Het volksboek Vanden, X, esels
(1946)–Anoniem Tien esels, Vanden– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 34]
| |
Vanden achsten eselGa naar eind*
Met Coninck Midas ooren moestmen hen crooneren,
Die goet heeft ende dat ter noot niet en derf verteren.
[1] Een man die huys houdt hi sy gehouwet oft niet / [2] ende die Godt niet en bekent / ende werckt dach ende [3] nacht om goet ende gelt te vergaren 1) / ende daer vore [4] draecht hy seer groote sorghe altijt / ende verderft zijn [5] lichaem ende zijn natuere / Want soo die Philosophus [6] seyt: Groote sorghe ende aerbeyt maken eenen persoon [7] dat hy ouder schijnt dan hi is. Hy is so neerstich om [8] gelt te vergaderen ende groot goet te vercrijgen / dat [9] hy niet eenen penninck en derf wtgeuen / hy en derf daer [10] niet af eten noch drincken / hi en derf niet eens met [11] zijnen gebueren goet chier maken: Maer als hy niet en [12] arbeyt / so sidt hy altijt in huys vol fantasijen en sorghen [13] / ende hy leeft aermelijcken / ende eet kees ende [14] broot / ende drinct scherpbierken / ende hy is gheheelGa naar eind14 [15] sonder welvaren ende gemack. Siet doch wat Esel 2) is [16] dit / met grooten langen ooren aen zijn hooft? hy en [17] derf van synen grooten goede zijn nootdrufticheyt niet [18] nemen / noch hi en derf oock niet een goet cleet daer [19] af dragen. Maer hi slacht der padden / hy sorghet dat [20] hem eerde ontbreken sal / want die padde neemt 3) een [21] cluytken eerden in haren poot wanneer sy slapen gaet / [22] sorghende dat die eerde 4) smorghens soude vergaen [23] zijn / soo doet oock die ghierige mensche / want dese [24] meynt dat hy nymmermeer genoech en sal hebben. Ende [25] zijn wijf en mach oock niet meer hebben dan hy. Dan [26] coempt hastelijcken 5) die doot / ende werpt hem sonder [27] eenighe voorsichticheyt wt allen synen grooten ontallijcken [28] goeden. Dan comen zijn erfghenamen ende [29] deylen dat goet / die daer dan vrolijck op leuen / ende [30] brassen vrijlijck ende scheppen op met den 6) grooten [31] lepel. Ende dat wijf neemt oock eenen anderen man / die | |
[pagina 35]
| |
[32] daer dan ooc goet chier op gaet maeken / niet eens [33] denckende op hem die dat goet ghewonnen heeft / ende [34] soo seere ghespaert. O aerme 1) Esel / ghy muecht wel [35] Esels ooren draghen / om dat ghy soo neerstelijcken [36] dient Mammon den god der ghiericheyt / die v ter hellen [37] ende totter eeuwigher verdoemenissen leyden sal. Daerom [38] weest voorsichtich / ouerdenckende de 2) ydelheyt [39] ende [die] cortheyt des menschen leuens / ende doet af [40] die Eselsooren / ende deylt Gode mede van uwen [41] goeden. Want ist so dat v God veel goets verleent heeft [42] / weet dat ghy soo veel te meerder rekenschap doen sult. [43] Want het goet en is uwe niet dat ghy besidt / maer 3) [44] ghy zijt daer een rentmeester ouer ghestelt van Gode. [45] Daerom bewaert v rekenschap wel / ende leeft daer af [46] matelijc ende eerlijc/ ende bidt den Heere om wijsheyt / [47] als Salomon dede. Want doen hy wijsheyt hadde / doen [48] creech hy rijchdom 4) / groot dominien / ende al dat hem [49] van noode was. Och oft die Heeren ende regeerders der [50] landen om wijsheyt baden / ende lieten die ghiericheyt [51] varen vanden gelde / hoe wel souden die landen dan geregeert [52] worden in pays ende vrede? daer si blijuen in [53] allen drucke ende tribulacie / van orloge / van moort / [54] van brantstichten / ende roof. Hierom laet ons den almoghenden [55] Heere ootmoedelijcken bidden om zijn gracie [56] / ende pays en vrede in onsen daghen. Ende wilt wel [57] aenmercken den stock van mijnen Refereyne / Als [58] coempt die vre / so betalet Godt al. Refereyn
O mensche die in sonden swaerlijck leeft,
Ghehouwet oft niet, hy sneeft, verhert, versteent,
Die God na zijn beelde geschapen heeft,
VVaer af ghy hem gheeft cleynen lof ick meent,
5[regelnummer]
Nochtans tleuen en heeft hy v maer gheleent.
Dus dan beweent, dat ghi ondanckbaer zijt,
Ist dat ghy v van desen sonden niet en reent,
V dan vereent voor den onbekenden tijt.
| |
[pagina 36]
| |
Merct hoe God oock tleuen verleent, sonder respijt,
10[regelnummer]
Na onsen appetijt, alle dierkens soet,
Daer elck dier ons een steruen om lijt.
Dus verre ende wijt, tis al gheleent goet:
Siet dat ghy God goey rekeninghe doet,
Soo sidy vroet, hoort groot en smal,
15[regelnummer]
Als coemt die ure, soo betalet Godt al.
Ons leuen ghelijct den pachters, die hueren
Hoeuen en schueren, om winnen tlant:
Die in die Lenten tsaet ten acker vueren,
Dwelck hem dan in die eerde plant:
20[regelnummer]
Tsomers volwassen, inden Herfst ghemant,Ga naar eind20
Ghedorsschen, ghewant, en ghehoopt, ghetast:Ga naar eind21
Tquaet cruyt dat wort daer verbrant.
Dits tfiguerlijck verstant, der menschen ghepast.
VVie dat eerst plant als hy in die kintsheyt wast,
25[regelnummer]
Der duechden mast, zijn saet sal vruchten dragen.
Goey vruchten, dats duecht, verstoruen plaghen,
VVat baet dat dees Esels iaghen?
Aenhoort mijn claghen,
Naer thoochste ghetal,
30[regelnummer]
Als coempt die ure, so betalet God al.
VVat batet hoouerdich 1) en rijck tsijn geuonden 2),
Oft met dese gronden int goet gheseten:
Sy sitten in groote sorghe verbonden.
Als zijt ghewonnen hebben, si en deruen daer niet af eten.
35[regelnummer]
Sy hebben 3) soo in sondighe beten ghebeten,
Den tijt versleten, hier leyt den cloot,
Hun 4) werck is in presencien gheseten
Der godlijcker secreten, hier weetijt bloot.
VVy en hebben niet sekers toch dan die doot:
40[regelnummer]
VVat batet ter noot, deertsch goet verweruen:
VVat baten hun 5) schoone juweelen minjoot?Ga naar eind41
VVy moetent cleyn en tgroot toch eens deruen,
VVat batet, vast sonde op sonde keruen,
| |
[pagina 37]
| |
Niet vreesende tsteruen, wacht v voor den val,
45[regelnummer]
Als coempt 1) die ure, soo betalet Godt al.
Prince
VVeldoen dat is een goey deuyse:
Hoort wat ick prijse om tvruechts vermeeren,
VVildy nutten die hemelsche spijse,
Doet als die wijse, wilt v van sonden keeren,
50[regelnummer]
Dient met deuocien sonder verseeren
Den Heere der Heeren,
Des Vaders weersten gheminden:
Ghebruyct 2) dat hy v verleent, hem ter eeren,
Als dat op is, hy sal v wel ander doen vinden.
55[regelnummer]
Om v te doen hebben in 3) eertsche dal,
Als coempt 4) die ure, soo betalet God al.
Nota
Ghy die daer onder die kinder der menschen woont,
Hoort wat Christus seyt tot onser leeringhe vrij,
Niemandt en mach twee heeren ghelijck dienen onghehoont,
60[regelnummer]
Malcander 5) hatende, Godt ende Mammons hanteringhe vry:
VVildy God dienen, verlaet Mammon, tis mijn begheeringhe vry:
Soo suldy naemaels met allen heylighen wordden geloont.
|