Ik werd wakker van de telefoon, heel vroeg. Het was Gladys. Ze werkt ook bij het weekblad. Ik nam de hoorn morrend van de haak, ten eerste omdat ik dacht dat hij afgesloten was (financiële crisis, luiheid, dat soort dingen) en ten tweede omdat ik mijn horloge zag toen ik opnam: ‘Negen uur 's ochtends, op een zondag!’ En dan staat de telefoon ook nog eens op mijn nachtkastje, tussen de foto's van Jean-Loup en Marc in, en dat stoort me iedere keer weer. Stom genoeg heb ik het gevoel dat ik iemand bedrieg, maar wie? Jean-Loup, Marc of mezelf? Tegelijkertijd zag ik dat outfit numero 2, mijn Chanel-look van gisteravond, van de stoel was gegleden. Goed, niet fijn wakker worden dus.
Aan de andere kant van de lijn zat Gladys te huilen. Te snikken. Ik voelde hoe er haast onmerkbaar iets over mijn rug gleed: angst, afschuw. Even wilde ik het niet weten. Maar dan ook echt niet weten. En toen zei ik: ‘Gladys, rustig maar’ en ze vertelde me alles: de oorlog was uitgebroken, de atoomoorlog. Het weekblad was dicht, het openbaar vervoer lag plat, het was voorbij. Totaal overbodig outfit numero 2 nog op te rapen. Over een uur zou de eerste raket inslaan. San Francisco was al van de kaart geveegd en Leningrad ook. Ze belde om afscheid te nemen. Eerst dacht ik dat ze gek was geworden. Toen dacht ik aan Pierre, de vriend van Marc die zo lelijk is en ons altijd zo lichtzinnig vindt. Werktuiglijk zei ik: ‘Het is niet waar, het is niet waar’ en toen hoorde ik een soort hik en een klik. De verbinding was nu echt verbroken. Dit keer was het menens. Het was niet omdat ik een rekening was vergeten, want in zo'n situatie... en ik bedacht dat het waarschijnlijk overal was. Ik was eerlijk gezegd niet helemaal wakker. Ik vroeg me verward af hoe zo'n raket eruitzag. Ik stelde me een schotel voor. En toen werd ik ineens bang en kroop weg onder de lakens. Het kon niet waar zijn. Ik moest het navragen. Ik legde mijn hand op de hoorn, maar wist het alweer. Niets meer. Ik had geen radio. Volgens Marc stomp je daarvan af. Ik liep naar het raam. Stilte, leegte. Nu al. Ik moet er wel bij zeggen dat het raam uitkijkt op een binnenplaats. Maar geen conciërge te zien. Geen bewoner ook. Niemand. Ik moest... ik moest me aankleden, naar mijn moeder rennen, me bij haar verstoppen... Ze zei altijd dat het met atoomraketten net zo was als met het gas in 1914, niemand zou het durven gebruiken. En omdat ik het leuk vond aan tafel de onheilsprofeet uit te hangen zei ik altijd... Maar mijn moeder woonde in Issy-les-Moulineaux... Hoelang doe je daar te voet wel niet over als het met de metro al een uur duurt... En over een uur zou de raket...
Ik begon te huilen. Helemaal alleen, in mijn pyjama, in het halfdonker. Er waren natuurlijk avonden dat ik over de dood praatte als over een oude bekende, onverschillig, met vrienden, vooral na middernacht. Maar de dood om negen uur 's ochtends... als je net wakker bent... Marc woonde in Passy, dat was hetzelfde probleem. En bovendien had ik geen zin om in zijn armen te sterven, besefte ik vol afschuw. Met hem leven, ja, met hem sterven, nee. ‘Liever met je sterven dan met je,’ nee, ‘liever met je sterven dan zonder je leven’. Ik had mijn citaat weer en enigszins gerustgesteld ging ik op de rand van het bed zitten. Het schoot door me heen dat er straks niet veel meer van me