Thirsis Minnewit. Deel 1
(2012)–Anoniem Thirsis Minnewit– Auteursrechtelijk beschermd[De winter is voorby gestreken]1.
De winter is voorby gestreken,
De Somer die staat voor de deur, Ga naar voetnoot+
Die ons soo lieffelick komt queecken Ga naar voetnoot+
Met Bloemtjes alsoo soet van geur;
De warme dagen,
Lief, die komen aan,
| |
[pagina 7]
| |
Komt laet ons jagen
Daar de bloemtjes staen
Die cierlyck open gaan.
2.
De Mey die toont sijn beste dagen
Van Bloemen, Kruyden en van Gras,
Hy doet uyt lopen de groene bladen
Van al ‘t lieffelik Boom-gewas
Waar op het diertje Ga naar voetnoot+
Met een soete taal
Singt tiere liertje -
Maer de Nachtegael
Verciert het altemael.
3.
In ‘t veldt daar hoort men de leeuw’rik singen,
Al quelende vliegt hy na de lucht;
In’t Duyn daar siet men de Knijntjes springen,
Sy leven daer in soet genucht;
Het mosse-prytje Ga naar voetnoot+
Roept staeg: ‘dief, dief, dief’;
Het Honingh beytje
Heeft de bloempjes lief,
Sy staen tot sijn gerief.
4.
‘t Swalfje met sijn snelle wiecken
Vliegt als een Schim stracks hier en daer, Ga naar voetnoot+
Soo dra den dagh begint te kriecken
Komt den gebeckten Oyevaer
Na buiten vliegen
Om te soecken aas,
Hy gaat bedriegen
Den Kickvors: hy den baas
Speelt met een groot geraas.
5.
Twee Schaapjens aan een tuygh gestrengelt
Die trecken samen eenen leyn;
Wat verder zitter een en hengelt:
Daer dient patientie by te zijn; Ga naar voetnoot+
Al sijn verlangen
Is na snoeck of baers,
| |
[pagina 8]
| |
Kan hy die vangen
Hy houdtse voor wat raers, Ga naar voetnoot+
Maer vangt somtyts wat aars. Ga naar voetnoot+
6.
‘s Morgens kraeyt den boer sijn Haantje;
Maer komt eens aen de water-kant,
Daar ziet men ‘t witte geveederde Swaantje;
Langes de willige abundant Ga naar voetnoot+
De vogeltjes zingen
Boven in ‘t geboomt,
De visjes springen
Daar 't water stroomt:
‘t Is lust onder ‘t geboomt.
7.
‘t Is lust om te gaan vermeyden:
Wanneer den dagh begint te kriecken aan
Siet men de Koeytjes in de weyde
Met soete melckje zwaer belaen
Waar op het boertje
Met sijn Huys vrouw past:
Hy neemt een snoertje
Bind haer beentjes vast
Ontslaet haer van de last. Ga naar voetnoot+
8.
Nu wil ik eens gaan besluyten
Van al het geen ik heb gesien;
Die meer wil kijcken die gaet na buiten:
Treet met u twee’n, Maer ik was alleen. Ga naar voetnoot+
‘t Komt al van boven
Dese soetigheyt:
Laet ons gaen loven
Godes Majestijt
Tot in der eeuwigheid.
|
|