| |
| |
| |
Christiaan Ronda
Exeunt, het doek valt nooit
Tiptoe through our shiny city
with our diamond slippers on
bluebirds on our shoulders
we're half-awake in a fake empire
The National, Fake Empire
Al naar de gebeurtenissen, die we hier spelen;
het huis gaat met ons mee, nu hier, dan daar.
Luigi Pirandello, Hendrik IV
Het keizerrijk bestond voornamelijk nog in gedachten. Een eeuwenoud paleis lag in een park waar de tijd leek stil te staan, maar aan de randen, voorbij de coniferen, breidde de eenentwintigste eeuw zich uit als zelfkopiërende software, een stadscentrum gedomineerd door glazen kolossen. Niet ver van de gietijzeren poorten die naar de keizerlijke residentie voerden, spreidde de laagbouw van het parlement zich uit langs de rivier.
Vanuit haar kantoor keek de eerste vrouwelijke president van de republiek uit op de vorstelijke tweekleur met de vleermuis in het midden - banier van inertie en amnesie. De vlag was al vijftig jaar van alle macht ontdaan, maar wapperde hoog boven de dundoeken van het land en de hoofdstad. Terwijl ze in het raamkozijn een sigaret rookte zag ze hoe drie in gouden livrei geklede leden van de keizerlijke garde met van trots versteende gezichten de vlag neerhaalden. Een ouderwetse bandrecorder speelde een volkslied dat niemand meer kende. De presidente had de melodie nu al zo vaak over het bijna lege plein horen galmen dat ze mee kon neuriën, maar de tekst bleef koeterwaals, een object voor academici. Ze probeerde in te schatten hoeveel mensen op de wereld de archaïsche taal nog zouden kennen. Het vinden van tolken werd in elk geval steeds moeilijker. Er was nog maar één dialect dat in uitspraak en tot waanzin drijvende complexiteit op de oude taal van de keizer leek, een dialect dat alleen werd gesproken in Mlö, een district van drie kleine bergdorpjes in een uithoek van de republiek. Bijna alle bedienden, adviseurs, lakeien en schoonmakers van de keizer kwamen hier vandaan; uit hun eenvoudig, pseudo-utopisch achterland weggerukt, waren ze naar een verloren verleden getorpedeerd.
Toen ze nog oppositie voerde en geroemd werd om haar progressieve ideeën, had de presidente het hele carnaval af willen schaffen om de
| |
| |
boerenkinderen rust te gunnen. Maar sinds ze de jonge vrouwen en mannen had leren kennen en zag hoe trots zij op hun verantwoordelijkheid waren, stonden de zaken anders. Naast weerzin bespeurde ze bij zichzelf steeds meer een bijna instinctieve drang de precaire stilstand van het keizerrijk te beschermen. Het was haar vloek, dacht ze terwijl ze de laatste hijsjes uit de sigaret zoog. Als persoon bleef ze nog steeds tegen de hele warboel, als staatshoofd was ze al voor de derde termijn gebonden aan de wensen van het volk - ze was voogd over een illusie, of ze wilde of niet.
De vlag lag nu opgevouwen in een kistje dat ouder heette te zijn dan de monarchie zelf. Volgens de overlevering waren in dit kistje splinters van het Kruis verwerkt en zolang de vlag erin rustte was het rijk veilig. Ze keek de gardisten na die naar het park galoppeerden, naar de groene buffer die een wereld van beton en satellieten scheidde van dit universum van rituelen en gebraden everzwijn. Een bejaarde man met medailles op zijn revers hield stil en salueerde. De wachters knikten, hun ogen strak op de poort gericht. De keizerlijke kapel sloeg acht uur terwijl de laatste stralen van de zon over de stad waaiden. De presidente gooide haar peuk naar beneden, volgde met haar blik de rokende boog naar de plavuizen en sloot het venster. Lang leve de keizer, fluisterde ze, lang leve het eeuwige keizerrijk.
* * *
Het Plein van de Republiek was een zee van uniformen en perskaarten. Camera's flitsten, de bajonetten van soldaten schitterden fel. Met haar charmantste glimlach begroette de presidente de hoogwaardigheidsbekleders die uit heel Europa naar haar hoofdstad waren gekomen - staatshoofden en ambassadeurs die ieder jaar op bezoek kwamen om haar de moeilijkste week van het presidentiële jaar te bezorgen. Tussen de premiers, koninginnen en diplomaten ontwaarde ze de pauselijke nuntii in hun witroze gewaden, twee grijzende mannetjes die broers hadden kunnen zijn. Net als bij iedereen prijkten op het jasje van de presidente diverse onderscheidingen die de keizer haar had opgespeld, vermoedelijk in de veronderstelling dat ‘presidente’ zoveel betekende als ‘keizerlijk aangesteld uitvoerend ambtenaar’. Soms voelde ze zich inderdaad niet meer dan een uitvoerende instantie zonder autoriteit in haar eigen land, maar het was niet enkel de bejaarde keizer die dit veroorzaakte. Het waren alle hier aanwezigen, zijzelf incluis.
Aan iedere tafel in de grote zaal van het stadhuis zaten een geschiedkundige en een linguïst. Ondanks dat ze hier jaarlijks kwamen leken ze bedeesd door de macht die hen omringde. Alle experts ter wereld bevonden zich in deze zaal, het Ministerie van Keizerrijkzaken had niemand overgeslagen. Vooral de taalkundigen waren onmisbaar: zonder hen zou niemand ook maar de naam van zijn of haar gewest uit kunnen spreken. Voor in de zaal hing een scherm waar een projector foto's van de hoofdstad op wierp. Sommige toonden panorama's van het moderne centrum, een skyline in roestvrij staal en verblindende neonreclame. Andere, korrelig en sepia, toonden een in de geschiedenis weggezonken wereld. In het keizerlijk park stond nog geen enkele boom, een zeppelin, bevroren in een bruin
| |
| |
uitspansel, zweefde boven de dom. Onder iedere foto stond ‘Jubileum van de Stichting van het Keizerrijk Hurlubiere’.
In slechts één oogopslag kon de presidente de gasten in twee groepen indelen: zij die het theater, de grote leugen amusant vonden, en zij die zich zeer ongemakkelijk voelden. De eersten dronken opgewekt hun koffie, staken dikke sigaren op en babbelden met de experts aan hun tafel. De tweede groep staarde voor zich uit en speelde met de medailles die zonder duidelijke of bestaande reden door de bibberende keizerlijke vingers overhandigd waren.
Op het lage podium, achter de microfoon, herhaalde de presidente in gedachten een tiental redenen om niet te hoeven doen wat direct te gebeuren stond, dat waarvan iedereen nog altijd wilde dat het gebeuren zou. Eens, dacht ze, mogen ze het zelf opknappen.
Ze heette iedereen welkom en bedankte alle hooggeëerde, zeer welkome gasten voor hun aanwezigheid, in de paar zinnetjes van de oude taal die ze kende. Ze verstond zelf niet eens wat ze zei, had enkel geleerd de fonemen met de juiste intonatie uit haar mond te laten rollen. Het publiek keek beleefd voor zich uit zonder enige grip op de betekenis te hebben. Na het korte ritueel schakelde de presidente over naar haar eigen taal en zetten de gasten hun koptelefoons op, waar een hele batterij tolken hun vertalingen doorheen lieten klinken. Weer het welkom, nu in twintig talen stilletjes door de zaal echoënd.
Nadat de koffie was bijgeschonken begon de presidente met een les over de algemene geschiedenis van het keizerrijk, dat zich eerst onstuitbaar over Europa had verspreid, om eeuwen later weer uiteen te vallen, tot slechts het oorspronkelijke epicentrum nog ontwetend in onbeperkte macht geloofde. Ze probeerde zich aan de feiten te houden, maar zag het keizerrijk zelf als een ruïne die tijdens de restauratie was ingestort, een rijk waarvan alleen nog de steigers overeind stonden. Uit medelijden met de goedige kasteelheer had men de steigers goud geverfd en marcheerden wachters over de verrotte planken als waren het de solide tinnen van een echt fort, als doemde er achter de façade niet enkel leegte.
De stem van de presidente klonk metalig door de luidsprekers. Ze bleef op het papier op de lessenaar kijken, al kende ze het hele verhaal uit haar hoofd. ‘In 1152 trouwde de heerser, toen nog Grote Manifafa genoemd, met de zus van Frederick I van het Heilige Roomse Rijk. Toen Frederick later onder verdachte omstandigheden stierf werden zijn landen bij Hurlubiere gevoegd, waardoor het rijk in één klap bijna twee keer zo groot werd.’ Sommige gasten probeerden mee te schrijven met het verhaal, anderen kenden het net zo van buiten als zij.
De presidente dreunde verder door tientallen weetjes: een litanie van oorlogen, huwelijken, vervolgingen. Trivialiteiten die de gasten ieder jaar weer gefascineerd aanhoorden, zich voedend aan een glorieus verleden dat ze zich allemaal wilden toe-eigenen zonder hun autonomie weer te hoeven verliezen. De geschiedenisles eindigde met het uiteenvallen van het grote Hurlubiere in vele koninkrijken, democratieën en een enkele dictatuur, een desintegratie die bekroond werd door de heimelijke oprichting van
| |
| |
een republiek in de keizerlijke hoofdstad. Wat ze niet zei maar iedereen nu waarschijnlijk dacht, was dat de monarch niet op de hoogte was gesteld. Zijn adviseurs, nu pionnen van het parlement, fluisterden dat alles goed ging en dat hij het paleis niet meer hoefde te verlaten. Terwijl burgeroorlogen over het continent raasden vierde de keizer de vrede die hij van zijn gewesten afgedwongen dacht te hebben. De hovelingen hieven bedroefd het glas met hem, niemand had het lef hem zijn vonnis voor te lezen.
Hierna was topografie aan de beurt. Kleine notitieboekjes werden ter hand genomen; dit was lastiger dan geschiedenis. Op het scherm verscheen een kaart van hedendaags Europa met de grenzen en provincies van het keizerrijk er overheen geprojecteerd. De presidente wist precies hoe deze oude wereld in elkaar stak, de regeringsleiders spiekten op hun naambordjes en struinden met hun blik over de landkaart. Ze zochten naar de domeinen waar hun eigen naties lagen, die het skelet van het continent vervormd hadden tot een groteske harlekijn die niets meer met het keizerrijk te maken had. Ze krabbelden driftig in hun boekjes, het was niet makkelijk de namen correct te spellen.
Nadat ze zich schor had gepraat informeerden de taal- en geschiedkundigen hun tafels over wat ze verder nog moesten weten, de meesten waren zenuwachtig en letten goed op. Hoe leuk het spelletje ook mocht zijn, niemand wilde morgen een fatale fout maken. De presidente zag het aan en bedacht zich dat ze met z'n allen net kinderen waren: in het volle besef dat ze ‘alsof’ deden bleven ze ernstig; zelfs zij die nu nonchalant achterover leunden, zouden morgen hun uiterste best doen. Ook zijzelf zou zich correct gedragen.
Met een borrel in de hand luisterden de aanwezigen naar twee oudere dames die over hofetiquette kwamen spreken. Ook kwam een psycholoog uit de doeken doen hoe men met de toestand van de keizer om moest gaan - een toestand die hij omschreef als comfortabele onwetendheid, maar die de presidente opgedrongen schizofrenie zou willen noemen. De man leefde niet zomaar in een wereld die niet meer bestond, maar kreeg bovendien van iedereen te horen dat zijn wereld de enige was.
De dag kroop voorbij tot alle aanwezigen volgepompt waren met informatie die ze slechts een paar uren per jaar nodig hadden. Eerdere ervaringen behoedden de presidente ervoor haar gasten uit te nodigen samen te dineren; de regeringsleiders wilden zich nu het liefst terugtrekken met hun landgenoten om zich voor te bereiden op wat de ochtend brengen zou, en hun zenuwen - tegelijk gretig en gespannen - met diepe glazen wijn verdoven.
* * *
De weelde van het paleis verbaasde de presidente iedere keer opnieuw. De troonzaal was reusachtig en zwaar van al het goud, of de goudkleurige verf, keizer noch presidente kon het verschil zien en het budget was nooit ruim. Langs het plafond hingen de schier ontelbare wapens en vlaggen van het keizerrijk; alle uithoeken waren vertegenwoordigd door lang vergeten heraldiek. De presidente stond naast de keizer die met karakteristieke gratie
| |
| |
iedere afgezant van zijn illusie verwelkomde. Vanochtend vroeg had ze de impuls om niet op te komen dagen moeten onderdrukken. Plicht, had ze gedacht. Tot hoever laten we ons handelen door plicht en traditie dicteren? Nadat de chauffeur voor de derde keer had aangebeld was ze in de dienstwagen gestapt.
Het toneelspel in de troonzaal was even eenvoudig als langdurig: telkens stapte vanuit de gang een nieuwe gast de troonzaal binnen. Hij of zij werd door de ceremoniemeester aangekondigd door het luidkeels voorlezen van verscheidene titels (‘De hooggeboren vrouwe de hertogin van Mimder, prinses van De Negen Steden, barones van het Keizerlijk Hof’, ‘Zijne Hoogheid de prins van Huvier, markgraaf van de Kroongebieden, ridder in de Orde van de Zon’). De aangekondigde liep, het hoofd gebogen maar stiekem glunderend, tussen de paleiswachters door, knielde op het versleten tapijt voor de troon en wisselde een paar woorden met de keizer. Deze begroette de gasten in hun eigen taal en speldde iedereen nieuwe medailles op. Die ochtend was de presidente als eerste aangekondigd (ze was vergeten welke titels ze allemaal droeg) en de keizer was verheugd dat zijn rechterhand een vrouw was; hij was vergeten haar al een paar keer ontmoet te hebben. ‘We gaan met de tijd mee, of niet?’ had hij gefluisterd, zijn accent goed hoorbaar maar charmant. De presidente dacht dat hij zelfs even geknipoogd had, al kon ze daar door de vele rimpels rondom zijn ogen niet helemaal zeker van zijn.
Zodra een gast het ritueel doorlopen had en door de keizer erkend was voegde hij zich bij de anderen en keek toe hoe de volgende zijn rol speelde. Ze nemen het allemaal zo verdomde serieus, dacht de presidente. Giechelend stonden ze achter de deuren te wachten, maar zodra ze de zaal binnenstapten was het ernst.
De keizer sprak iedereen even vriendelijk toe. Onvermoeibaar was hij. De presidente probeerde zich te herinneren hoe oud de vorst was, maar het schoot haar niet te binnen. Minstens tachtig, dacht ze, misschien wel negentig. Hij glom van genoegen over de liefde van zijn volk, een liefde die hem door alle staatshoofden en ambassadeurs op het hart werd gedrukt. En ze legde zich bij de perfide gang van zaken neer. Iets in haar maakte haar even sentimenteel als alle anderen.
Het banket 's avonds kroop voorbij. De presidente zat links van de keizer. Rechts zat de bisschop van de hoofdstad, een oude druif was die het keizerrijk echt leek te missen en deze dag aangreep om te doen alsof er nooit iets was veranderd. Bisschop en keizer waren de hele avond gezellig in gesprek. In de zaal gonsde het ook van vrolijkheid, iedereen was ontspannen nu de audiënties goed waren gegaan. De gasten spraken op quasideftige toon over het gepeupel in de provincie en de kracht van de keizerlijke bloedlijn terwijl ze genoten van de ouderwetse gerechten en het industrieel gebrouwen bier dat bijzonder authentiek smaakte. De deuren werden geflankeerd door wachters in feestelijke uitdossing. De presidente vroeg zich af of de hellebaarden origineel waren of door de filmindustrie geleverd, en of het eigenlijk iets uitmaakte.
| |
| |
De keizer werd bediend door de grootmeester van het paleis, een man van nog geen veertig. Telkens als zijn blik die van de presidente kruiste zocht ze een bevestiging dat alles een grap was en direct voorbij zou zijn als iemand het codewoord zou roepen. Zijn gezichtsuitdrukking ontzegde haar iedere verstandhouding. Ze voelde zich alleen. Ze kende het verlossende codewoord niet, en was er niet zeker van dat ze het zou uitspreken als ze het wel had geweten.
* * *
Tegen tien uur was het voorbij. Alle gasten stapten in hun dure auto's en verlieten het keizerlijk park. Zoals van haar verwacht werd wachtte de presidente aan de zijde van de keizer tot hij iedereen een goede reis had gewenst. Glimlachend schudde ze de handen van de regeringsleiders en afgezanten. Genoten van jullie spelletje, zeveraars? Volgend jaar weer, jullie kijken er vast al naar uit.
Opgelucht zag ze ten slotte haar eigen wagen onderaan de trap verschijnen. Toen ze afscheid van de keizer wilde nemen schrok ze van wat ze zag. Afgematte ogen keken haar aan en alle energie leek uit hem geperst. Hij pakte haar arm stevig vast, wuifde de toegesnelde bedienden weg en fluisterde: ‘Zou u mij nog even willen vergezellen, madame?’
Ze kon niet anders dan instemmen en liep met de ineengekrompen keizer aan haar arm het bordes omhoog. Zijn mantel met hermelijnen boorden wapperde niet langer dapper maar sleepte het stof van de stenen vloer mee. De presidente verbeeldde zich dat de rode glans dof geworden was. Samen schuifelden ze door gangen die steeds smaller werden en bestegen uiteindelijk een houten trap die kermde onder hun gewicht. In het gebouw klonken alleen nog de door tapijten gedempte voetstappen van de hofhouding die de dag wegpoetste.
Boven gekomen hijgde de keizer. ‘Ik word te oud voor deze dagen,’ zei hij, met zijn volle gewicht aan de arm van de presidente hangend. Ze hielp hem een donkere ruimte in die, toen ze het licht aandeed, de bibliotheek bleek te zijn: een hoge zaal met een galerij, de wanden bedekt met boekenkasten. In een open haard bulderde een vuur. De keizer ging in een leunstoel bij de haard zitten. Hij ziet er vermoeid uit, dacht de presidente. Nee, hij ziet er leeg uit, uitgeput door de ceremonies en verplichtingen van vandaag. Zelf was ze ook moe. Staand probeerde ze de stramheid in haar gewrichten te negeren.
De keizer legde zijn kroon op een tafeltje en hield zijn gezicht in zijn handen. De lange gordijnen waren dichtgetrokken - de bibliotheek leek van de wereld afgesneden, zij en hij waren de enige mensen op aarde.
Ze besefte dat ze zijn naam niet kende. Een paar van zijn titels stonden haar bij, maar wat was zijn voornaam? Hoe kon ze die nu vergeten? Even voelde het alsof ook haar eigen naam haar ontglipte, alsof ook zij versmolt met haar functie. Ze dacht aan haar man en twee zoontjes die thuis op haar wachtten. Ze wilde weg.
| |
| |
De keizer keek haar aan. ‘Heeft u een sigaret, mevrouw de presidente?’ Hij zei ‘presidente’ als een kind dat net een nieuw woord heeft geleerd. Opgelucht pulkte ze haar peuken uit de te krappe zak van haar jasje, gaf er een aan de keizer en reikte hem een aansteker aan. Zijn handen trilden zo erg dat hij de sigaret niet aan kreeg. De presidente hield de aansteker vlak bij het doorgroefde gezicht en de sigaret trilde door de vlam, na een paar pogingen was hij aan. Zelf stak ze er ook een op. Iets meer ontspannen blies de oude man dikke wolken rook in de richting van de haard. De presidente besloot na deze sigaret direct weg te gaan en thuis met haar hoofd op de borst van haar man in slaap te vallen. Terwijl de keizer stil zat te roken bedacht ze dat alles goed was gegaan, de illusie stond ferm overeind, iedereen was tevreden. Toen keek ze weer naar de keizer en las op zijn gezicht pure wanhoop, een onuitgesproken, weggedrukt verdriet.
‘Ik kan niet meer, mevrouw.’ Het was meer een zucht dan een zin. ‘Voor hen is het maar één keer per jaar, maar ik moet iedere verdomde dag dit masker dragen.’
De grond onder de voeten van de presidente voelde zacht, gonsde en deinde. Voor ze in het moeras weg zou zakken liet ze zich in een stoel vallen.
De keizer keek naar het vuur. ‘Ik wil weggedragen worden door een zwerm bijen, nooit meer omkijken of terugkomen. Monarch zijn, door bloed verdoemd tot eeuwige roem, is al erg genoeg. Met ivoren schijnsel regeren over iets dat niet bestaat... dát, mevrouw, is ondragelijk.’
Ergens in het paleis hoorden ze een klok half elf slaan. ‘En waarom, voor wie? Alles voor die meute die hier vandaag keizerrijkje kwam spelen, alles voor mijn volk. Een leider is altijd symbool van de macht, nooit de macht zelf. Maar ik heb mijn macht overleefd. Waar moet ik dan nog symbool van zijn? Ze houden mij overeind, maar weten zelf waarschijnlijk niet waarom. Ik heb geen kinderen, dat is mijn enige troost. Ik ben de laatste keizer en ik ben zo moe.’
De presidente kon geen woorden vinden. In stilte reikte ze hem nog een sigaret aan die hij tussen zijn zwijgende lippen stak. Ze wilde hem geruststellen, zeggen dat hij altijd kon stoppen als hij wilde: ze zouden hem een pensioen geven en het paleis ombouwen tot een museum. Hij kon een wereldreis maken of zich terugtrekken in de bergen, wat hij maar wilde.
Ze rookten in stilte, niet omdat ze elkaar zonder woorden zo goed begrepen, maar omdat er niets te zeggen viel. Na de sigaret kwam de keizer uit zijn stoel. Zonder te trillen zette hij de gouden kroon weer op zijn grijze haren en richtte zich op. Trots - of geveinsde trots - schitterde in zijn ogen. ‘Vergeet wat wij gezegd hebben,’ zei hij. ‘Het is een lange dag geweest, uw keizer is vermoeid. Morgen is het weer vroeg dag, wij ontbijten met de bisschop en de nuntii. Het loont een goede verstandhouding tussen de troon van Hurlubiere en de troon van het Vaticaan te hebben, denkt u niet?’
Ze kon niet anders dan knikken, haar keel dichtgeknepen door decorum.
‘Juist, laat u uzelf uit, mevrouw? Dank voor uw niet aflatende steun vandaag.’ Hij draaide zich om, pakte een boek uit een kast en begon daar in te bladeren.
| |
| |
De presidente trok de deur achter zich dicht en snelde naar beneden. Een wachter salueerde terwijl ze het bordes afliep, haar hoofd gebogen. Haar chauffeur hield het portier open en vroeg opgewekt waar ze heen wilde. Ze probeerde ‘naar huis’ te zeggen, maar er vielen enkel woordsplinters uit haar mond. Ze wuifde in de richting van het centrum, zolang ze hier maar zo snel mogelijk weg kwam. De autobanden schuurden over het grind van de oprijlaan de groene zone uit. De twee werelden zouden weer een jaar van elkaar gescheiden blijven.
Verborgen achter de vensters van zijn paleis keek de keizer haar na. Zijn keizerrijk bestond voornamelijk nog in gedachten.
Iedereen gaat af, het doek valt nooit.
|
|