De tempel der zanggodinnen(1750)–Anoniem Tempel der zanggodinnen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Gezang Aan den Wessten wind Air. LIef luchtje zoele wesste wind Hoor myne ziels gebeden, Voor boodje van 't gevleugelt kint, Voert myne zuchtjes meden, Meld myn aanminge klorimeen, Dien ik myn zieltje schonk voor heen, Hoe gy my thans hoort zuchten, Hoe ik door bittre minnepyn, Gegrieft eerlang een schim zal zyn, Verteert door ongenuchten. Meld haar hoe ik schier alle daag, In 't mast boomswout gezeten, Myn zielsverdriet de plantjes klaag, Tot ik gants blint gekreten Zyg op het malsche klaver neer, En kerm, en klaag, zoo naar zoo teer, Dat bosschen, en vallyen, Door myn verdriet getroffen bang, Hoe opgewekt door veuglen zang, Slaan deerelyk aan 't schryen. Meld myne schoone Klorimeen, Zoo schoon, zoo blank van leden Dat al de traantjes, die ik ween, [pagina 36] [p. 36] En vurige gebeden, Getuygen dat myn jeudig hart, In 't garen van de Min verwart, Eerlang het op zal geven, En dat ik dobber, als een schip, Dat door den wind wort op een klip, Of op het strant gedreven. Ei wesste wintje meld noch meer, Meld aan myn uitgelezen, Die my haar gunst, zoo vaak wel eer, Mildadig heeft bewezen, Zoo ik haar weermin niet verwerf, Ik myne tedre min besterf, Ik zie myn einde koomen, Ik zie myn levenslamp geblust, My in den eizren slaap gezust, Door schriklyk minne schroomen. Ach wesste wintje voor het lest, Wil myn gebet verhooren, Meld haar neen neen 't is voor my best, Eer dat ik raak verloren, Dat ik aan haar, die my het hart Heeft in den strik der min verwart, Doet mondeling myn klagten, Misschien dat zy wel in het ent, Myn gadeloze min elent, Zal heelen en verzachten. Vorige Volgende