De tempel der zanggodinnen(1750)–Anoniem Tempel der zanggodinnen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Gezang. Aan Kloris. NEen kloris neen ik min u niet, Zoo min als Celia, Uw byzyn strekt my tot verdriet, Ik eer myn Lelia, Die fier en prat, in 't gantsche lant, De kroon der Maagden spant. De wellust van myn tedre jeucht, Is Lelia, die my, Min door haar schoont, dan door haar deugt, De zoete tirany Der Liefde, vessten in het hart, Heeft in het minnenet verwart. Gy kloris roemt, 't is waar op schat, En op uw 's vaders goet, Maar och onnosle! hoe is dat, Wel meer dan bitter roet, [pagina 43] [p. 43] Ik lach met dreven vee en ploeg, Wie deucht bezit is ryk genoeg. Myn Lelia heeft niets waar mee, Zy my verryken kan, En ik 't is waar heb luttel vee, En schyn een arrem man, 'k Ben echter ryker dan de geen! Die steets op roose paaden treen. Het voorwerp van myn zuyvre min, Verrykt my met haar deugt, De vergenoegzaamheid die zin, En ziel vervult met vreucht, Staalt met een schoon, en godlyk licht, Uit haar beminlyk aangezicht. ô Minne Godjes lief en teer Verbin my spoedig met Myn Lieven Engel, die ik eer Zoo zal myn huwlyks bet, Vervreemt van alle druk en pyn Alleen aan u geheiligt zyn. Vorige Volgende