moest verder. Ik had nog wat te doen. Ik wilde zelfs nog een heleboel gaan doen, die dag. Diezelfde middag zou ik Elsie bezoeken op de afdeling waar ze verbleef. En daarvoor wilde ik ook nog een bezoek afleggen bij haar vriendin, de voormalige Medusa, om te zien hoe het met haar brandwonden en schroeiplekken ging. Want, ja, misschien was ik toch ook wel een beetje gek op haar. Een wat vreemd verlangen naar haar was blijven hangen - en, nee, ik kon dus nu echt niet gaan zitten. Ik wilde vóór alles naar dat verderop gelegen terras. Dat was mijn eerste halteplaats. Daar zou ik misschien wel van een koel drankje willen genieten. Nu ging ik verder: ‘Jongens, ik kom straks nog wel even langs.’
Zou ik de tram nemen of gaan lopen?
Ik zou gaan lopen.
Prachtige dag om een lange wandeling te maken en het Waterlooplein met alle puin en stof te mijden. Kijk, er stond een draaiorgel langs de stoep volkomen zelfstandig te spelen, door een motor aangedreven. Een draaiorgelman was nergens te bekennen, de trommels sloegen, de poppen keken je met open mond aan en de muziek vermengde zich met het verkeersgeluid. Leuk tafereel. De Westertoren en de Rozengracht. Hier stak ik over, dan kon ik verder lopen langs de andere grachten. Ook in deze buurt waren veel drukbevolkte terrassen. Overal zaten die diepgebruinde bofkonten al bij elkaar. Ze hieven het glas. In hun zwembroeken hingen ze er breeduit bij, ja, dat was hun blijheid. Ook al had je een schamel, zelfs een onooglijk lijf, je schoof je karkas op een stoel, trok een andere stoel naar je toe, legde je benen erop, bestelde bier en je hoorde er de hele dag lekker bij.
Bij de woonboten in de gracht zag je de bomen en de lantarenpalen tobben. Ook zij moesten de dag doorkomen en de hitte trotseren, zij konden niet weg. Fietsers trapten traag langs. Ik liep langs de woonboten, bepaalde mijn verdere route. Wat wilde ik nog gaan zien?
Ik had gelukkig geen heilzame of erg oorspronkelijke gedachten, want wat moet je daarmee als je loopt, je wordt onrustig als je een goeie gedachte hebt, die wil je opschrijven. En dan moet je gaan zitten en ik wilde dwars door de stad lopen en goed uit mijn ogen kijken. Vermoedelijk was ik drie kwartier onderweg voor ik was waar ik wilde zijn. God, wat was hier veel te zien. Maar, kom, met een stel artistiekelingen op een mooi terras bijeen te zitten om te borrelen, dat was mijn uiteindelijke doel. Dat wilde ik bereiken. Kom, loop nou door.
Onverbiddelijk bleef er verkeer, ook vrachtverkeer, midden op de gracht geparkeerd staan, zodat er tartend een toeterende auto-opstopping ontstond met schreeuwende fietsers die woest langs mannen met een steekwagentje slingerden. Ook dat hoorde bij de trage tredmolen van dit stadsleven. Daar kon ik misschien wel net langs lopen, langs die auto, maar dan kon ik niet verder langs de gevels met de hoge trappen en de diepe kelders. Daar werd nu gesjouwd. Ik liep dus verder langs