Jonathan Safran Foer
Liefde maakt blind en doof
Vertaling: Maaike Harkink & Janne Van Beek
Adam en Eva leefden een aantal dagen lang gelukkig samen. Adam, die blind was, hoefde nooit de langwerpige klodder van een moedervlek op Eva's wang te zien, of haar scheve snijtanden, of de afgekloven restanten van haar nagels. Eva, die doof was, hoefde nooit te horen hoe zwakkelijk narcistisch Adam was, hoe selectief vatbaar voor rede en onvertederend kinderlijk. Het was goed zo.
Wanneer ze aten, aten ze appels en na een tijdje wisten ze alles. Eva begreep de zin van het lijden (die is er niet) en Adam vogelde uit hoe het met vrije wil zat (een terminologische kwestie). Ze begrepen waarom nieuwe planten groen zijn, waar een windvlaag ontstaat en wat er gebeurt wanneer een onweerstaanbare kracht en een onbeweegbaar object elkaar raken. Adam zag vlekken; Eva hoorde trillingen. Hij zag vormen; zij hoorde tonen. En op een gegeven moment, zonder erg te hebben in het incrementele proces dat ertoe geleid had, waren ze genezen van hun blindheid en doofheid. Hun wittebroodsweken waren voorbij.
Waar ben ik aan begonnen? vroegen ze zich af.
Eerst ruzieden ze gelaten, toen wanhoopten ze in afzondering, toen gebruikten ze de nieuwe woorden op dubbelzinnige wijze, toen doelbewust, toen verwekten zij Kaïn, toen bekogelden zij elkaar met de nieuwe schepselen, toen kibbelden zij over wie de eigenaar was van de dingen die nooit iemand toebehoord hadden. Ze blèrden elkaar toe vanuit de uiterste hoeken van de tuin waar ze zich teruggetrokken hadden:
Zo kleurden de eerste knieën voor het eerst blauw toen de eerste mensen de eerste gebeden prevelden: Verootmoedig mij tot ik het kan verdragen.
Maar God verhoorde hen niet, of negeerde hen, of bestond gewoonweg niet genoeg.
Adam noch Eva hoefde gelijk te krijgen. Noch hoefden zij iets te zien of horen op deze wereld. Geen schilderij, boek, film, dansvoorstelling of muziekstuk, niet eens de groene natuur zelf, kon de zeef der eenzaamheid vullen. Wat zij nodig hadden was vrede.