| |
| |
| |
Antonio José Ponte
Vertaling: Melani Reumers
De San Matías-heuvel, op weg naar Matanzas
Niet het liefdespaar trekt als eerste de aandacht,
maar de heuvel op de achtergrond.
Hij rijst op als een eiland,
als een enkel mens in de massa.
Bovenop groeit een boom, een muur stort in
Is het niet geheimzinnig hoe die twee gestalten elkaar naderen
en het ene hoofd niet uit kan rusten bij het andere?
Het zijn de slapelozen, ze vinden geen rust.
Eenzelfde bittere wasem omhelst hen,
er zal een wortel zijn die hen omwindt.
ik had hem bijna beklommen en ontdekt
op een steeds herhaalde reis.
| |
| |
| |
De ontsnappende stoel
Op de stoel legden we onze kleren
Het meisje van garen en de smid zonder lichaam ontsnapten.
Het plafond spatte uiteen in wolken,
de muren werden voortvluchtige kardinale kudden:
rook in het noorden, sneeuw uit het oosten, as op het zuiden,
zwartheid naar het westen.
We zochten onze kleren - het meisje, de smid -
in de bossen van metaal waar de krekels schuren.
Een dier met stem had hen gezien:
híj vierde haar niet-bestaande haar,
waarop zij zijn tatoeages kuste.
geen spoor van de geliefden.
Ze waren vluchtig weefsel dat de rivier meesleurt,
ze waren een wervelstorm in de lucht.
| |
| |
| |
Schipbreukelingen
I
Als eerste gaan de ringen eraan,
bij een armslag verloor ik de mijne,
een ijzeren waarmee ze een os op het land trokken.
Geen teken rest mij van geen enkel huwelijk.
Niets dat ik draag is gebreid door mijn moeder.
Alsof ik niet uit een vrouw ben geboren
geen enkele heb liefgehad
gehoorzamen aan het water is die vrouwen vergeten in ruil voor een
II
Aan al mijn brieven heeft het water een eind gemaakt.
Het laat me slechts de namen pennen,
ik heb niet kunnen schrijven van de liefde die ik voel.
het te beschrijven vermoeit me steeds meer.
De juiste namen heb ik amper genoemd,
ik heb het leven niet begrepen.
Als me nog een maagdelijkheid rest dan is het deze.
III
De linkerkant van de nacht wordt de linkerkant
in de spiegels. Zijn tatoeages worden begrijpelijk.
De Bermuda's zijn van het zeewier en niet van het Gemenebest,
de kaarten vergissen zich, evenzo vergissen zich de boeken.
IV
Ik heb me niet in de spiegels willen bekijken,
niet willen weten dat een hand in die stad daarginder
een onvoltooide brief schrijft waarin ik amper word genoemd.
Er is op aarde een stad omringd door dennen,
een strijd onder de zon tussen dennen en huizen.
Er zijn tien lichamen die een strand opgaan,
hun woeste bovenbenen voeren weer een andere oorlog.
Mijn longen zijn wijnzakken door de stroom geslagen,
terwijl de dennen oprukken naar de stad,
rukken de lichamen op door het water.
| |
| |
| |
Alvorens de Ilias te herlezen
Het regent in Troje en zelfs de aarde wordt schoongespoeld,
zelfs de tanden geel van het verscheuren
waartegen de regen niets vermag,
zelfs de botten die al lang geen pijn meer doen.
Het regent op opgekrulde lichamen,
op de kring van honden die hun staart achternazitten.
Tanden, botten, as, oeroud zout:
ik zoek een teken dat die geschiedenis verheldert.
| |
| |
| |
Parallelle levens (Havanna, 1993)
De ene buurt dooft uit om de andere te laten bestaan.
Ook mijn leven is gemaakt van geleende materie.
Met licht vul ik het leven van een onbekende.
In het duister zeg ik: een ander leeft het leven dat mij ontbreekt.
| |
| |
| |
In de oude hoerenbuurt
Ze zullen hun haren wel drogen in de zon
de hoeren van vroeger die nog leven.
Om hun hals een vochtige handdoek,
wat bloemblaadjes in de wateremmer,
hun verlopen koninginnehoofden die kijken naar een mus.
De mus zoekt op de grond gestrooide rijstkorrels.
Wat een vogelgrillen heeft het geheugen toch
dat het een korrel redt en een nacht en een man
van de vele mannen en nachten die er waren.
Met gele vogelnagels doen de vrouwen
hun lokken opzij zodat de zon bij hun schedel komt.
Zo triest hoe de hoeren van vroeger op dit uur
hun rijst klaarmaken, hun gebakken ei, hun bakbanaan in boter.
In de oude hoerenbuurt is de vermoeidheid overrompelend.
Al wat gewekt wordt door zoveel boeken, zoveel familieportretten,
iets waarvoor de woorden dikte en diepte gelden, en wat het menselijk leven bevat
Vermoeidheid van het kijken naar foto's van groepjes hoofden:
vieringen, riten, veroordelingen, menigten, overvolle wagons.
In de buurt van de herhaalde gebaren draagt de lucht zoveel lagen
als een taart van bladerdeeg.
De stapelingen, de opeenhoping
van een generatie bovenop alle voorgaande,
de humus van mensen als een last gevoeld.
Als op geen enkele andere plek kan worden gepraat over hoe diep het verleden is.
|
|