Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermdOp een schoone Voys1.
Hoort vrinden, wat dat 'er voorwaar is geschied,
Dat sal ik voortbringen en zingen in 't Lied,
Hoe dat een Madaam
Van Naam ende Faam,
Van een onegt kindtje moest zy in de Kraam.
2.
Zij heeft van de Somer wat veel gepleyziert,
By dag en by nagten met Jongmans gezwiert,
Zy ging op den tril Ga naar voetnoot+
Met al die maar wil,
Tot zy heeft gekregen het loot in haar bil. Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 158]
| |
3.
Als zy 'er moest baren het kindetje gou Ga naar voetnoot+ -
Dat was in de winter, in 't felst van de kou -
Soo meenig Sinjoor
Die met haar te voor
Wel hadden gewandelt die myden Ga naar voetnoot+ haar nou.
4.
Toen moest zy beschaaren Ga naar voetnoot+ haar kinder-goed,
Van luyers en sluyrs en zwagtels, met spoed,
Van Suyker en kruyt Ga naar voetnoot+
Voor pap en beschuyt:
Tot alles te kopen had zy der geen duyt.
5.
Toen heeft dese Haagse Juffrou met kragt Ga naar voetnoot+
Haar goed in de bank van Leening gebragt:
Haar Rok Ga naar voetnoot+ en Samaar, Ga naar voetnoot+
Haar Kuyf Ga naar voetnoot+ en Slabaar Ga naar voetnoot+
Kreeg Jan-Oom Ga naar voetnoot+ tot pand en het gelt gaf hy haar.
6.
In 't koust van de Winter quam sy in de Kraam,
Zy baarden een kindtje, seer net en bequaam.
Na veertien daag tijd
Zoo gaat zy subyt, Ga naar voetnoot+
En maakten haar weder het kindetje quijt.
7.
Zy wist 'er geen raad om te voeden het kind.
Hoort, wat dese Kraamvrou toen heeft verzint:
Sy wond het klein bloet Ga naar voetnoot+
Van 't hooft tot de voet
Gelijk men een bondeltje kleeren wel doed.
8.
Is voort na de Bank van Leening gaan spoen,
Een pandtje te lossen met alle fatsoen:
Jan-Oom gaf haar goet,
Maar het bondeltje soet
Dat liet zy daar blyven en liep met 'er spoet.
9.
Zy dagt, nu heb ik een pandtje gelost,
En 't Kindje dat gaat 'er by Jan-Oom te kost:
Nu ben ik certyn Ga naar voetnoot+
Weer zuyver Maagd ryn,
Ik bender ontslagen van 't kindetje kleyn.
| |
[pagina 159]
| |
10.
Als Jan-Oom zag leggen dit bondeltje klein,
Hy dagt, dat 's een pandtje, dat hoord 'er aan myn.
Als hy het ontwind,
Doen zag hy gezwind
En vond 'er van binnen een levendig kind.
11.
Gy Juffertjes die der een pandtje vergaart,
So brengt het by Jan-Oom, dat die het bewaard:
Gy blijft ongequelt
Als gy 't soo bestelt, Ga naar voetnoot+
Het krygt 'er de kost en verstaat Ga naar voetnoot+ er geen geld.
|
|