Piet Devos
Aantekening bij Toinon, die moskee
Jean-Fernand Brierre (1909-1992) geldt als een van de meest toonaangevende stemmen binnen de Haïtiaanse literatuur. Zijn werk wordt tot de zogenaamde négritudebeweging gerekend, een beweging van Franstalige, Caribische en West-Afrikaanse schrijvers die vanaf de jaren dertig ijverden voor een zwart zelfbewustzijn en de blanke bevoogding afwezen. In Brierres aanzienlijke oeuvre, dat behalve poëzie ook toneelstukken, essays en een enkele autobiografische roman omvat, weerklinkt dan ook één langgerekte, lyrische aanklacht tegen het onrecht dat zwarte mensen gedurende de voorbije eeuwen is aangedaan. Het gekozen gedicht is ontleend aan zijn debuutbundel Chansons secrètes uit 1933, maar het meeste bekendheid verwierf hij met Black soul (1947), een prozagedicht over de tragische voorgeschiedenis van zijn volk in de diaspora van de slavenhandel en de uiteindelijke bevrijding van het Europese juk. Behalve als schrijver zette Brierre zich tevens als diplomaat in voor zijn land. Ten tijde van de Duvalier-dictatuur (van Papa en Baby Doc) zag Brierre zich echter gedwongen in ballingschap te gaan in Senegal, waar de dichter onder bescherming van president Léopold Senghor - een der oprichters van de négritude - bijna een kwart eeuw zou verblijven. Aan deze zoveelste ervaring van thuisloosheid kwam pas een eind toen Brierre kort voor zijn dood naar Haïti mocht terugkeren.