Stephen Marche
Het hier en nu (juli-augustus 2010)
Vertaling: Anniek Kool
Zo aan de rand van de wereld hebben Canadese schrijvers het beste uitzicht
Ik vraag me of er ergens, waar ook ter wereld, schrijvers zijn die het gevoel hebben dat ze met beide benen op de plaats en in de tijd waarin ze leven staan.
Toen ik nog een stuk jonger was, ontmoette ik Michael Ondaatje op een feest. Hij was mijn grote literaire voorbeeld op dat moment - dit alles gebeurde vlak voordat de verfilming van The English Patient uitkwam - en ik vroeg aan hem wat ik moest lezen om een betere schrijver te worden. Hij noemde niet de schrijvers uit Brooklyn of Londen die op dat moment populair waren en ook niet één van zijn goede vrienden, bpNichol bijvoorbeeld. Hij zei dat ik het werk van George Herbert moest lezen, die geweldige zeventiende-eeuwse dichter die met kalligrammen werkte.
Ik denk dat de meeste schrijvers hun tijd doorbrengen met de George Herberts van de wereld, de overleden excentriekelingen. Dat is helemaal niet morbide of Romantisch, maar simpelweg inherent aan het schrijven. Net als de onvermijdelijke vertraging die bij het uitgeven van een werk hoort, ook zo'n gegeven van het schrijversbestaan dat ons scheidt van de tijd waarin we leven. ‘Tegen de tijd dat je iets van me leest, doet het er voor mij al niet meer toe,’ mag dan een cliché zijn of gewoon iets dat schrijvers zeggen om interessant te doen, maar het is wel waar dat er normaal gesproken zo'n drie jaar overheen gaan voordat de roman op je bureau in de winkel komt te liggen. Hoe kun je onder zulke omstandigheden bij de tijd blijven?
Maar ik zie het niet als zwakte als je de tijd niet bij kunt houden. Sterker nog, dat is nou juist wat literatuur van andere kunstvormen onderscheidt. Drie jaar geleden had iedereen het nog over Damien Hirst. Nu allang niet meer. Het draait nu om Lady Gaga: iedereen heeft het over haar. Maar dat duurt hooguit nog een jaar. En dan is het alsof ze niet meer bestaan. Zoals Don Quichot het verwoordt, wanneer hij zijn laatste adem uitblaast: ‘In de nesten van vorig jaar zitten dit jaar geen vogels.’ Maar schrijvers halen hun vogels wél uit de nestjes van vorig jaar en leggen hun eieren in de nestjes van morgen. We schrijven omdat we in zekere zin al dood zijn.
In zekere zin ligt de verscheurde staat van schrijvers in het verlengde van iets waar we allemaal last van hebben. Iedereen denkt dat de tijd aan een ander toebehoort. Ik denk meteen aan de weduwen die als treurige kraaien langs de universiteitscampus in Toronto lopen. Ze kijken naar de twintigjarigen en denken dat de tijd aan een stel onthaarde nichten toebehoort. En natuurlijk denken die twintigers, de meesten van