Het volksboek Vanden, X, esels
(1946)–Anoniem Tien esels, Vanden– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 22]
| |
Vanden vijfsten esel
Desen Esel luy en lecker soo oneerlijck 1) leeft,
Dat hy zyn wijf om ghelt en bancketeren gheeft.Ga naar eind*
[1] Die vijfste is argher ende slimmer dan die Esel / endeGa naar eind1 [2] hy is weerdich te draghene langhe Esels ooren aen zijn [3] hooft / met twee langhe hoornen op dye Enghelsche [4] maniere. Want als daer een vrouwe een ander wilt laet [5] haer waranden opbreken / ende laetet loopen ter rouwer [6] schueren / sulcke vrouwen stellen hun 2) mans [7] hoornen aent hooft. Want alsulck een Esel weet wel [8] zijns wijfs leelijcke onaerdighe ende onbetamelijcke manieren [9] ende hanteringhen ende conuersacien met anderenGa naar eind9 [10] mans ende ionghe ghesellen / om met den selfdenGa naar eind10 [11] goet chier te makene 3) ende te schossen en brossen /Ga naar eind11 [12] hanterende alle wellusticheyt des vleeschs 4) in houerenGa naar eind12 [13] /bancketeren / domineren / ende Venus werck te vseren.Ga naar eind13 [14] Niet tegen staende alle dese / soo swijcht nochtans haer [15] man al stille aensiende tprofijt ende tghewin dat hem [16] door dien gheschiet / midts dyen dat hy oock door die [17] vingheren siende goet chier maken ende slampampenGa naar eind17 [18] mochte / ende van alsoodanige om zijnder huysvrouwen 5) [19] wille ghetoeft ende gheveynsdelijcken gheeert [20] wort / ende laetet alsoo al ongemerct door gaen / want [21] hy aen de snickelbroc 6) verlackert die zijn wijf thuysGa naar eind21 [22] brengt / ende is een goet bancgeselle op tgheldeken datGa naar eind22 [23] zijn wijf soo suerlijcken int sweet haers aenschijns moet [24] winnen ende besueren. Noch bouen desen so gaet deseGa naar eind24 [25] goede Esel dickmael ende menichweruen met sinen wijue [26] goet chier maken / op datmen van haer gheen quade [27] suspicie oft vermoeden en soude hebben / ende onder [28] tusschen soo crijcht dese Esel doort lange goet chier [29] maken ende gedurich bancket / ten lesten zijn buyxken [30] vol / ende soo leytmen desen goeden hannen te bedde / [31] op dat hem niet en miscome / oft eenich ongheluck en [32] ghebuere. Ende ter wijlen dat Jan mijnen man aldus vol | |
[pagina 23]
| |
[33] ende sadt zijn herteken rustende is / ende zijn sinnekens [34] vergadert / so houdt mijn Jofvrouwe metten anderen [35] slampamperkens tournoy spel / hoe wel daer gheen lancienGa naar eind35 [36] gebroken en worden. Dies Jan wel ghepaeyt is / [37] midts dyen dat hem de leden door den dronc heel ontstelt [38] zijn / ende wee doen / so dat hem gheen moeyte aen en [39] staet / ende houdt hem gerust van alsulcken ghetier. [40] Als dan de 1) ghemaeckelijcke Jan wt den slaep ontsprinct 2) [41] / so moet hy op een nieuwe een vol copken [42] hebben om sinen dorst daer mede te verslane / ende zijn [43] hertte daer mede te lauene / ende wort dan wederom van [44] dese sinnekens op een nieuwe ghetoeft / midts dyen datGa naar eind44 [45] hy [ooc] een soo goeden bloet is / soo dat hy inde 3) [46] buelinghen wel dienen soude. Want als dese 4) goede [47] ghilden ten huyse quamen van desen grooten Esel om [48] aldaer goet chier 5) te makene ende groote bancketten [49] te houdene van alderhande gerechten van spijse ende [50] [alderley] dranc / so seyntmen Jan den goeden man [51] om wijn / ende andere nootsakelijcke dingen: ende hier [52] en tusschen gaense met sinen wijue haer gangen / ende [53] doender haren wille mede. Maer als dese Esel dan wederomme [54] thuys coempt / so gaetmen daer in alle ouervloedicheyt [55] goet schier 6) maken / gheen kennisse [56] dragende van eenighe saken / oft nieuwers af samblantGa naar eind56 [57] makende / maer hebbende van alle costelijcheyt van [58] spijse en dranck ghenoech ende planteyt / maectmen hemGa naar eind58 [59] vrolijck / ende doen hem goet chier 7) ane: dies dese [60] Esel al wel te vreden is ende hem en ruecx hoe / oft vanGa naar eind60 [61] waer / oft in wat manieren hy er aencoemt 8) / ten minste 9) [62] dat hy dlyf vol mach crijgen / ende dagelijcx op [63] de 10) banck sitten mach / goet chier makende sonder [64] te werckene 11) oft te aerbeydene / ende voedet soo zijn [65] vleeschelijc lichaem op de misdaet ende sonden van [66] zijnder huysvrouwen. Maer als desen grooten hannenGa naar eind66 [67] ende plompen Esel zijn gat ghevult heeft / ende ghelijck [68] een tonne van ouervloedicheyt der spijsen ende des | |
[pagina 24]
| |
[69] drancx gheswollen is / soo staet hy op vander tafelen / [70] makende een maniere van vertrecken / ende seyt dat hy [71] nootsakelijck 1) te doen heeft / soo dat hy door alsulcken [72] excusatien van daer geraect. Ende dan soo ontfanct 2) [73] daer zijn wijf dye offerhanden in Venus outaer [74] met sware dootlijcke sonden tot haerder beyder verdoemenisse [75] / dat welck haerlieden in der toecoemst des [76] Heeren swaerlijck ghenoech vergouden sal worden. Maer [77] van alle dese sondighe gebruyckinghen is dese Esel die [78] meeste oorsake ende oorspronck / Want en hadden wy [79] gheenen Goosen ende Hannen ligt achtere / wy en [80] dedens nymmermeer. Hieromme ghy Hannens die door [81] de vingheren siet / ende v hier inne kendt van des vijfstens 3) [82] Esels geslachte te wesene / wilt uwe huysvrouwen [83] badt gade slaen / ende susdanighen verhalinghenGa naar eind83 [84] in uwen boesem steken / ende en laetet niet langher [85] onghemerct henen gaen / op dat v den dach des Heeren [86] niet en ouervalle / ende uwe dootlijcke sonden onuersienlijcGa naar eind86 [87] ouer v en straffe. Maer houdt op in tijts / ende [88] en wiltse niet langher 4) ten stiere leyden / die ghy als [89] v selfs lichaem behoorde te beminnene / ende sorghe [90] daer vore te draghene / ende van alle vallen nae v cranck [91] vermoghen af te treckene 5) / ende met goede woorden te [92] vermanene. Ende wilt voorts aenhooren ende naevolghen [93] de 6) leeringhe ende onderwijsinghe van mijnen naevolghenden [94] Refereyne. RefereynGa naar eind*
O sondich saet, Adams broetsele,
Dye vroech noch laet en hebt beuroetsele:Ga naar eind2
Maer neempt 7) v voetsele int sondich belijt.
Dijn ooghen slaet, twordt v een boetsele,
5[regelnummer]
Tot Gods raet, inder duechden 8) versoetsele,
Deeuwich behoetsele v dan beurijt.
| |
[pagina 25]
| |
Denct van waer ghy quaemt 1), wie ghy zijt:
Al mach v profijt oft vruecht omringhen,
VVy en hebben hier gheenen vasten tijt,
10[regelnummer]
Dach noch respijt, dan na Gods ghehinghen,Ga naar eind10
Dus laet berou int hertte dringhen,
VVilt biechte voortbringhen, soot wel in seden is 2),
Soo muechdy svijants listen ontspringhen.
Ende wildy v metten Enghelen 3) minghen,
15[regelnummer]
Peyst wat den tijt is 4), wanneer hy leden is 4).
Peyst om die daghen voer ghepasseert,
Die om tbehaghen v net palleert,Ga naar eind17
Ende 5) meest regneert na ghelt en goet.Ga naar eind18
Ghy muecht wel claghen, die dus glorieert.
20[regelnummer]
Int druckich knaghen wort ghy ghepuneert,
Oft accordeert in der vruechden vloet.
Denct om die arme siele 6) wat ghy doet,
Diet 7) namaels moet al heel betalen.
Denct die vier wterste, weest wijs en vroet,
25[regelnummer]
Twort v behoet der helscher qualen.
Laet Gods passie int hertte dalen,
Dijn vruecht sal smalen 8) die vol wreetheden is 4).
Immer 9) wildy v siele in vruechden palen,Ga naar eind28
Soo moetty v sonden dickwils 10) ouerhalen.Ga naar eind29
30[regelnummer]
Peyst wat den tijt is 11), wanneer hy leden is 11).
Voort ouerdenckt 12) wel uwen last,
Die siele crinct, v sonde wast,
Een ieghelijck tast met hoopen groot.Ga naar eind33
Men danst, men springt, men hoeft, men brast,
35[regelnummer]
Men clinct, men singt 13), met vruechden vast:
Nochtans 15) moet elck inder laetster noot
Tdeerlijck exploot des lichaems ontfaen.
Als dan ten eynde gherolt is den cloot,
| |
[pagina 26]
| |
40[regelnummer]
Dan roeptmer bloot alle Santen aen.
O menschen twaer beter in tijts ghedaen.
Dus betert v saen, die hier beneden is 1),
VVildy in state van gracien staen,
Ende namaels Gods rijcke ontfaen,
45[regelnummer]
Peyst wat den tijt is 1), wanneer hy leden is 1).
Prince
Men mocht v die 2) duecht niet ontpluycken 3)Ga naar eind46
Des tijts: dyen hier in duechden ghebruycken
Die moghen gheraken daert vol vreden is 1).
Maer 4) die hier int sondich leuen duycken,
50[regelnummer]
En achten den tijt niet, maer in sonden beluycken.
Peyst 5) wat den tijt is 1) wanneer hy leden is 1).
Nota
VVildy gheen Esel zijn, hoort mijn vermaen,
Leeft eerlijck in allen punten duechdelijck,
So suldy hier naemaels de croon ontfaen
Van Christo, met allen heylighen vruechdelijck.
VVant wat ist, al muechdy hier zijn verhuechdelijck
Als ghy daerom Gods rijck soudt moeten deruen.
Hier om weest in allen duechden iuechdelijck
Soo suldy met Christo Gods rijck beeruen.
|
|