| |
| |
| |
| |
| |
| |
Sanneke van Hassel
Kraamvisites
foto's: Herman van Bostelen
I
‘Wat een grote jongen,’ zegt de werkster. Ze heeft geen tijd voor koffie.
‘Bijna negen pond,’ zeg ik. ‘Zijn broer was net een snotje maar toen deze eruit moest, voelde het of er iets uit me werd gewrikt.’
‘Oi oi,’ de werkster aait de baby. Haar hand bedekt zijn hele rug. ‘Zestig jaar geleden beviel mijn oma van mijn oom. Bij zijn geboorte woog hij vijf kilo. Inspectie van de bonk leerde dat het om een jongen ging. Polen, het platteland, de jaren vijftig. De geboorte was een nachtmerrie. De dokter kreeg hem er niet uit. Hij zette zijn voet op de bedrand en trok. Het ergste was dat mijn grootmoeder zijn ogen niet kon vinden. Hij had zulke bolle wangen dat het leek of hij geen ogen had.’
| |
II
‘Wij kwamen erachter dat we haar exact dertien minuten moesten laten huilen.
Dertien minuten precies, dan sliep ze.’ Een vriendin uit het noorden vouwt de was. Drie stapels liggen loodrecht naast elkaar op de keukentafel. Rompers, handdoeken, shirts. ‘Zij krijste en wij stonden achter haar kamerdeur. Mijn man had de stopwatch in zijn hand. Tien minuten hield ik het vol, toen wilde ik naar binnen. Mijn man probeerde me tegen te houden. Ik zette mijn nagels in zijn armen en schreeuwde. Ineens hoorde ik mijn vuisten op zijn borst neerkomen. Dat ik dit opmerkte deed me beseffen dat ze stil was.’ Ze legt een hemd bovenop de stapel. ‘Klaar.’
| |
III
Een moeder van drie puberzonen en ik drinken koffie met beschuit met muisjes. Als we een hap nemen stuiteren de muisjes alle kanten op. Ze vertelt dat haar eerste zoon ruim twee weken te laat kwam. De verloskundige wilde de weeën laten opwekken maar zij weigerde. De dagen voor zijn leven begon bracht zij door met het bakken van taart. Ze stopte de diepvries vol met appelcakes, perentaart en slagroomsoezen. Ze leerde het geheim van millefeuilledeeg. Toen de baby er eindelijk was kreeg het bezoek geen beschuit maar taart. Maandenlang at ze taart. ‘Eenmaal ontdooid smaakte het nergens meer naar.’
| |
| |
| |
IV
Ze staat voor mijn deur met twee vuilniszakken met babykleren. Ik ken haar sinds kort. Ze maakt deel uit van het genootschap van babymoeders dat zonder oprichtingsdatum, statuten of ledenlijst in mijn buurt in stilte is opgericht. De leden komen en gaan. Ze kijkt hoe haar dochtertje zichzelf de trap ophijst. Als ze boven de zakken heeft neergezet begint ze te praten: ‘De borstvoeding ging niet zo goed als bij mijn eerste. Ik vond het vreemd. Op een middag tijdens het voeden ontdekte ik een knobbeltje in mijn borst.’ Ze stopt en kijkt naar het raam. Ik heb de gordijnen nog niet opengedaan. ‘Tijdens de onderzoeken voelde ik me schuldig. Mijn angst bepaalde haar babytijd. Toen kwam de diagnose: borstkanker. De borst moest eraf en alles bleek schoon.’ Het meisje trekt zich op aan de bank en weet op haar moeders schoot te klimmen. ‘Nu zie ik haar als een engel die mijn leven heeft gered.’
| |
V
De baby van mijn beste vriendin huilde nooit, behalve toen hij tanden kreeg. Het was de vierde maand van zijn leven en hij was doodziek. ‘We gaven hem paracetamol van een lepeltje. Roze stroop druppelde op zijn laken. Hij sliep of hij huilde. Hij zoog mijn tepels kapot. Het duurde drie dagen en toen, op een ochtend, was zijn tandvlees bebloed. In een klap had hij twee voortanden gekregen.’
| |
VI
Ze wonen drie hoog. Het is heel licht buiten en heel koud. Ze staat bij het raam. Ze hadden nooit gordijnen maar nu heeft ze een doek opgehangen, die ze met een knoop opzij houdt. ‘Mijn moeder was al heel lang ziek toen op een zaterdag mijn vader belde dat het niet goed ging. Hij vroeg of we konden komen. Ik was vijfendertig weken zwanger. Ik heb de verloskundige gebeld of het kon en toen zijn we in een ruk naar Oostenrijk gereden. Het was een machtig gevoel, door de nacht
| |
| |
vlogen we naar mijn moeder. Toen we aankwamen was ze al niet meer bij kennis en die avond is ze gestorven. Twee weken later werd mijn zoon geboren, in Nederland. En nu ben ik hele dagen thuis, de tijd vliegt voorbij of beter: ik weet niet meer waar ik ben in de tijd.’
Ze werkt als architect bij een groot bureau. Elke week bellen ze wanneer ze weer komt. Als haar zoon slaapt werkt ze aan een boek met e-mails van haar moeder.
| |
VII
We zitten in de wachtkamer van de huisarts. Als ik zeg dat ik op een meisje hoopte, zwaait de Russische naast ons met haar wijsvinger. ‘Veel beter alleen jongens.’ Ze vertelt dat ze moeder van zes kinderen is, vijf wonen er in Minsk. ‘Met mijn twee meisjes had ik veel meer problemen toen ze groter werden... Kinderen, tot een jaar of vier is het leuk, maar daarna...’ Ze kijkt me indringend aan: ‘Meisjes zijn veel duurder dan jongens. Als mijn zoon bij mij langskomt wil hij de gebouwen bekijken, of naar een museum. Mijn dochters willen alleen maar de stad in. Ze zijn verliefd op de winkels.’
| |
VIII
Na drie maanden ging de moeder van het klasgenootje van mijn oudste zoon weer aan het werk als lobbyiste. Ze was veel onderweg. Drie keer per dag belde ze naar de crèche of het goed ging. Soms werd de druk in haar borsten onhoudbaar. Dan kolfde ze in de wc van de trein. Ze herinnert zich het gepiep van de remmen, dat de trein een zwiep maakte, hoe ze zich net staande kon houden. Steeds weer ging die deurkruk naar beneden. Een keer miste ze het station. Ze stapte uit op een leeg perron in een grensplaats.
| |
| |
| |
IX
De buurvrouw vertelt hoe haar dochter als baby hele dagen voor het raam zat in een wipstoel. Buiten stond een plataan. Ze keek naar de bladeren die bewogen op de wind. ‘Soms vind ik het moeilijk dat ze in de stad opgroeit. Dan denk ik aan die plataan en zijn bladeren en hoe lang ze daarnaar kon kijken. En dan denk ik aan mijn eigen jeugd vol bomen, hutten en zelfgeplukte bosjes bloemen. Ik stel me voor hoe ze op een schommel zit die aan een boom hangt. Hoger en hoger.’
| |
X
In alleen een hemdje met een maillot, loopt de vrouw die ik van zwangerschapsgymnastiek ken op en neer met een in mousseline gewikkelde bundeltje. Het is snikheet in de kamer.
| |
| |
Zo stil mogelijk zet ik mijn slapende baby in zijn autostoeltje op de grond.
Het bundeltje beweegt, een armpje maait door de lucht.
‘Als hij huilt, moet ik hem optillen. Hij spert zijn ogen wijd open en is volkomen in paniek. Ik denk dat hij bij de bevalling in de knel heeft gezeten bij zijn nek, dat zijn hoofd klem zat, misschien wel anderhalf uur. Hij slaapt heel licht en wordt altijd met een schreeuw wakker. Als ik hem niet optil, stopt hij niet.’
| |
XI
Met de baby ga ik naar m'n oma van negenennegentig. Ze zit al in de eetzaal.
Aan het hoofd van de tafel is nog plek. De baby slaat met zijn handjes op tafel. De dames doen hem na. Ook zij slaan met hun lepels op hun borden. Mijn oma voert hem haar sperziebonen waar ze toch vanaf wil. De dame rechts van mij geeft een servetje aan. De dame die naast haar zit, stopt haar vingers in haar mondhoeken en trekt een gekke bek.
| |
XII
Mijn zoon was maar heel kort baby. Na vier maanden kreeg hij tanden. Na zeven maanden stond hij. Hij had zich opgetrokken aan de spijlen van zijn bedje. Hij keek me aan, zwaaide zijn rechterbeen over de rand van het ledikant en klom het bed uit. De volgende ochtend zou hij op een fiets klimmen en hard wegfietsen. De week daarna ging hij op kamers.
|
|