Anna Eble
De duistere ochtenddriften van het leven
Knut Hamsuns manifest ‘Uit het onbewuste zielenleven’ uit 1890 luidde de neoromantische stroming in Noorwegen in. Deze literatuur kenmerkt zich door beschrijvingen van de gemoedsbewegingen en het zielenleven van enkele personages, raadselachtige vondsten en het landschap en de omgeving als zinnebeeld voor innerlijke toestanden die vaak extreem van aard zijn. Dikwijls treden kinderen op als personages en naast een zekere mystiek is de sfeer gekleurd door eenzaamheid, benauwdheid, jaloezie en het gevoel een vreemde te zijn. Parallel aan de moderne gjennombrudd (Moderne Doorbraak) met als bekendste voorstander Henrik Ibsen, wordt de neoromantiek ook sjelelige gjennombrudd (Innerlijke Doorbraak) genoemd. Zo wordt duidelijk dat de stroming niet als tegenbeweging moet worden opgevat van het modernisme, maar meer als een beweging in dezelfde richting, een voortzetting en verdere ontwikkeling van de literatuur van de Moderne Doorbraak.
Naast Hamsun is Sigurd Mathiesen een van de voornaamste figuren van deze tweede Doorbraak. ‘Bloeddinsdag’ was een opzienbarend verhaal toen het in 1903 verscheen, en dat is het nog steeds. Terwijl huidige lezers vooral schrikken van de onverbloemde en nuchtere uitbeelding van geweld jegens jonge kinderen, nam de kleinburgerlijke Noorse samenleving in de vroege twintigste eeuw ook aanstoot aan de homo-erotische toespelingen. Mathiesens verhalenbundel Unge sjaele (‘Jonge zielen’, zeven verhalen waaronder ‘Bloeddinsdag’) maakte bij verschijnen bij critici en schrijvers doorgaans lovende reacties los, het publiek was er echter nog niet klaar voor. De literatuurwetenschapper Knut Brynhildsvoll wijt dit aan het feit dat de Noorse lezers in die tijd weer een stap achteruitgingen, ze konden de snelle ontwikkelingen in de artistieke expressie niet bijbenen en keerden terug tot de realistisch-mimetische literatuur. Mathiesen kwam dus te vroeg met zijn modernistische aanpak, zijn werk zette een internationale context tegenover het heersende provincialisme dat medeplichtig was aan de kloof tussen kunst en samenleving in die tijd. Hij werd een auteur zonder lezers en raakte in de vergetelheid tot er in de jaren negentig een heruitgave kwam van zijn verhalen.
Zoals vaak in Mathiesens proza vormt in ‘Bloeddinsdag’ een gebeurtenis in het verleden de aanleiding tot het verhaal; een gebeurtenis die zo onverklaarbaar en buitengewoon is, dat de verteller pas decennia later in een soort trance de waarheid achterhaalt door de dag in kwestie te herbeleven. Dit gebeurt door de ogen van zijn oom die toen op veertienjarige leeftijd verdween, samen met vier andere jongens uit het dorp. Als lezer word je meegesleurd in die hallucinatie, een even hulpeloze en willoze toeschouwer als de verteller. Een verstilde rit is het door de afgronden van de menselijke ziel en impulsen die per definitie oncontroleerbaar zijn, naar een orgastische samenloop van liefde en dood. Mathiesen verleent de duistere symboliek en sfeer, de kwelling die de personages moeten verduren door hun anders-zijn en zelfs de gruwelijke kindermoorden een ongekende esthetiek.