Erik Lindner
Voorwoord
‘It's a city that overtakes the city that I write,’ schrijft de Amerikaan Peter Gizzi in ‘Chateau If’, een liefdesgedicht dat onmiskenbaar Marseille oproept. Het is een zin die vaak door mijn hoofd speelt als ik ergens ben om er te schrijven. Schrijf ik de stad, of beneemt de stad me het schrijven? Als ik een vrouw op een balkon van een flat een parasol zie invouwen en op haar tenen zie staan en die parasol zie omhelzen om de sluiting aan de achterkant dicht te krijgen, zie ik dan de stad, is het Berlijn, of de achterkant van een willekeurig flatgebouw? Een meisje tilt een been op om iets in haar tas te zoeken, een man strekt zijn arm om op zijn horloge te kijken. Zegt het iets over de plek als twee mensen ruzie maken in gebarentaal en ik merk dat ze niet naar elkaars handen kijken, dat ze zich van elkaar wegdraaien en doorpraten met de handen voor hun buik, of is dat universeel?
Het voordeel van Berlijn, zei de Ier Matthew Sweeney, is dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen mainstream en avant-garde. Dat geeft ruimte. Het jaar dat ik er verbleef beviel me hoezeer hedendaagse poëzie buiten haar eigen doelgroep gelezen werd. Het gaf me het idee dat dichters minder opgesloten leefden in een niche, dat het vak ernstig werd genomen. Tegelijk kiest een behoorlijk aantal dichters hardnekkig voor kleine uitgevers. In dit nummer presenteren we er tien die in Berlijn wonen en werken. Ik meen dat zij ons gezamenlijk iets kunnen vertellen wat we als bezoeker niet zo snel zelf zullen vinden. Vooraan staat Elke Erb, grande dame van de levende Duitse poëzie, volgens wie het najagen van woorden zoiets is ‘alsof je 's nachts in het pikkedonker op konijnen staat te schieten op een plek waar helemaal geen konijnen zijn, en een geweer heb je ook niet.’
‘Alleen hij die zijn taal in beweging houdt, is in staat zijn visie op de wereld voor verstarring en clichématigheid te behoeden,’ schreef Wiel Kusters in het nawoord van de vertalingen van Oskar Pastior met de opvallende titel Een Nederlandse titel (1985). Voor dit nummer vertaalde Kusters een bijzonder fragment over een foto, dat me werd aangereikt door de Duitser Matthias Kniep. Pastior is van grote invloed op de uiterst eigenzinnige en aimabele Ulf Stolterfoht, die breed wordt gepresenteerd. Kniep gaf nog iets: een huiveringwekkend sprookje van Johann Peter Hebel. Het is vertaald door Anneke Brassinga die er een inleiding van Walter Benjamin aan toevoegde.
‘Het is altijd dezelfde sneeuw,’ roept Herta Müller uit in het door Sanneke van Hassel geselecteerde verhaal dat Ria van Hengel vertaalde. Ze geeft aannemelijke redenen