De tempel der zanggodinnen(1750)–Anoniem Tempel der zanggodinnen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Een minnaar pryst de gaaven van zyn Laura. Stem: ô Holland schoon! Gy leeft in vreé. ô Puykje van de Jufferschap! Ei! laten myne snaren, Door vreucht vervoert ten hoogsten trap, Blygeestig spelevaren, In d'edle zee van uwe deucht, Waar in myn eerst ontloken jeucht, Kan al haar zielsbetrouwen, Wat wensche ik meer? beschouwen. Ik swyg van 't schynschoon, dat het hart Doet wyken van de reden, En in een wildernis verwart Van ongeregeltheden; Geen schynschoon is een fieren leest, Maar 't waare schoon is eene geest, Die nimmer zich besmetten, Aan geile minnewetten. De schoonheid is wel eene gaaf, Een Godsgaaf, hoog gepresen, Maar wie haar dient als eene slaaf, Zal ongelukkig wezen, [pagina 99] [p. 99] Ervaren een rampzalig lot, En zeker zyn een vloek van God, Vervreemt van d'edle reden, En Kristelyke zeden. Ik min myn Lauraas schoone deucht, De wellust van myn oogen, Die myne tedre ziel verheugt, Met Goddelyk vermoogen, Geen fierheid, die het maagden hart, In gekke hovaardy verwart, Betoovert 't minst de zinne, Van myne zielvriendinne. Maar eene lieve en zagte geest, Die menschen maakt tot Engelen, Behaagt haar inborst 't allermeest, Het zuur weet zy te mengelen, Met zuiker, en met anbrozyn, Zy giet den zuuren zwymelwyn, Der liefde voor myn voeten, Om 't minneleet te zoeten. Zy heeft haar weermin niet op gout Noch ryke kostelykheden, Maar op een vaste gront gebouwt Van kristelyke zeden. De vergenoegzaamheid, zoo schoon, Drukt op haar hooft een fieren kroon, [pagina 100] [p. 100] Van groene lauwerbladen, Dit kan haar ziel verzaaden. De reden leydt haar aan de hand, En gaat met haar spanseeren. De God vrucht grieft haar 't ingewand, Om Goode en Menschen te eeren. Des weerelds nooit verzaatbre pracht, Wort van myn zielsvoogdes belacht, Wie kan uw lieflykheden, ô Schoone Maagt! ontleden. Vorige Volgende