De tempel der zanggodinnen(1750)–Anoniem Tempel der zanggodinnen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Neyliet Stem: Hoe is den hemel dus genegen. DEn eersten May, in 't voorjaar als de Lenten Haar zoete kragt de gantsche werelt toont, Dan gaat sylvaan zyn bloempjes enten, Wanneer hem Pomone met kranjes kroont, Die haar Najaden, En een herders kint, Van Eyke bladen Van een Hyasint Ging vlechten met Amint. Maar boomen God, ei! waren uwe kranssen, Zoo zuiver als de kransch van Leonoor, Zoo moogt gy met de sluytgodinnen dansen, In 't groene wout, en al de velden door. Want myn beminden, Haar schoone kransjes net, Is 't lof van linden, En rontom bezet, Met roos, en violet. Zoo dra de Mey haar jongbeknopte spruyten, Deed springen uit de zwangere mullen aart [pagina 48] [p. 48] Toen waar ik met myn Leonora buyten, Daar ieder kruytje toonden hare waart. Daar zag men 't strelen Van het gehoorend vee, 't Leewerkje queelen, En 't geschobde vee, Zyn vreucht in 't water dee. Myn Liefje wees hoe dat de noorde winden Den hoogen eyk zyn kruyn had afgeschaaft, En hoe sephier het alles weder minden, En door den douw van Iris heeft gelaaft. Zoo dat de telgen, Breekt haar schorsen los, Kan nau verswelgen Al het geurig blos, Aan eider groene tros. Wy kunnen nau ons open oog verzaden, Van 't geen de lieve May ons heeft geteelt. Wanneer men zag de purpere gewaden, Van flora, daar zy met haar Nimfjes speelt. Wanneer de geurtjes, Van het ruyzend kruyt, En schoone kleurtjes, Van de aart ontspruyt, Een menschen hart ontsluyt. [pagina 49] [p. 49] Dit zoet vermaak zogt ons in slaap te wiegen, Wy rusten by een klare water stroom, Met zaagen wy het minne boefje vliegen, En schuyllen in een hoogen mirte boom. Toen zey myn Liefje, Met een zoet gevoel; Ach klyne diefje Is de zomer swoel, De Liefden is niet koel. Vorige Volgende