‘Ik moet naar mijn werk.’
‘Lucy, het is woensdag.’
Lucy hield een fractie van een seconde op met aankleden, ging toen weer verder, ze hoopte dat Cyrus haar niet had zien stoppen.
‘Lucy, kom terug in bed.’
‘Waar is Kate?’
‘Kate is dood.’
Lucy keek Cyrus voor de eerste keer aan.
Cyrus haalde een hand door zijn haar en keek weg van Lucy. ‘Lucy,’ zei hij streng en hij begon te lachen. ‘Fuck, goed, ze is niet dood. Ik wou dat ze dood was - maar ze zal nu op haar werk zijn en daar blijft ze de hele dag. Lucy, kom terug in bed.’
Lucy zei nog een keer zachtjes Fuck. Ze trok haar T-shirt over haar hoofd en begon haar rok te zoeken - woensdag. Het was niet dat ze zich niets herinnerde sinds dat gesprek op straat, het was alleen dat wat ze zich wel herinnerde zich allemaal op één dag, of binnen één uur leek te hebben afgespeeld. Het was een ordeningsprobleem, geen geheugenprobleem. Ze raapte haar sleutels van de vloer.
‘Je auto is er niet.’ Cyrus zat tegen de muur achter het hoofdeinde van het bed. ‘Je kunt net zo goed terug in bed komen. Ik heb je over mijn schouder hiernaartoe gedragen. Ik ben naar je huis gegaan en heb je uit je bed geroofd terwijl je lag te slapen. Jij had er zelf niets mee te maken. Ik heb ernstig misbruik van je gemaakt. Laat me ontbijt voor je maken.’
Ze zouden haar intussen wel ontslagen hebben. Ze hadden haar vast ontslagen en in haar plaats een ander aangenomen als het al woensdag was. Ze trok haar rok aan. Cyrus was een lul, het was waarschijnlijk zondag. Kate was vast onderweg om met hem te gaan brunchen. Lucy kon haar schoenen niet vinden. Ze keek rond in de kamer.
‘Ik heb gezegd dat ze je niet moest bellen,’ zei Cyrus. ‘Nee, ik heb haar gesmeekt je niet te bellen. Het spijt me dat je die poppenkast mee moest maken.’
Cyrus was een lul.
‘Zij heeft niks over ons te zeggen,’ zei Cyrus. ‘Wij hebben niks met haar te maken.’
Ze kon haar schoenen niet vinden.
‘Waar zijn mijn schoenen?’ vroeg Lucy.
‘Die had je niet aan toen je kwam.’
Ze keek naar haar voeten. Op blote voeten was ze naar zijn huis gelopen. Afgelopen winter in de wachtkamer van de rechtbank had iemand die beweerde te kunnen helpen een nummer op de achterkant van een pinbonnetje geschreven en het aan haar gegeven. Het bonnetje zat in de zak van haar warme jas die in haar slaapkamer over de rug van de stoel hing.
‘Lucy, kom terug naar bed.’ Lucy keek van haar voeten op naar Cyrus. ‘Als je niet weggaat hoef je niet steeds terug te komen.’