een zeer streng maar niet-gelovig milieu (wat hem nooit belet heeft zeer verdraagzaam te zijn). Korte tijd in het onderwijs als regent. Vrij lang redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Verzorgde de pagina kunst en kultuur in de Volksgazet. Werd in 1948 rijksinspecteur bij de Dienst van Openbare Bibliotheken. Oost-Vlaanderen (wij naderen het hol van de vos). Sedert 1964 hoofdinspecteur van de Openbare Bibliotheken in het Vlaamse land. Was ook medewerker aan het TV -programma ‘Vergeet niet te lezen’. In '72 één jaar voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen Sedert 1979 lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal-en Letterkunde en dit ter vervanging van Johan Daisne, zijn literaire broer in het magisch-realisme.
| |
Van psycho-realisme naar magisch-realisme
In 1947 verschijnt zijn eerste belangrijke roman. Helêne Defraye (prijs van de provincie Antwerpen). Het magisch-realisme kwam voor het eerst aankloppen in Terugkeer naar Atlantis. Helemaal in die magisch-realistische sfeer werd De komst van Joachim Stiller geschreven, waarvoor hij trouwens de Staatsprijs kreeg (ook verfilmd) Magisch-realistisch zijn ook de romans die volgden. De goden moeten han getal hebben. De heks en de archeoloog. Wijlen Sarah Silbermann, Zeg maar Judith... om maar enkele van de voornaamste te noemen. Geen fantastische verhalen die aan een roekeloze verbeelding ontsproten, maar duidelijk herkenbare
| |
| |
realiteit die echter dooraderd wordt door magische elementen. Lampo schreef ook heel wat merkwaardige essays: De zwanen van Stonehenge, de ideale gids voor wie zich in het magisch-realisme verdiepen wil en... Kroniek van Madoc. Meteen zitten we in het zog van Willem die ‘madocke maecte’. Uit al die geschriften blijkt een grote belangstelling voor het parapsychologische, een bijna dwepende liefde voor Engeland en Wales, een ontembare drift om het onbekende, het met tal van mysteries omhulde, het tot nu toe niet geidentificeerde te achterhalen. Wat de meesten als verbeeldingrijke mythe of als fantastische sprookjes uit oeroude tijden beschouwen, schuift Lampo niet zomaar achteloos opzij. Hij gelooft sterk dat deze zogenaamde ongelofelijkheden wel iets met langvervlogen werkelijkheid te maken hebben Flarden herinneringen aan waar gebeurde feiten en toestanden, weliswaar herkneed door de vertekenende verbeelding. Lampo is een verbazingwekkend erudiet die op alle putten vis heeft. Hij moet karrevrachten lectuur hebben verteerd. De middeleeuwse literatuur, nationaal en internationaal, inbegrepen de gehele sfeer errond van ontstaan, historische situering, invloeden en verwantschappen allerlei heeft hij in talrijk bestudeerde bronnen zich eigen gemaakt. Met een sterk accent op de Arthur- en Graalromans. Wat in het geheel van die middeleeuwse literatuur wazig of gissing blijft, boeit hem uitermate. Het kon dan ook niet anders of Willem, Reynaerts auteur, en diens verloren gegaan verhaal over Madoc peuterden zijn nieuwsgierigheid los en zetten hem op weg naar een intellectuele ‘queeste’. Maar straks meer daarover. Eerst nog even dat magisch-realisme. Het bracht Lampo in innig kontakt met het werk van Carl Gustav Jung en diens theorie- en over het collectieve onbewuste, de betekenisvolle synchroniciteit en de archtypen. Ook Reynaert en Madoc behoren tot de archetypische sfeer. We lezen in
De zwanen van Stonehenge: ‘Vanzelfsprekend treden ook dieren als de belichaming van archetypen op: de sluwe vos Reinaert, de leeuw als het symbool van adel en dapperheid en koning aller dieren’. Maar wat is een archetype?
| |
Archetypen
In De draad van Ariadne wordt Lampo uitermate geboeid door de vraag: waarom schreef ik de dingen zoals ik ze schreef. Bijzonder interessant als verheldering voor de lezer van De komst van Joachim Stiller is het elfde hoofdstuk ‘Literatuur en alchemie’, waarin hij verwijst naar C.G. Jung en diens merkwaardige beschouwingen over archetypen. Archetypen zijn voorstellingen uit wat Jung het gemeenschappelijk of collectieve onbewuste noemt. Dit ligt nog een verdieping lager, bij wijze van spreken, dan het persoonlijke onbewuste dat door Freud werd gedetecteerd. Het collectief onbewuste is ‘de bezinkingslaag van de aldaar gedeponeerde ervaringen
| |
| |
der ganse mensheid’. Niet opgebouwd door middel van verdrongen of vergeten ervaringen maar bij de geboorte ‘congenitaal ten deel gevallen als een ons zelf onbekend psychisch potentieel’. De mens kan voorstellingen uit dit collectief onbewuste a.h.w. ‘herkennen’, de ‘zgn archetypen, die betrekking hebben op oeroude, over het ganse mensdom verspreide, vaak tot de sfeer van de mythen behorende gegevens’. Overal en altijd blijken deze oerbeelden een belangrijke rol te spelen in het leven van de mens daar ‘waar de prelogische mentaliteit aan bod komt’. De vier natuurelementen, de heksen, tovenaars, boze geesten, reuzen, wapens, met magisch potentieel geladen voorwerpen, dieren... Ook Reynaert en Madoc horen thuis, zo beweert Lampo, in die archetypische sfeer.
| |
Kroniek van Madoc
Toch eerst nog even dit: magisch-realisme is geen opzettelijk spelletje met archetypische voorstellingen, maar het resultaat van een uitzonderlijke ontvankelijkheid voor de archetypische boodschappen, seinen a.h.w. vanuit het collectieve onderbewustzijn. Steeds volgens Lampo die dit fenomeen een magisch feit noemt. Maar keren we terug naar onze vos.
Reynaert: een archetype. Willem de totaal onbekende auteur, wazig aanwezig in enkele gissingen zonder veel gronden. Madoc: een nooit teruggevonden verhaal. Velen twijfelen eraan of dit verhaal wel ooit heeft bestaan, een geintje van Willem dus. Bovendien zit ook deze figuur in de archetypische sfeer. Genoeg natuurlijk om iemand als Lampo te prikkelen naar een onverdroten speurtocht. Het resultaat daarvan vond zijn neerslag in Kroniek van Madoc. Een succesrijke speurtocht, zo Lampo meent te moeten geloven. Madoc bestaat, zowel de persoon (een historische trouwens) als het verhaal van Willem en ergens wacht een kopie van een Franse vertaling, een heus handschrift, op ontdekking. Maar het bestaat! Lampo heeft na zijn detectivetocht Willem en Madoc om zo te zeggen bij hun staart. Het weze intussen toegegeven dat de auteur zelf zijn ontdekkingen relativeert. Hij weet zichzelf een dilettant, wil geen ‘betweter spelen’, heeft het over ‘mogelijkheden’, misschien toch ‘waarschijnlijkheden’. Zijn kroniek is een ‘literair-historische detectiveroman’, het stap-voor-stap relaas van een intens zoeken. En zoals het in een heus speurdersverhaal gebeurt: van gissingen tot ‘ja nu heb ik het’, maar neen, dit nieuwe spoor... en wat ik eerst beweerde is toch niet helemaal juist, maar o toeval wat ik nu toch ontdek... Ups en downs dus, bevestigingen en weer twijfels tot uiteindelijk de definitieve oplossing aan een kim zonder veel eigenlijke bewijsbare gronden verschijnt. Een ‘literair-historisch science fictionverhaal’
| |
| |
naar zijn eigen woorden, een ‘intellectuele kweeste’, zegge dus avontuur vol avontuur en wisselende interpretaties.
Het avontuur begon in 1972, eerder toevallig -typisch voor magisch-realisten- bij het lezen van De eerste Amerikaan van C.W. Ceram. Madoc verschijnt er ten tonele als een Welshe prins die in de twaalfde eeuw Amerika ontdekt. Meteen wordt de motor boordevol nieuwsgierigheid aangezwengeld. De Encyclopedia Americana wordt erbij gesleurd: twaalfde eeuw wordt verengd tot 1172. En dat ook Dr. Tinbergen het heeft over een ‘fantastisch zeevaartverhaal’ en dat prof. Peeters (Amsterdam) ermee bezig is, stimuleert. En hoe kan het: zelfs Jan Frans Willems maakt gewag van ene Madoc, zoon van Owen Gwynned die... In Amerika en Wales blijkt een gemakkelijk volgbare Madoctraditie te bestaan, die bij ons blijkbaar niet doordrong. Of toch? Van Maerlant heeft het over ‘Madocs droom’, in Die borchgrave van Couchi vind je niet verkeerd te begrijpen zinspelingen. Rederlijker De Dene heeft het ook al over die Madoc en heb je dan het Esbattement van de Appelboom nooit gelezen? Om nog te zwijgen over het uitgebreide epos dat Robert Southey aan de uitgeweken prins Madoc wijdt, die op zijn zwerftocht Amerika ontdekt, al behoort dit verhaal niet tot onze literatuur.
Al deze ‘ontdekkingen’ zetten Lampo ertoe aan naar Wales te trekken. In Aberystwyth fluks de National Library binnengedrongen. Her ende der constateren dat Madoc in Wales nog steeds tot de levende foklore behoort. En dan kom je in Portmadoc terecht (sorry, eigenlijk een stichting van een zekere Mr. Maddox), je nipt er een glas in de Madoc Snackbar en je neuriet het kinderliedje over die dertien schepen en die onbekende landen. In Rhos-on-Sea word je zowaar onthutst door een gedenkplaat: ‘Madoc sailed from here...1172 ...’; maar slechts met twee scheepjes. De zoon van Owen Gwynned, hij had er negentien, landde in 1172 in Mobile, Alabama. Dieper landinwaarts moet je nu een soort blanke Indianen aantreffen, nazaten van de verdwenen prins. Kende onze Willem dit Madocverhaal of gaat het om een jongere traditie? Maar Lampo aarzelt niet en duikelt in de Stadsbibliotheek van Antwerpen. Neust in de Chronicle of the Princess; pech slechts negen zonen en geen Madoc, maar die zal wel een bastaard geweest zijn en die worden niet vermeld. Meer en meer blijkt: Willem had geen Weishe voorbeelden, al dichtten tijdgenoten met onuitspreekbare namen over ‘een broer die zocht naar een rijk waarop niemand aanspraak maakt’, nu weer met 300 man en tien schepen.
Maar één ding is duidelijk: Madoc als historische figuur heeft bestaan. Heel wat wetenschapsmensen bevestigen dit en Lampo komt aandraven met humanisten als John Dee (Leuvense tijdgenoot van Mercator) en de zeventiende-eeuwse Jan de Laet. Recenter dan, Van Overstraeten, mevrouw Cramer-Peeters, ene D.M. de Graaf
| |
| |
en L. Peeters die zijn bevindingen neerpent in Leuvense Bijdragen. Heel vermetel veronderstelt Peeters dat in Histoire de Fouke Fitz Warin, ontstaan in Engeland in 1315 en handelend over een outlawridder, een fragment van Willems bloedeigen Madoc zou zitten.
En dan komt de definitieve wending. Lampo leest Richard Deacons Madoc and the Discovery of America. Sollede (?) bevestiging dat Madoc ‘echtig ende techtig’ Amerika ontdekte en bovendien, hou je vast aan je bretellen, reeds in het eerste hoofdstuk wordt er gewag gemaakt van ‘Willem the Minstrel’. Maar het allerbelangrijkste: Deacon zou een brief ontvangen hebben van een zekere Eduard Duvivier uit Poitiers (1966) waarin Willem en Madoc a.h.w. ‘ontsluierd’ worden om het op zijn Jozef De Wildes te zeggen. Willem is een onbekende, ja vergeten auteur. Hij verbleef aan menig hof. Twaalfde, dertiende eeuw. Zijn Reynaert werd pas na zijn dood ontdekt, maar zijn meest befaamde werk was Madoc. In het Welsh of het Latijn geschreven. Vertaald in het Frans en een kopie van dit Franse handschrift werd in de zeventiende eeuw gevonden in Poitiers. Het gaat om een vertaling uit de veertiende eeuw of vroeger. Willem stelt er zich in voor als Guillaume que fit Reynaud. Hijzelf, gewezen soldaat in Wales, verbleef in Poitiers aan het hof van Marie de Champagne. Maar Madoc ontdekt Amerika niet, wel de ‘Levensbron’ (daar huppelt de magisch-realist met vrolijke schreden ons tegemoet). Zijn reis was een boetetocht, maar hij komt in een ‘heerlijk rijk van eeuwige jeugd’, en daar middenin ‘een vreemde tuin’, ‘la mer dégringoiade die geen storm kan doen verdwijnen en die de schepen verzwelgt’.
Natuurlijk schrijft Lampo fluks een brief naar onze Deacon. Na anderhalf jaar krijgt hij een kattebelletje terug zonder antwoord op zijn eigenlijke vragen: waar vertelt priester Walter Map (De nugis curialium, twaalfde eeuw) over Willem en waar in Frankrijk berust het manuscript? In elk geval in Poitiers weet men van niets en ze kennen niet eens die Duvivier. Speelt Deacon vals? Een fantaisist à la Von Däniken? Maar Lampo gelooft onaantastbaar in die Duvivier. Dat zal wel een onbekende vossejager zijn zoals er hier te lande ook wel rondscharrelen. In het verhaal van die onbekende wijst heel wat naar Wales. De parallel met de Welshe bronnen is duidelijk. Ook parallellen met wat De Dene en Peeters ooit vertelden. Madoc op zoek naar de Levensbron en zo ontdekt hij toevallig Amerika.
Blijft te bewijzen: Duviviers handschrift (bij manier van spreken) uit de veertiende eeuw is een versie van het originele Madocverhaal van Willem. Het verhaal van Madoc die dank zij de ‘hoornen bouten’ in zijn boot doorheen de verzweigende ‘Draalkolk’ of de Mer Dégringolade geraakte. Willem putte uit de Welshe Madoclegende. Einde twaalfde eeuw bestonden er trouwens sterke contacten tussen Wales en Vlaanderen. Vlaamse huurlingen uit het leger van Willem de Veroveraar vestig- | |
| |
den zich in Zuid-Wales. Was Willem een huurling aldaar? Een soldaat-troubadour? Lampo zegt: ook geneesheer, of zwervend student, een goliard. Hij kwam later ook in de Provence terecht (cfr. Montpellier) en schreef daar zijn Madoc. Terloops nog dit: Deacon schrijft dat niet de volledige Madoc in die zogenaamde Franse vertaling zit; een aantal folio's ontbreken. En Duvivier heeft het over een samenvattende tekst in proza. Lampo is ervan overtuigd dat deze Franse versie ooit zal gevonden worden en hij gaat op de intuïtie van Dr. Jan Deschamps. Koninklijke Bibliotheek Brussel, voort dat ook Madoc vroeg of laat toch voor de dag komt.
De lezer staat het vrij hem te geloven of niet. Ik schreef een alternatief essay, zegt Lampo, trok ergens iets open, wekte nieuwsgierigheid... Aan de professionelen nu om verder op stap te gaan, je weet maar nooit wat nog uit de bus komt. Hij is in elk geval overtuigd: Willem trok als Guillaume le jongleur doorheen de Provence, schreef een Madoc in het Diets (het verhaal van de zoon van Owen Gwynned) maar dit verhaal werd om een of andere reden geboycot, weggemoffeld, verboden, verdacht van ketterse sympathieën. Alle exemplaren verdwenen. Daarom ligt Willem lange nachten wakker. Maar hij blijft niet bij de pakken zitten. Hij schrijft de Reynaert. De Franse vertaling van Madoc werd honderd of tweehonderd jaar later geschreven maar de koplist of bewerker voegde er enkele biografische gegevens aan toe in de ik-vorm en hij schrijft: ‘Guillaume que fit Reynaud’. En dan die archetypische ‘Draaikolk’, maar daar verstond Duvivier geen barst van.
| |
Een spiritische séance ‘bevestigt’
Min of meer, eerwaarde vader, Lampo zelf relativeert zijn epiloog sterk -‘Ik ben geen optimist’, schrijft hij- maar vertelt toch over dit ‘tafelgedans’. Plaats van het gebeuren is Gent, met de hulp van een van de meest prominente Belgische mediums. Wat onthuit de gewraakte spiritistische ‘happening’? Willem is Meister Wilhelmus, leefde in de dertiende eeuw, is van Duitse afkomst, kende vele talen, was geneesheer in Gent, werkte met kruiden, schreef ook over geneeskunde, was de werking van de bloedsomloop op het spoor, zijn gedichten waren goed bekend in Noord-Frankrijk, zelfs Rabelais kende Madoc, ene Etienne Dolet (humanist) zou Madoc gedrukt hebben maar werd gearresteerd als ketter. De tweede séance heeft het over een opstandige, rechtvaardige, intelligente Willem die de kruistochten afkeurde. Een tweede druk van Madoc zou in meer tolerante tijden het licht hebben gezien.
| |
Erratum:
Een spiritistische séance ‘bevestigt’, 2de regel:
...geen spiritist
| |
| |
| |
Vekeman vindt...
1977. Mastodonte knal! H.W.J. Vekeman vindt ergens in het Westvlaamse Gistel het handschrift van Madock, geschreven door ‘Willam die Reynaerde maecte dair hi dicke om waecte’. Het duurt echter niet lang vooraleer de onthutste lezer door heeft dat het hier om een geintje gaat, Vekeman parodieert de Kroniek van Madoc, zo Lampo hem schreef. Klap op de vuurpijl: in de Madocktekst die volgt, zegge op het eind van het verhaal van Diederik, verschijnt de naam van Lampo in de vorm van een acrostichon. ‘Speling van het lot’ schrijft Vekeman, ‘maar wat is dat?’. En hij voegt eraan toe: ‘Overigens was dat acrostichon me reeds opgevallen vele maanden voor het verschijnen van de Kroniek’:
Laten zij hun speurtocht nu maar staken.
Alles wat ik vertelde is de waarheid.
Madock zelf is mijn getuige:
Pijn noch inspanning zal hem toestaan
Om hieromtrent iets anders te vinden.
Hiermee is mijn verhaal voltooid.’
Alle gekheid op een stokje, waarheid of niet, ik vind dat Lampo deuren heeft geopend die nieuwe perspectieven een kans laten. En ik geloof toch dat hij de eerste is om het relatieve van zijn ontdekkingen te beamen. De Kroniek van Madoc, akkoord of niet akkoord, boeit. Met recht en reden weze Hubert Lampo dan ook verheven tot revelerend Madocjager
Marcel RYSSEN
|
|