Het volksboek Vanden, X, esels
(1946)–Anoniem Tien esels, Vanden– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 9]
| |
Den tvveeden esel
Desen Esel behoortmen oock wel te beghecken
Dat hy de dante zijn wijf laet de broeck aentrecken.Ga naar eind*
[1] Desen man machmen wel den esel ghelijcken / ende [2] met twee esels ooren aen zijn hooft / dye soo simpel / [3] slecht / ende soo doochsaem 1) is sonder discrecie in allenGa naar eind3 [4] sinen dingen / dat hy sinen wijue eerst moet vraghen [5] wat hy doen sal oft wil / oft haer oock belieuen sal: soo [6] laet hem desen armen esel van sinen wijue regieren 2). [7] Ja dat meer is, hy en derf niet eens gaen schijten / hy [8] en soudt haer moeten vragen. Wat vruecht heeft sulcken [9] man in zijn leuen? hy draecht den name van eenen [10] man / maer hi en is nauwelijck een kint gerekent. [11] Desen armen esel en derf gheen dinck doen by hem [12] seluen van anxte dat hy zijn wijf vertoornen soude. Ist [13] dat zijn wijf seyt dat dye raue wit is / hy seyt oock / [14] Tis waer. Sy heeft hem onder haer bedwanck alsoo dat [15] hy altijt singt dat vers Placebo. Nu ramp ende schampGa naar eind15 [16] moet hebben sulcken man / en is hij niet wel weerdich [17] twee esels ooren aen zijn hooft te draghen / ende onder [18] de Esels gerekent te worden / die hem aldus laet regieren [19] van zijn wijf? hy en derf wt noch in gaen hi en moetet [20] sinen wijue vragen. Hy en derf des heyligen daechs [21] niet met sinen ghebueren oft andere goede mannen gaen [22] spaceren / oft goet chier maken / oft een pint biers metGa naar eind22 [23] hun 3) te 4) te drincken / soo seer 5) ontsiet hy dat [24] wijf, den armen hannen ligt achter 6). Als ander mannen [25] gaen spaceren om een luchtken te rapen / ende haer [26] sinnen te vermaken / ende die fantasien te verdrijuen /Ga naar eind26 [27] so sidt die arme bloet altijt in huys ende wacht de 7) [28] muysen wt den viere / hy veecht dye bescheten kinderen [29] / hy wascht die doecken / hy keert dat huys / hy [30] maeckt dat bedde / hy doet al dattet wijf wil / op datse [31] op hem niet en kijue / oft dat sy hem zijn hooft niet en | |
[pagina 10]
| |
[32] verstelle met eenen candelaer met vijf pijpen. My dunctGa naar eind32 [33] dat alsulcken man weerdich is te stellene in mijnen [34] boeck onder de 1) esels. O ghy arme esel / ghy bloode [35] catijf / wat een Lijse sidy? merct ghy niet dat ghy vGa naar eind35 [36] wijf die broec laet draghen die v seluen 2) behoort te [37] dragen? Grijpt doch wederom eenen moet / zijt stout [38] en cloeck / ende hout selue die heerschappie die v God [39] ghegheuen heeft in dat eertsche Paradijs / daer hy tot [40] Eua sprack: Ghy sult zijn onder dye 3) macht vanGa naar eind40 [41] uwen man / ende hy sal heerschappie hebben ouer dy. [42] Nu maeckt v doch dese esels ooren quijte / ende aenueert [43] een stout herte / ende laet v niet van dat wijf [44] meer onder trecken. [45] Maer dat ick dye vrouwen niet en vergramme / soo [46] sal nochtans die man wijslijck / eerlijck / lieflijc ende [47] duechdelijck leuen met 4) zijn wijf / want God dye [48] vrouwe ghemaeckt heeft tot een hulpe ende onderstant [49] des mans. Ende God heeft die vrouwe ghemaect van [50] dat middel des mans van eender rybben / op dat dye [51] vrouwe niet en sal zijn dat hooft noch de heere / maer [52] dye man salse in eeren ende waerdicheyt houden onder [53] hem / ende hy en salse niet verachten als zijn voetfutseleGa naar eind53 [54] / maer sy sullen minnelijck tsamen leuen ende doen [55] gelijck die schriftuere seyt: Man ende wijf sullen hebbenGa naar eind55 [56] twee zielen ende een lijf / so duechdelijck / so vriendelijck, [57] so eerlijck / soo minnelijck sullen si met malcanderen [58] leuen. Ende als een van beyden verstoort werdt / [59] soo sal dye bestghesinde den anderen verdraghen / ende [60] soo maect een goet wijf eenen goeden man: ende die [61] goede man maeckt een goet wijf / nae wtwijsen van [62] mynen Ballade hier nae ghestelt: ende so doende hebbenGa naar eind62 [63] si hier een hemelrijck op der aerden / ende hier [64] naermaels den hemele by Godt door zijn grondeloose [65] barmherticheyt. | |
[pagina 11]
| |
Altoos zijn teghen ruste van herten
Sadt ic onlancx 1) in swaren argumenten,
5[regelnummer]
Hoe ick met consenten, tgheschil mocht prentenGa naar eind5
Dat dickwils is vol drucks en smerten
In man en wijf, dat vrucht 2) doet vertyen,Ga naar eind7
En ionst verslijten,
Leuende in hate van quaden pertten,
10[regelnummer]
Schelden, verwijten,
Gheueynst voor malcanderen als ypocrijten,
Die van iolijten
Sijn mochten, hadden si accoort int lijf,
VVant een goede 3) man maect een goet wijf.
15[regelnummer]
Accoort van wille is soo bequamelijck,Ga naar eind15
So goet so vramelijck, soo salich so tamelijck,Ga naar eind16
Eertsche eere oft goet is daer niet by,
Die soetste accoorden van musijcken,
Al die practijcken, zijn gheen ghelijcken
20[regelnummer]
Den houwelijck daert hertelijck eendrachtich sy,
Die ruecken van allen specien vryGa naar eind21
En der balsemen duecht,
Des hemels aenschouwen duncket my,
Oft der 4) bloemen vruecht,
25[regelnummer]
Alle schoon aensichten 5) verblijdende de iuecht,
Is cleyn ghenuecht
Te compareren by lief liefste ghespan,Ga naar eind27
VVant tgoede wijf maect den goeden man.
Hoe bruesch dat zijn der natueren bejegentheytGa naar eind29
30[regelnummer]
Na die genegentheyt der vrouwen ghelegentheyt,
Tsmans cracht oft stercheyt machse verstercken,
Als hy der vrouwen wesen wil aensien
En laten gheschien, hertelijck te dien
Betrouwende in een ionstich bemercken.
35[regelnummer]
Aristoteles een meester van clercken
Seyt, dat hy die wijs is
Domineert ouer Planeten in sinen wercken,
| |
[pagina 12]
| |
Dat welck hem tot prijs is.
Der vrouwen vruecht na tsduechts auijs is,
40[regelnummer]
En sonder afgrijs is
Vol weluarens, vol eeren, door al haer bedrijf,
VVant die goede man maect een goet wijf.
Al waer die man een ouervlieghere,Ga naar eind43
Een loos bedrieghere, beroemer oft lieghere,
45[regelnummer]
Een dronckaert, een dobbelaer, een vechtere 1),
Een cabbelare 2) oft een cabbelere,Ga naar eind46
Een snabbellere 3) oft een brabbellereGa naar eind47
Een Iob, een nullus, oft een slechtere,
Der vrouwen minsaemheyt is een vlechtere
50[regelnummer]
Van een eerlijck decsele.
Haer eerlijck wesen stelt alle dinck rechtere,
VVant haer aentrecseleGa naar eind52
Sulck bevlecsele
Den man doet schouwen en laten dan.
55[regelnummer]
VVant tgoede wijf maect eenen goeden man.
Al waer in vrouwen midts vremde sinnen
Ghebreck van minnen, wonder van binnen,
Daer sal hem die man temperen in,
Ende dencken dat si zijn een weecke lucht
60[regelnummer]
Haestelijcken bevrucht by twijfels ducht.Ga naar eind60
Maer dies niet licht doen meer noch min,
VVant caro sticht dat vrouwelijck sinGa naar eind62
Ghetijdelijck veet heeft,Ga naar eind63
Tgheen dat die man mint om ghewin,
65[regelnummer]
VVelck cranck bescheet heeft
Maer discretie des mans bereet heeft
Ende een beghin
Tempererende, soo en blijfter gheen ghekijf,Ga naar eind68
VVant een goet man maect een goet wijf.
70[regelnummer]
Die duecht dats claer die comt 4) van vrouwen,
VVyens minlijck aenschouwen, eens goet betrouwen
| |
[pagina 13]
| |
Doet wel dat deen hant dander dwaet.
En als een man besorcht den cost,
Prouande brost, en alle schult quijt 1) en lost,Ga naar eind74
75[regelnummer]
Den man ghemack doen is vrouwen daet,
Minsamich spreken, vriendelijck ghelaet
Stilt grammen moet.
Ghelijck alsmen den welpen slaet
Soo dan den leew doet
80[regelnummer]
Die briesschende schijnt gram en verwoet
Sinen sin versoet
Als twelpen galpt 2), dit ghelijct oock dan.Ga naar eind82
Een goet wijf maect eenen goeden man.
Vrouwen souden eenighe schaemte rebel
85[regelnummer]
Baladich fel, verfellende met clappeyen snel,Ga naar eind85
Ghelijcken wel een peert quaet en onuaerdichGa naar eind86
Dwelck sinen meester ter eeren oft ter noot
Doet wederstoot, oft brengt in lijden grootGa naar eind88
VVt sinen pitsen weert en bastaerdich.Ga naar eind89
90[regelnummer]
Meer noots doet een wijf onwaerdich
Die stedich is,Ga naar eind91
VVant dies herte, siele ende lijf eenueerdich isGa naar eind92
En onuredich is.Ga naar eind93
Tsmans 3) vroetschap dient dat hy dan sedich is,
95[regelnummer]
Sijn minne onledich is,
Midts dattet 4) twee sielen zijn en een lijf,
Een goet man maect wel een goet wijf.
|
|