Terras. Jaargang 2012 (02-03)
(2012)– [tijdschrift] Terras– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Kamau Brathwaite
| |
[pagina 25]
| |
hier is water
tast toe
was je handen
wil je wat
eten?
hier is pisang
hier palmolie:
rood, maakt vlekken op je vingers;
goed tegen de hitte,
tegen het zweten.
weet
je het nog?
III
En pas op
riep Akyere
vertrouw vreemdelingen niet.
In hun waterige ogen
zie ik gevaren.
Als haken
is hun lach,
op de loer liggende gevangenschap;
de dreiging
van hun starende blikken
is als een droog strand
van de pijn van het zand,
verblekende beenderen
van wanhoop,
je levens-
angst.
Vertrouw niet op
vreemdelingen
ruik het gevaar:
tot cassave gekookte
huid die de
wind brengt;
hun zonde
strekt zich uit als
rook, ver-
dwijnt in de witte
wind, maar blijft,
blijft om onze waarheid
| |
[pagina 26]
| |
te bevlekken met zijn
stank; en wanneer
de nacht komt,
wanneer de nacht
komt, die de keel van mijn ogen
smoort, wordt het vuur
doordrenkt in fantomen
van angst:
sasabonsamGa naar eind*
van duisternis
waar zelfs de diep-
ste trommel trilt.
Pas dus op
riep Akyere
pas voor heldere
ogen, de schepen
vlak bij, de
uitgeworpen touwen,
zoete vrachten
van beloften
pas op voor de gedirigeerde
lach, de rots van
hun tand,
de witte
vadems.
| |
[pagina 27]
| |
KorabraMaak dus voor mijn verminkte
gezicht, uitgeholde ogen
niet-trommelend hart,
maak me een zwart
masker dat stilte
droomt,
geen licht weerkaatst,
geen geveinsde lach lacht,
niet mijn broeders
taal hoort.
Laat me zonder
mijn moeders
bloed, mijn vaders
heilige kraGa naar eind*, paden
bereizen waar
de nieuwe doden
niet kunnen weten dat
er slechte tijden waren,
maar waar de oren van
de dauw zich voorbereiden
op mijn komst.
Terug
door Elmina,
wit granieten steen
dat het zonlicht be-
spiedt, de ker-
ker wordt ontgrendeld. Ik hoor
de zwepen van de slavendrijvers,
zie de tranen
van mijn dochters;
over het glas
van hun verpletterd
geroep, voeten
| |
[pagina 28]
| |
bloedend, ik loop
door het geroezemoes
van de markt,
vliegen klonteren
samen rond
ingewanden en snuisterijen.
Lage stemmen mompelen
als rook; de kenkeyGa naar eind*-
potten, de kalebas-
flessen gebroken;
AsafoakyeGa naar eind* dansen,
klei gesmeerd
over angst, rond
hun ok-
sels; de nek van
de witte haan bevuild
door het offer,
het leven gekronkeld in
boosheid. Nu het
dorp is verdwenen
bezwijkt het kas-
teel in wolken.
Hier nu zijn de
bosjes; lui-
paarden hoesten
stof, slangen slepen
roestige spoelen
van de weg;
heel AkuapimGa naar eind*
roept.
Hier NyamesGa naar eind*
boom gebogen,
vallend voor het
kruis van de Nazarener.
Klokken brachten
de gong-gong tot zwijgen;
| |
[pagina 29]
| |
mijn bespatte
gewaad wapperde
in zijn geluid.
Mijn uiteengedreven
clan, jongste
bloedverwanten,
de treurzang van hun koorts
in hun wonden,
rustte hier;
strompelde toen verder
naar hun kerker.
Nu groeit er cacao;
KoforiduaGa naar eind* rustig;
geiten dutten op de rij-
weg; do-
den de jaren
met hun kauw-
ende onpersoonlijke starende blikken.
|