Thirsis Minnewit. Deel 1
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd[Hou, Voerman van der Hel, wilt myn doch oversetten]1.
‘Hou, Voerman van der Hel, Ga naar voetnoot+ wilt myn doch oversetten
Na Plutoos heerschappy by ‘t onder aarts gespuis.
Ik bid u, wilt myn reis en yver Ga naar voetnoot+ niet beletten,
Want langer uytstel streckt my tot den laesten kruys.’
2.
‘Wie komt hier onbeschroomt myn gryse hayren quellen?
Seg my wie dat gy zijt, eer ik u wil ontfaan,
Want niemant voer ik in het Koninckryk der Hellen
Voor dat ik weet wie hem de dood heeft aangedaan.’
3.
‘Een al te wreeden eysch, die ik nu moet verklaren.
| |
[pagina 85]
| |
‘t Was liefde die my droeg door Ga naar voetnoot+ prickelen van de doot.
Ik ben de Geest van d’Aldertrouste der Minnaren,
Dies, Caron, neemt my me in uw leere boot.’
4.
‘Sta af, wie dat gy zijt. Gy zult geen troost verwerven.
Want onveranderlijk blijf ik in mijn besluyt:
Al wie door Vryery of reyne liefde sterven,
Drijft Plutoos streng gebiet Ga naar voetnoot+ ter Helse poorte uyt.’
5.
Ha, dan, Ga naar voetnoot+ al is ‘t u leet, ick sal my derwaerts spoeijen
En maken van mijn Lijf een Boot tot uwer spijt:
Mijn suchjes sullen zijn Riemen om mee te roejen,
Mijn tranen storten wel een beek in korten tijt.
6.
Den grijsen Caron sal my nimmer oversetten
In zijne Leere boot na ‘t Elizeesche Velt,
Nog Cerbrus d’Helschen hont sal mijn noyt meer beletten
Tot staking van de rouw die my geduerig quelt. Ga naar voetnoot+
7.
Ik sal aen Etna’s gloet mijn zelven vergapen, Ga naar voetnoot+
Want de vergetel-beek verandert noyt mijn druck. Ga naar voetnoot+
| |
[pagina 86]
| |
Maar weet, de dood, wanneer ik zalig ben ontslape,
Die eyndigt maar alleen mijn ramp en en ongeluck. Ga naar voetnoot+
8.
Een klein vermaack, al is’t het grootste van der Aarden, Ga naar voetnoot+
Wiert door een dicke mist van d’onlust weg gevoert.
Weg, Werelt, met u lust die my tot noch bewaarden, Ga naar voetnoot+
Mijn ziel inwendig wort van hooger macht gevoert.
9.
Het tijdelijk leven kan my geen vernoeging geven,
Want d’eene dag brengt voort aan d’ander zijn verdriet.
Wie sou dan wenschen om ‘t bekommerlijke leven
En na een rook vol damp daar men geen vlam of ziet. Ga naar voetnoot+
10.
Den Alvermogende sal mijn alleenlijk helpen,
En voeren in het dal van ‘t zalig Engels Hof.
Daar zal mijn ramp, nog druck, nog onheyl overstelpen,
Daar sal mijn poogen zijn te zingen ‘s Heeren lof.
|
|