te beschouwen. Maar ik heb het toch gegrepen, eraan getrokken, het zo ver uitgerekt dat ik er doorheen kan wandelen.
Ik bevind me in het landschap waarover ik mijn vriend schrijf, maar er is niets. Alles wat dit landschap toebehoort, heb ik van zijn oorspronkelijke plaats gehaald, in mijn broekzak gestoken. Niet het zand heb ik weggehaald, maar alle schaduw die de zandbergjes werpen, niet het water, maar het licht dat op het oppervlak weerkaatst, het geluid dat de golven maken. Niet de lucht en zijn wolken, maar alle gradaties blauw, rood en geel afzonderlijk. Niet de rotsen waar de golven op stukslaan heb ik weggehaald, maar de materie waaruit de rotspartij bestaat. Ik sta op een leeg, horizontaal vlak waarin niets gebeurt, niets klinkt en niets is.
Een voor een haal ik de elementen uit mijn broekzak. Het blauw is uitgelopen in de inhoud, de cirkelvorm is gedeukt door scherpe materie, de schaduw heeft zich