De tempel der zanggodinnen(1750)–Anoniem Tempel der zanggodinnen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan Roosje. Wys Dichter die de blinde werelt. Augustinis ging een zisten. ROosje baak van myn verlangen, Flonkerende Morgestar, Hoor myn droeve treurgezangen, Waar de droefheid doots en bar, In verbeelt wort naar het leven, Ach! wat is de min een pyn, Hy zal my Helaas! doen zneven, En myn Lichaam dootlyk zyn. Zal ik nooit myn wensch erlangen, [pagina 19] [p. 19] Roosje nooit volprezen maagt? Nooit u in myn arm ontfangen? Ach het is de Goon geklaagt! Zoo ik uw myn zon moet derven, Zal ik myne tedre min, Droef bezuren en besterven, ô Myn goelyke Engelin! Wilt G'uw jeucht verrukkelozen, En ontvluchten Venus zoon? Ach de verse roode roozen, Die op 't heerlykst staan ten toon Op 't albast van uwe wangen, Zullen haast, ô Schoone blom! Al haar blaatjes laten hangen, Door de krukkende ouderdom. Neen wilt al uw jonge leden, Dit uw prille levenstyt, Aan den lieven Echt besteden, In het aanschyn van den nydt, Of ik zal myn min besterven. Roosje myn bevalge Zon, Zoo ik uw gelaat moet derven, Mis ik wat ik missen kon, Zoo gy hebt myn doot gezworen, Sterf ik Minnemartelaar, Dan, dan ben ik gants verloren. 'k Roep de Goden allegaar, [pagina 20] [p. 20] Tot getuygen van myn lyden, Myne schim zal na myn val, Uw met spook op spook bestryden, Dit staat onverzet-baar pal. Vorige Volgende