Thirsis Minnewit. Deel 2, editie Weduwe Gysbert de Groot
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Op een aangename Voys1.
‘Weest 'er gegroet, schoon Herderinne,
De Liefde dringt my sterk aan,
Ik voel myn berooft geheel van zinne.
Kan ik geen troost van u verwinnen,
Dat gy my wilt ten antwoord staan?
2.
Want ik leg stadig heele nagten
Dat ik peyns om u, myn soete kind.
Daarom en laat my niet lang staan wagten,
Gy kunt myn pijn heel gaan versagten
Als gy mijn maar eens weder mint.’
3.
‘Jonkman, houd op van al u klagen
Want ik en kan my dat niet verstaan
Dat gy u nood soo aan my komt klagen
Om my soo veel toe te dragen.
Wel, waar komt dit soo gau van daan?
4.
Daar ik nog noyt, in geen occasie,
Of Conversatie en hebben gehad Ga naar voetnoot+
Als lest in de nieuwe spruyt Plantagie, Ga naar voetnoot+
Met onse Schaapjes, vol couragie
Daar gy met my te praten sat.’
5.
‘Schoon Lief, en ik moet het u openbaren:
Sedert die tyd dat ik u daar sag
| |
[pagina 94]
| |
En onse Lammeren te samen waren,
Wat is my droefheid wedervaren!
Om u soo treur ik nagt en dag.’
6.
‘Jonkman, u klagen is verloren,
Ik ben tot Trouwen nog niet gesint,
Geen minnaar kan myn Jonk hert bekoren.
Daarom en wilt u niet verstoren Ga naar voetnoot+
Maar ziet dat gy een ander mint.’
7.
‘Niemand kan ik ter wereld minnen
Nog ook niet klagen myn droefheyd groot
Als u, myn over soete Herderinne,
Die ik geheel, met hert en sinne,
Steeds zal beminnen tot in der dood.’
8.
‘Jonkman, 'k geloof, 't syn geyle lusten
Daar u Jonkhert mee bevangen sal zyn.
Dat gy een maagt op 't Bet sag rusten
Die uwe minne-brand eens blusten,
Dan waar genesen u smert en pyn.’
9.
‘Schoon Lief, wilt staken al die gedagten
Want ik bemin u in eer en deugd
En stort voor u uit myn droeve klagten.
Sout gy daar door niet weder tragten?
Met soete woorden myn hert verheugt!’
10.
‘Jonkman, houd op van al u klagen,
Want al myn praten is veynsery.
Een maagt moet altijd listig vragen
En tot respect haar eerbaar dragen Ga naar voetnoot+
Wanneer een Jonkman komt daar by.’
11.
‘Wel, is myn droefheid dan ten enden?
| |
[pagina 95]
| |
Sijt gy bewogen, og Herderin,
Myn te verlossen uyt veel elenden,
Zal ik met vlijt myn dan gaan wenden, Ga naar voetnoot+
Dryven myn Schaapjes de stal waart in.’
12.
‘Ja Herder, gaat maar na de Weyden,
Sy syn versadigt heel gants met groen. Ga naar voetnoot+
En laten wy samen ons wat vermeyden
En met genugten dit gaan verbreyden. Ga naar voetnoot+
Komt Herder, geeft myn daar op een soen.’
13.
‘Schoon Lief, ik neem u in myn armen.
Ik zal u beminnen en wesen getrouw
En u voor angst en druk beschermen.
Gy hebt verhoort myn droevig kermen,
En gy sult wesen myn Lieve Vrouw.
14.
Komt Herders, wilt nu vreugde aanschouwen
En maakt nu een kranse van Lauwerier
Om op 't hooft van myn Lief te bouwen!
Wat groote vreugt, nu zal ik trouwen!
Myn soete Lieve Kaatje, komt maar hier!’
|
|