Italo Calvino was in Johannesburg om over de nieuwe neonreclame op de Ponte City-wolkenkrabber te schrijven. Dat moest het zijn. Had hij immers geen verhaal geschreven waarin de verteller de ruimte in tuurt en in een sterrenstelsel honderd miljoen lichtjaar ver weg de letters ik zie je wel ziet oplichten en daarover begint te piekeren?
Haasbroek wou dat hij Calvino kon uitleggen dat in de woontoren waarop die enorme Coke-reclame prijkte tal van Johannesburgse cokedealers woonden. Maar hij wist dat woorden tekort zouden schieten.
De Italiaan hief zijn glas in een toost. ‘Een mirakel van licht...’
‘Een mirakel van licht,’ herhaalde Haasbroek met een knik.
Ze leegden hun glas. Haasbroek reikte naar de fles in de metalen standaard naast hun tafeltje en schonk nog eens bij.
Haasbroek hief zijn glas in een nieuwe toost. ‘Licht in de duisternis.’
‘Licht in de duisternis,’ herhaalde zijn gesprekspartner stralend. Terwijl hij dronk, sijpelde er wat wijn langs zijn kin.
Later besefte Haasbroek dat de avond anders geëindigd zou zijn als ze zich hadden beperkt tot basale onderwerpen als ‘Hoe laat is het?’ of ‘Hoe heet u?’ of ‘Februari is in Johannesburg de warmste maand’. Maar in een gesprek met Italo Calvino wilde hij zich niet tot simpele zinnetjes beperken. Het gesprek zette zich voort in halve zinnen, handgebaren, flitsen van irritatie, samen roken en lachen.
Tegen de tijd dat Sarie zei dat ze wilde afsluiten, waren Calvino en Haasbroek halverwege hun derde fles wijn. De Italiaan wilde dat Sarie een taxi voor hem belde, maar ze bood aan hem zelf naar zijn hotel te brengen.
Sarie kwam met de rekening en de Italiaan legde zijn creditcard op het witte schoteltje. In het zachte licht van het restaurant las Haasbroek de gepreegde letters ‘I. Calvino’ en hij moest lachen bij het idee dat zij hier samen aan een tafeltje zaten.
Daarna wankelden Haasbroek en Calvino naar de deur en sloot Sarie achter hen af. Ze had een Volkswagen Kever. Haasbroek klapte de leuning van de bestuurdersstoel naar voren en nam achterin plaats. Calvino ging op de bijrijdersstoel zitten en Sarie startte de motor.
‘Kijk, kijk,’ wees Calvino, toen ze voor het verkeerslicht aan het eind van Raleigh Street stopten.
Ze keken. Links van hen torende Ponte City met zijn Coca-Colareclame boven de wijk Berea uit.
‘Overal waar je kijkt je ziet...’ Calvino zwaaide met allebei zijn handen.
‘Net de oplichtende letters in uw verhaal,’ zei Haasbroek.
Calvino keek nog steeds naar de lichtreclame.
‘Ik vraag me af van hoever hij te zien is,’ zei Sarie.
‘Laten we kijken van hoever,’ zei Haasbroek.