| |
| |
| |
| |
Opdragt, aan de uitmuntende schoone jufferschap van Nederland.
ZIet hier gadelooze schoonheden, Pronkbeelden, die de roem der gantsche wereld wegdraagt; ziet hier uitmuntende Jufferschap den Tempel der Zanggodinnen voor u ontslooten, en u te gast genood op zielroerende Banketten van streelende Mingezangen.
Een kleyn getal uit uwe lieftalligheden hebben de Gezangen, die in dezen Tempel, als een gouden klynnoodt, bewaart worden, uit de diepe duisternisse der vergetenheid gerukt, wier geur zy, met de grootste
| |
| |
eerbiedt der wereld, u in uw aanminnig aangezicht zwaayen.
Laaten vry een fyne zuster, en een waanwyze Juffer schreuwen dat minne zangen geene zedige Juffers passen; laaten zy 't gebruyk dier gezangen voor ontugtig en oneerbaar uitkryten: geen noodt Mejuffers, geen noodt, vrye vrolyke minnezangen kwetsen de ooren der zedigheid niet, maar vervrolyken den Geest, en dompelen de ziel in een bron van aarsche zaligheden. Voor zulke waanwyze en naugezette blyft dezen Tempel der Zanggodinnen voor eeuwig toegeslooten. En schoon deze fyne Dochteren, zoo overbodig zedig schynen, bedoelen zy echter, door haar gemaakte zedigheid, niet anders, dan onnosse Jongelingen, te mislyen, en in den strik der liefde te doen vallen, voor Haar is dezen Tempel der Zanggodinnen niet opgetimmert, maar voor u goelyke en aartige Juffers, voor u aanminnige, die gewoon zyt u in den Roozengaart van dergelyke gezangen, te verlustigen, voor u aanmin- | |
| |
nige, die uiterlyk de vrolykheid bemind, schoon ge uwe bekoorlyke oogen inwendig op de Deucht gevest hebt.
Maar zy, die vervoert door een geilen en onreedelyken drift, en door een vuyle nyging, in dezen Tempel der Zanggodinnen, meenen te vinden: Pronkbeelden en schilderyen, wier dartelen toy, en gesten, niet wynig hare verdorvene inbeeldinge kittelen, en gaande maaken, zullen zich te deerlyk bedroogen vinden, by het doorbladeren van dit boekje. Wykt van hier Eerlooze. De Tempel der Zanggodinnen is voor u niet opgeboudt. Wykt van hier op dat gy den drempel van dezen Tempel door uwe vuile voeten niet besmette. En de nederlantsche vrolyke Juffers niet afgetrokken worden om in dezen nieuwen Tempel ter Kerke te gaan. Voor u is dit gevaarte niet opgetimmert, maar voor de zulke, die, vervoert door een zuivre en edle nyging tot paren, hare onbesmette zielen, en schoone lichaamen, de Adonissen on- | |
| |
zer eeuwe opdragen, om zich, door den vasten band der liefde, niet te sloopen dan, door den doodt, voor eeuwig aan dezelve te verbinden. De Zanggodinnen zyn Maagden, des verbannen zy, schoon, zy de vrolyke minne zangen beminnen: alle vuile hoeren zangen, gesten gebaarden, en woorden uit haren tempel.
Eindelyk schoone kuysche en lieftalge nederlantsche Juffers, aan wien dezen Tempel der Zanggodinnen wort opgedragen, in dit werkje zult gy vinden in het klyn al het geen een oneindig getal van gezangboeken, in het breede uitmeeten. Hier ziet ge een Minnaar, als een andere Orfeus, of Apollo, de ontmenste wreetheid van zyn Dafne, met zielroerende woorden, vermengt met heete tranen, en bange zuchten, die eer de groene planten, boomen, wat zegge ik planten, en boomen, ja zelfs eer de harste bergen doorgrieven dan het hart van zyn geliefde vyandinne. Daar hoort men een herder, gezeten onder de schaduwe van eenen hemelhoogen
| |
| |
wilge, de gaven, lieftalge inborst, en de gadelooze schoonheid, van zyn nooit ontaarde zielvoogdes, op het zevenmondig herdersspeeltuyg, weleer door den boxpoot uitgevonden, tot aan het starrendak pryzen. Aan de andere kant verzengt bruine Fillis, of blonde Laura, of kloris den boesem van haren jongen Minnaar, en doet hem vlammen om in het ryk genot der zaalige aarsche wellusten te deelen, willende zyn geluk staat dan niet ruylen voor een gouden kroon, ryk bezaait met diamanten, van den grootsten ryksmonarg der werelt. Terwyl een ander Minnaar, gezeten op het malsche klaver, in een heerlyk bloemprieël van bloemen zonder tal, aan de zyde van zyn Venus, strant op de korale lipjes, van haren rozenroode mond. Tot dat hy zich, door wellust doortintelt, neervlyd, in de poesle armen van zyne medogende schoonheid.
Kortom gadelooze Juffers hier hebt gy alles wat in een gezanboek vereyst wort. Het zal ons tot oneindig ver- | |
| |
maak verstrekken zoo dezen Tempel der Zanggodinnen uw keurig oog mag behagen. Het zal ons verder opbeuren, om u nieuwe kost te beryden, om dat een en dezelve spys gegeten de ziel in het einde walgt. Leest, zingt, en windt, zingende, harten, die uwe bekoorlyke wederliefde dubbel waardig zyn, en vaart wel!
|
|